ECLI:NL:RBROT:2019:5589

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
10/993030-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en niet-ontvankelijkheidsverweer in strafzaak tegen bestuurder van rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Turkije, die als bestuurder van een rechtspersoon werd beschuldigd van faillissementsfraude. De rechtbank heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging verworpen, maar heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdachte had niet voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige administratie te voeren en deze aan de curator ter beschikking te stellen na de faillietverklaring van de rechtspersoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust de kans had aanvaard dat hij in strijd met de wettelijke boekhoudplicht handelde. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, een taakstraf van 100 uren en een bijkomende straf van vijf jaar ontzetting uit het recht om als bestuurder van een rechtspersoon op te treden. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/993030-16
Datum uitspraak: 11 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Turkije) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E. de Witte, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 juni 2019, 18 juni 2019, 19 juni 2019 en 11 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R-J. Boswijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair (voor wat betreft de boekhoudplicht) en 2 primair ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, subsidiair 60 (zestig) dagen vervangende hechtenis en, als bijkomende straf,
  • ontzetting uit het recht tot het uitoefenen van een beroep als bestuurder van een rechtspersoon gedurende een periode van 5 (vijf) jaren.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De verdacht heeft op 28 juni 2016 een sepotbrief van het openbaar ministerie ontvangen inzake de verdenking van “ [naam zaak] ” gepleegd op 30 juli 2011. De verdachte is ten aanzien van deze verdenking en de verdenking van faillissementsfraude betreffende [naam bedrijf 1] (verder: [naam bedrijf 1] ) door de FIOD meermalen gehoord. Tijdens deze verhoren is aan de verdachte een heel aantal schuldeisers van het faillissement van [naam bedrijf 1] voorgehouden, waaronder [naam bedrijf 2] , een bedrijf uit [plaats] . Anderhalf jaar na deze verhoren heeft de verdachte de voornoemde sepotbrief ontvangen. In onderhavige strafzaak blijkt echter ook de zaak met betrekking tot [naam bedrijf 2] ten laste gelegd, zij het thans als onderdeel van de faillissementsfraude. De verdediging heeft zich, gelet op deze omstandigheden, op het standpunt gesteld dat door de sepotbrief bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat er geen vervolging zou volgen voor alle gebeurtenissen met betrekking tot [naam bedrijf 1] . Door echter alsnog een concepttenlastelegging te sturen, zijn naar de mening van de verdediging de beginselen van behoorlijke procesorde ernstig geschonden. Het vertrouwen dat de verdachte mocht hebben op de uitlating van het openbaar ministerie dat de strafzaak tegen hem was geëindigd, is met grove veronachtzaming geschonden door toch tot vervolging over te gaan. Dit betreft een zeer ernstig en onherstelbaar vormverzuim dat moet leiden tot niet-ontvankelijkheid.
De officier van justitie heeft betoogd dat de sepotbrief behoort te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van het onder feit 1 onder het vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde (de orange-juicers van [naam bedrijf 2] ), maar niet tot een gehele niet-ontvankelijkheidverklaring. Immers zag de sepotbrief duidelijk enkel en alleen op het feit met betrekking tot [naam bedrijf 2] en niet op de andere nu ten laste gelegde feiten.
4.2.
Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat uit de sepotbrief van 28 juni 2016 bij redelijke uitleg duidelijk blijkt dat dit sepot uitsluitend betrekking heeft gehad op de oplichting ten nadele van [naam bedrijf 2] . De rechtbank zal daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren zowel ten aanzien van het onder feit 1 onder het vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde als van het onder feit 2 onder het vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde ten aanzien van (de orange-juicers van) [naam bedrijf 2] . Voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. De verdachte was bestuurder van [naam bedrijf 1] en had een administratie- en boekhoudplicht. De administratie is, toen het bedrijf in staat van faillissement werd verklaard, niet overgedragen aan de curator. Uit het dossier blijkt dat de verdachte wist dat er geen geld in het bedrijf zat. Desondanks heeft hij goederen aangekocht en diensten afgenomen zonder daarvoor te (kunnen) betalen. Het feit dat hij ten tijde van het ten laste gelegde tijdelijk in het buitenland verbleef, doet daar niet aan af, omdat hij ten tijde van de bestellingen de bestuurder was. Het is daarbij niet aannemelijk geworden dat de verdachte niet wist wat er binnen zijn bedrijf gebeurde en evenmin dat hij niet de beschikking bleef houden over de bankrekening van het bedrijf.
Uit niets blijkt dat het bedrijf daadwerkelijk voorafgaand aan het feitelijke vertrek van de verdachte is overgedragen aan de medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: [naam medeverdachte] ). Er waren ook al voorafgaand aan die periode van fysieke afwezigheid van verdachte goederen besteld zonder dat deze werden betaald en dat ging gewoon door toen de verdachte tijdelijk niet langer fysiek aanwezig was op het bedrijf.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. De verdachte is enkel betrokken geweest bij de bestelling van de [naam bedrijf 4] Computers en de laptops van [naam bedrijf 7] . Bij het overige ten laste gelegde is de verdachte niet betrokken geweest, aangezien hij [naam bedrijf 1] toen al had overgedragen aan [naam medeverdachte] en zelf naar het buitenland was vertrokken. De verdachte heeft daarom niet het opzet gehad op het niet nakomen van de door het bedrijf aangegane verplichtingen. De verdachte heeft vertrouwd op [naam medeverdachte] , die -zo achteraf bleek - de overdracht van de zeggenschap binnen [naam bedrijf 1] niet onmiddellijk na het vertrek van de verdachte bij de Kamer van Koophandel heeft ingeschreven, maar pas in oktober 2011, toen de verdachte weer terug was. De verdachte is dus enkel formeel bestuurder geweest, een omstandigheid die onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. Dit geldt ook voor de administratieplicht, omdat geheel niet blijkt dat de verdachte op dat moment juridisch dan wel feitelijk enige bemoeienis had met het bedrijf.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging opgemerkt dat de verdachte nimmer het opzet heeft gehad goederen op naam van het bedrijf te bestellen en deze niet te betalen. Daarnaast zijn onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden om vast te stellen dat hij daarvan een gewoonte of beroep zou hebben gemaakt of dat de verdachte feitelijk leidinggevende was. Immers de verdachte had het bedrijf overgedragen aan [naam medeverdachte] en was zelf in het buitenland.
5.1.2.
Beoordeling
Inleiding
In de hierna volgende bewijsoverweging wordt eerst kort ingegaan op de formele juridische structuur van en rond [naam bedrijf 1] . Daarna zal de rechtbank uiteenzetten aan de hand waarvan zij zal toetsen of de verdachte schuldig is aan hetgeen hem onder 1 is ten laste gelegd. Aansluitend zal de rechtbank in een afzonderlijke overweging de vrijspraak toelichten van het onder 2 ten laste gelegde.
De juridische structuur
[naam verdachte] (verder ook: de verdachte) heeft (zeggenschap over) alle aandelen van de vennootschap verkregen doordat hij op 21 december 2010 de bestuurder werd van Stichting [naam stichting] (verder: de stichting). [naam medeverdachte] had voorheen, vanaf 10 maart 2010, die functie. Hierdoor is verdachte vanaf dat tijdstip (middellijk) directeur van [naam bedrijf 1] en had hij dus de volledige zeggenschap. Op 5 oktober 2011 is bij de Kamer van Koophandel vastgelegd dat [naam verdachte] niet langer bestuurder was van de stichting.
De gang van zaken bij [naam bedrijf 1]
Bij de navolgende beoordeling zal de rechtbank uitgaan van hetgeen de verdachte heeft verklaard over de feitelijke gang van zaken bij [naam bedrijf 1] .
De eerste opdracht bestond volgens de verdachte uit “het volledig inrichten van een kantoorpand met o.a. Dell-computers” in Amsterdam. Voor een startende onderneming lijkt dit bepaald geen kleine opdracht, zodat een passende wijze van documentatie van deze opdracht in de rede ligt. De verdachte kan echter geen enkel detail geven over deze opdracht. Hij beschikt niet over naam of namen van de opdrachtgever(s) en kan geen duidelijkheid verschaffen op welke locatie(s) de opdracht zou (moeten) worden uitgevoerd. Hij kan evenmin stukken (of digitale bestanden ervan) overleggen met betrekking tot deze opdracht, zoals een offerte en/of verslaglegging van daarmee samenhangende besprekingen. Ten slotte beschikt hij ook niet (meer) over gegevens van de (gestelde) overeenkomst met betrekking tot deze opdracht. Opvallend is verder dat volstrekt niet is gebleken dat de opdrachtgever een vorm van feitelijke en/of juridische actie heeft ondernomen toen de verdachte de opdracht niet bleek uit te (kunnen) voeren.
De verdacht heeft in zijn verhoor bij de FIOD onder andere verklaard dat “de administratie niet zoveel voorstelde” en “Er werd in mijn bestuursperiode geen boekhouding bijgehouden, de facturen van Dell zijn nooit boekhoudkundig verwerkt”.
De verdachte stelt verder dat, kort nadat hij ten behoeve van bovengenoemde opdracht computerapparatuur had aangeschaft, er een diefstal is gepleegd waarbij een belangrijk gedeelte van die apparatuur is ontvreemd. Er zijn geen braaksporen aangetroffen bij deze diefstal. De verdachte heeft verklaard dat er maar drie mensen de beschikking hadden over de sleutel(s) van de locatie waar de diefstal is gepleegd: hij, [naam medeverdachte] en een derde die samenwerkte met [naam medeverdachte] .
De verdachte heeft over zijn vertrek eind juli 2011 verklaard dat hij er serieus rekening mee hield dat hij bestolen was door (een van) zijn zakenpartners. De verdachte stelt dat hij bij dit vertrek heeft overlegd met [naam medeverdachte] en dat [naam medeverdachte] de vennootschap en het bestuur van de stichting weer zou overnemen van de verdachte. De verdachte ging ervan uit dat [naam medeverdachte] de registratie bij de Kamer van Koophandel in orde zou brengen. Toen de verdachte terugkeerde na (ongeveer) 7 weken, bleek dat niet te zijn gebeurd. De verdachte heeft toen een en ander alsnog geformaliseerd. Hij stelt dat hij ook toen geen enkele controle heeft uitgevoerd over wat er voor zakelijke activiteiten in de tussentijd met de vennootschap waren uitgevoerd en/of door wie die zakelijke activiteiten waren ontplooid. Op dit punt stelt de verdachte dat [naam medeverdachte] hem verzekerde “dat er geen wezenlijke zakelijke/financiële handelingen waren verricht”, en dat hij op die mondelinge mededeling van [naam medeverdachte] vertrouwde. De verdachte heeft ten tijde van de uiteindelijke overdracht op geen enkele wijze gecontroleerd of er nog een administratie aanwezig was en/of in welke staat de boekhouding/administratie verkeerde. Evenmin heeft de verdachte nadat hij in juli 2011 was vertrokken gecontroleerd of [naam medeverdachte] de bedoelde registratie bij de Kamer van Koophandel had doen wijzigen.
De verdachte was als directeur verder verantwoordelijk voor, kort gezegd, de administratie- en bewaarplicht binnen [naam bedrijf 1] . Door te handelen (en na te laten) zoals hij heeft gedaan, heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij als bestuurder opzettelijk in strijd met de wettelijke boekhoud- en administratieplicht als bedoeld in artikel 10 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zou handelen en heeft hij tevens opzettelijk niet voldaan aan de wettelijke verplichting om de boekhouding en administratie van [naam bedrijf 1] te bewaren en deze over te leggen aan de curator in het latere faillissement van [naam bedrijf 1] .
Vrijspraak medeplegen van oplichting
De exacte gang van zaken binnen [naam bedrijf 1] na het fysieke vertrek van de verdachte eind juli 2011 is onduidelijk. De enkele omstandigheid dat de verdachte voor dit vertrek uitgaven heeft gedaan die later onbetaald zijn gebleven, maakt nog niet dat op dat moment al sprake was van flessentrekkerij. De omvang en aard van de uitgaven zijn niet zodanig dat (ook) de verdachte ten tijde van het aangaan van die verplichting in redelijkheid al kon verwachten dat die betalingsverplichtingen niet zouden kunnen worden nagekomen. Uit de paspoortgegevens van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte vanaf eind juli 2011 niet in Nederland heeft verbleven. Er is niet gebleken dat de verdachte in die periode op een andere wijze direct of indirect betrokken is geweest bij de in de dagvaarding opgenomen en onbetaald gebleven bestellingen, waarvan voor de rechtbank wel vaststaat dat deze, gelet op aantallen en prijs, op voorhand duidelijk al was dat deze goederen niet zouden worden betaald.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat de verdachte opzettelijk als pleger of medepleger betrokken is (geweest) bij de flessentrekkerij. Er kan binnen de bekende feiten en omstandigheden evenmin gesproken worden van voorwaardelijk opzet aan de kant van de verdachte.
Het bovenstaande leidt ertoe dat hij zal worden vrijgesproken van de beide varianten van betrokkenheid bij flessentrekkerij zoals omschreven bij feit 2.
5.1.3.
Conclusie
Bewezen is het onder feit 1 primair ten laste gelegde voor wat betreft de boekhoudplicht.
Het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 6 juli 2011 tot en met 8 april 2013 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Arnhem d.d. 10 januari 2012 in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon,
- niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar
- geen volledige boekhouding en administratie bewaard en overgelegd aan de curator in het faillissement van [naam bedrijf 1] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

1.Primair,

als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dit artikel bedoeld.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een rechtspersoon niet voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige administratie te voeren, te bewaren en, nadat de rechtspersoon failliet was verklaard, aan de curator ter beschikking te stellen.
De verdachte heeft zodoende de schuldeisers van de rechtspersoon in een ongunstige positie gebracht en hiermee blijk gegeven van een lichtzinnige houding ten aanzien van de vermogensbelangen van de schuldeisers. Daarnaast heeft de verdachte door zijn handelen de curator aanzienlijk belemmerd bij diens kerntaak: het faillissement op een juiste wijze afwikkelen.
De rechtbank neemt verdachte dit handelen buitengewoon kwalijk, niet alleen omdat door faillissementsfraude als deze de gedupeerde schuldeisers hun financiële schade niet kunnen verhalen, maar ook omdat deze vorm van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling - dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer - aantast.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in België is veroordeeld voor min of meer soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Uitgangspunt is dat gezien de ernst van de feiten in beginsel behoort te worden gereageerd met het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraf van behoorlijke duur. De rechtbank acht in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend.
De rechtbank houdt namelijk bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening met het feit dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM in deze zaak zeer fors is overschreden. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de omstandigheid dat het niet voldoen aan de verplichtingen tot het voeren van een administratie en het aan de curator verstrekken daarvan sinds 1 juli 2016 niet langer strafbaar is gesteld in artikel 343 Wetboek van Strafrecht, maar afzonderlijk strafbaar is gesteld in artikel 344a Wetboek van Strafrecht en dat daaraan een lager strafmaximum is verbonden. Om die reden zal ten aanzien van de strafmaat de nieuwe strafbepaling in het voordeel van de verdachte worden toegepast.
De rechtbank zal op grond van het bovenstaande afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van hierna te noemen duur. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de algemene voorwaarde worden verbonden dat de verdachte gedurende de proeftijd van twee jaren zich niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken. Daardoor dient dit voorwaardelijk strafdeel er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bijkomende straf
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor min of meer vergelijkbare fraudedelicten. Gezien de handelwijze van de verdachte in deze strafzaak twijfelt de rechtbank sterk aan de geschiktheid van de verdachte om als bestuurder van een rechtspersoon op te treden. De rechtbank is daarom, net als de officier van justitie, van oordeel dat een verbod tot het uitoefenen van een beroep als bestuurder van een rechtspersoon als bijkomende straf is aangewezen. Dit met name om het gevaar in te perken dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke fraudedelicten en/of andere vermogensmisdrijven. De rechtbank zal de termijn van deze bijkomende straf vaststellen op vijf jaren.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 57, 343 (oud), 344a en 349 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 onder het vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft, dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
veroordeelt verdachte tot de (bijkomende) straf dat hij wordt ontzet uit het recht tot om een beroep als bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen voor de duur van
5 (vijf) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 6 juli 2011 tot en met 8 april 2013
te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Arnhem d.d. 10 januari 2012
in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
- hetzij (een) last(en) heeft verdicht of verdicht, hetzij (een) bate(n) niet
heeft verantwoord en/of niet verantwoordt, hetzij enig(e) goed(eren) aan de
boedel heeft onttrokken en/of onttrekt, en/of
- niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste
lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid,
van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn
brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die
artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar
- een ontvangen bedrag van totaal (circa) 70.805,- euro afkomstig van
[naam bedrijf 3] (D-459) niet onder het bereik en beheer van de curator
gebracht, en/of
- computerapparatuur geleverd door [naam bedrijf 4] met een totale waarde van (circa)
88.444,60 euro (D-371), althans (resterend) 30.000,- euro,
en/of
laptops geleverd door [naam] h/o/ [naam bedrijf 7] met een totale waarde van
(circa) 1.772,50 euro (D-332),
en/of
een tonerbundel geleverd door [naam bedrijf 6] met een waarde van (circa)
341,29 euro (D-331),
en/of
orange-juicers geleverd door [naam bedrijf 2] met een totale waarde van
(circa) 19.965,82 euro (D-340)
niet onder het bereik en beheer van de curator gebracht, en/of
- geen (volledige) boekhouding en administratie bewaard en/of overgelegd aan
de curator in het faillissement van [naam bedrijf 1] ;
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam bedrijf 1] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Arnhem d.d. 10 januari 2012
in staat van faillissement is verklaard,
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 6 juli 2011 tot en met 8 april 2013
te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
- hetzij (een) last(en) heeft verdicht of verdicht, hetzij (een) bate(n) niet
heeft verantwoord en/of niet verantwoordt, hetzij enig(e) goed(eren) aan de
boedel heeft onttrokken en/of onttrekt, en/of
- niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op haar rustende verplichtingen
ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10,
eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste
lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te
voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers
in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar
- een ontvangen bedrag van totaal (circa) 70.805,- euro afkomstig van
[naam bedrijf 3] (D-459) niet onder het bereik en beheer van de curator
gebracht, en/of
- computerapparatuur geleverd door [naam bedrijf 4] met een totale waarde van (circa)
88.444,60 euro (D-371), althans (resterend) 30.000,- euro,
en/of
laptops geleverd door [naam] h/o/ [naam bedrijf 7] met een totale waarde van
(circa) 1.772,50 euro (D-332),
en/of
een tonerbundel geleverd door [naam bedrijf 6] met een waarde van (circa)
341,29 euro (D-331),
en/of
orange -juicers geleverd door [naam bedrijf 2] met een totale waarde van
(circa) 19.965,82 euro (D-340)
niet onder het bereik en beheer van de curator gebracht, en/of
- geen (volledige) boekhouding en administratie bewaard en/of overgelegd aan
de curator in het faillissement van [naam bedrijf 1] ,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
art 341 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
2.
[naam bedrijf 1]
op één of meer tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks 6 juli 2011 tot en met 8 april 2013
te Zaandam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het
oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking
over die goederen te verzekeren, hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar
mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen gekocht:
- computerapparatuur geleverd door [naam bedrijf 4] met een totale waarde van (circa)
88.444,60 euro (D-371), althans (resterend) 30.000,- euro, en/of
- laptops geleverd door [naam] h/o/ [naam bedrijf 7] met een totale waarde van
(circa) 772,50 euro (D-332) niet onder het bereik en beheer van der
curator gebracht, en/of
- mobiele airco's geleverd door [naam bedrijf 5] met een totale waarde van
(circa) 22.168,51 euro (D-329), en/of
- een tonerbundel geleverd door [naam bedrijf 6] met een waarde van (circa)
341,29 euro (D-331), en/of
- orange -juicers geleverd door [naam bedrijf 2] met een totale waarde van
(circa) 19.965,82 euro (D-340),
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 326a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij,
op één of meer tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks 6 juli 2011 tot en met 2 maart 2012
te Zaandam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [naam bedrijf 1] en/of (een) ander(en),
althans alleen,
een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het
oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking
over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s),
telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen gekocht:
- computerapparatuur geleverd door [naam bedrijf 4] met een totale waarde van (circa)
88.444,60 euro (D-371), althans (resterend) 30.000,- euro, en/of
- laptops geleverd door [naam] h/o/ [naam bedrijf 7] met een totale waarde van
(circa) 772,50 euro (D-332) niet onder het bereik en beheer van der
curator gebracht, en/of
- mobiele airco's geleverd door [naam bedrijf 5] met een totale waarde van
(circa) 22.168,51 euro (D-329), en/of
- een tonerbundel geleverd door [naam bedrijf 6] met een waarde van (circa)
341,29 euro (D-331), en/of
- orange -juicers geleverd door [naam bedrijf 2] met een totale waarde van
(circa) 19.965,82 euro (D-340);
art 326a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht