ECLI:NL:RBROT:2019:5585

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
C/10/569880 / JE RK 19-772 en C/10/574412 / JE RK 19-1573
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang Bulgaarse consul afgewezen; rechtsmacht Nederlandse rechter en toepasselijke recht na kinderontvoering; gezagsbeëindiging vader wonende in Bulgarije

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige [voornaam minderjarige], geboren in Bulgarije. De vader, wonende in Bulgarije, had verzocht om toegang tot de zitting door de Bulgaarse consul, wat door de rechtbank is afgewezen. De rechtbank overwoog dat de consul geen belanghebbende is in de procedure tot beëindiging van het gezag. De minderjarige verblijft sinds 2013 in Nederland en is inmiddels geworteld in zijn huidige omgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in het belang van de minderjarige handelt, gezien de druk die hij op hem uitoefent en zijn intentie om de minderjarige terug te laten keren naar Bulgarije. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvaardbare termijn voor de minderjarige om in onzekerheid te verkeren inmiddels is verstreken en heeft het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de vader toegewezen. Tevens is de GI benoemd tot voogdes over de minderjarige. De bijzondere curator is benoemd om de minderjarige te vertegenwoordigen in het geval van hoger beroep. De rechtbank heeft de benoeming van de bijzondere curator verlengd tot 27 januari 2020, of tot het moment waarop eventueel in hoger beroep op deze zaak is beslist.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
Zaakgegeven: C/10/569880 / JE RK 19-772 en C/10/574412 / JE RK 19-1573
datum uitspraak: 10 juli 2019

Beschikking

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
en

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Den Haag,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2006 te [geboorteplaats minderjarige] (Bulgarije), hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] (Bulgarije),

Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Den Haag,

[naam pleegvader 1] en [naam pleegvader 2] ,

hierna gezamenlijk te noemen de pleegvaders, beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

mr. L.A. MIDDELKOOP,

hierna te noemen de bijzondere curator van [voornaam minderjarige] , kantoorhoudende te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 11 maart 2019, ingekomen bij de griffie op 13 maart 2019, gerectificeerd bij verzoekschrift van de Raad van 15 maart 2019, ingekomen bij de griffie op 18 maart 2019 (bij de rechtbank geregistreerd onder zaaksnummer C/10/569880 / JE RK 19-772);
- het verzoekschrift van de GI van 20 mei 2019, ingekomen bij de griffie op 21 mei 2019 (bij de rechtbank geregistreerd onder zaaksnummer C/10/574412 / JE RK 19-1573);
- de brief met bijlagen van mr. A.H. van Haga, advocaat van de vader, kantoorhoudende te Den Haag, van 18 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 20 juni 2019;
- de brief van de heer [naam 1] , ambassadeur van Bulgarije, van 18 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 19 juni 2019;
- het faxbericht van de bijzondere curator van [voornaam minderjarige] van 19 juni 2019;
- het faxbericht van mr. Van Haga van 19 juni 2019;
- het faxbericht met bijlagen van de bijzondere curator van [voornaam minderjarige] van 19 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 20 juni 2019;
- het faxbericht van de GI van 24 juni 2019;
- het faxbericht van mr. Van Haga van 25 juni 2019.
In de hiervoor vermelde brief van de ambassadeur van Bulgarije heeft deze verzocht om dhr.
[naam 2] , hoofd van de consulaire afdeling van de Ambassade van Bulgarije, (hierna te
noemen de consul) toegang tot de zitting te verlenen.
Op 20 juni 2019 heeft de rechtbank dit verzoek om 09:00 en om 11:30 uur met gesloten
deuren behandeld. Gehoord om 09:00 uur zijn:
- de consul, in eerste instantie bijgestaan door mw. [naam 3] en later door de beëdigde tolk dhr. Dimitrov,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster] ,
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, dhr. [naam vertegenwoordiger 1] en dhr. [naam vertegenwoordiger 2] ,
- de bijzondere curator van [voornaam minderjarige] .
Achtereenvolgens zijn afzonderlijk om 11:30 uur gehoord:
- de minderjarige [voornaam minderjarige] (in het bijzijn van de bijzondere curator),
- de pleegvaders,
- een medewerker van Horizon pleegzorg, mw. [naam medewerkster] .
De consul heeft ter zitting betoogd dat hij de zitting wenst bij te wonen om – kort gezegd –
voor transparantie te zorgen, om de belangen van de vader te behartigen, die het recht niet
ontzegd kan worden zijn kind te zien, en om de verbinding tussen de autoriteiten in
Nederland en in Bulgarije die zich met deze zaak bezig houden te verbeteren. De consul wil
de uitwisseling van gegevens tussen de betrokken autoriteiten/instanties coördineren. De
consul heeft daarbij te kennen gegeven dat hij ter zitting niet het woord wil voeren.
De rechtbank heeft het volgende overwogen.
Op grond van artikel 803 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geschiedt de behandeling van een zaak als onderhavige in verband met de belangen van de minderjarige of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van belanghebbenden met gesloten deuren. Vast staat dat de consul als zodanig geen belanghebbende is bij de procedure tot beëindiging van het gezag van de vader. Op grond van artikel 5, onder h, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen behoort tot de consulaire werkzaamheden het, binnen de door de wetten en regelingen van de ontvangende Staat (Nederland) bepaalde grenzen, beschermen van de belangen van minderjarigen die onderdaan zijn van de zendstaat (Bulgarije), in het bijzonder in gevallen waarin benoeming van een voogd voor de personen is vereist. In artikel 37 van dit verdrag is bepaald dat, indien de bevoegde autoriteiten van de ontvangende Staat (Nederland) in het bezit zijn van inlichtingen ingeval van voogdij, deze autoriteiten verplicht zijn de bevoegde consulaire post onverwijld in kennis te stellen van alle gevallen waarin aanleiding bestaat tot benoeming van een voogd over een minderjarige onderdaan van de zendstaat (Bulgarije). Het verstrekken van inlichtingen mag evenwel de werking van de wetten en regelingen van de ontvangende Staat (Nederland) van zulke benoemingen niet aantasten.
De doelen die de consul beoogt met zijn aanwezigheid ter zitting, kunnen niet tot toewijzing van het verzoek leiden. Niet in te zien valt op welke wijze de consul de belangen van de vader zou behartigen met zijn enkele aanwezigheid op de zitting. De consul heeft immers verklaard niet het woord te willen voeren. De vader heeft zich in de procedure bovendien van rechtskundige bijstand (zelfgekozen advocaat) voorzien. Aangenomen mag worden dat de advocaat de belangen van de vader naar behoren behartigt. Het verzorgen van transparantie zou in strijd komen met het besloten karakter van de zitting. De rechtbank onderkent het belang van het verbeteren van de informatievoorziening over en weer tussen de autoriteiten in Nederland en Bulgarije, en acht het van belang dat de consul daarin een coördinerende rol speelt, maar hiervoor is bijwonen van de zitting niet nodig. De consul heeft ten slotte niet gesteld dat hij de belangen van [voornaam minderjarige] wenst te behartigen (de bijzondere curator van [voornaam minderjarige] heeft ook aangegeven dat [voornaam minderjarige] dat niet wenst) en ook in dit verband is wederom van belang dat de consul te kennen heeft gegeven dat hij niet het woord wenst te voeren op de zitting.
Op grond van deze overwegingen heeft de rechtbank beslist dat aan de consul geen toegang zal worden verleend de inhoudelijke behandeling van de zaak bij te wonen. Deze beslissing is bij brief van 24 juni jl. aan de ambassadeur van Bulgarije medegedeeld.
Op 26 juni 2019 heeft de rechtbank de zaak vervolgens inhoudelijk ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- mr. Van Haga, namens de vader,
- de bijzondere curator van [voornaam minderjarige] ,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster] ,
- een vertegenwoordiger van de GI, dhr. [naam vertegenwoordiger 1] ,
- de pleegvaders.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan mw. [naam medewerkster] , een medewerker van Horizon Pleegzorg.

De feiten

[voornaam minderjarige] is op [geboortedatum minderjarige] 2006 in Bulgarije geboren. De vader was op dat moment niet met mw. [naam moeder] (hierna: de moeder) getrouwd, maar met een andere vrouw. De ouders van [voornaam minderjarige] hebben een affectieve relatie gehad tot medio 2013.
Omstreeks 17 oktober 2013 is de moeder met [voornaam minderjarige] vanuit Bulgarije naar Nederland verhuisd. De vader is op 18 november 2013 in Bulgarije een procedure gestart tot verkrijging van het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige] . Op 1 oktober 2014 heeft hij tevens een verzoek tot terug geleiding van [voornaam minderjarige] ingediend bij de rechtbank Den Haag.
De rechtbank in Sofia (Bulgarije) heeft op 17 oktober 2014 de vader met het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige] belast en bepaald dat [voornaam minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zou hebben onder bepaling van een zorgregeling tussen de moeder en [voornaam minderjarige] .
De rechtbank Den Haag heeft op 27 januari 2015 de terugkeer van [voornaam minderjarige] naar Bulgarije gelast, de GI met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] belast op grond van artikel 13, vierde lid, Uitvoeringswet internationale kinderontvoering en [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 18 maart 2015 de beschikking van de rechtbank Den Haag vernietigd, de verzoeken van de vader (waaronder de terug geleiding van [voornaam minderjarige] naar Bulgarije) afgewezen, verstaan dat de voorlopige voogdij ex. artikel 14, vierde lid, van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering is komen te vervallen en de bestreden beschikking bekrachtigd ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] .
Op 6 januari 2016 is de moeder in Sofia (Bulgarije) omgekomen bij een auto-ongeluk. Op het moment van overlijden van de moeder verbleef [voornaam minderjarige] samen met mw. [naam 4] , een vriendin van de moeder, in Nederland in de koopwoning van de moeder.
De rechtbank Rotterdam heeft op verzoek van de GI op 11 januari 2016 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk van de moeder, te weten mw. [naam 4] , verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling. Op 22 januari 2016 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] verlengd.
De Raad heeft onderzocht of het contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader hersteld kon worden en of de vader geschikt is voor de opvoeding van [voornaam minderjarige] . Onder begeleiding van het Rotterdams Omgangshuis hebben op 20 en 23 mei 2016 twee begeleide contactmomenten plaatsgevonden tussen de vader en [voornaam minderjarige] . Het Omgangshuis heeft geconstateerd dat [voornaam minderjarige] veel verdriet, angst en boosheid bij zich droeg en grote weerstand toonde tegen de vader. Het Omgangshuis heeft geadviseerd tot psychologische hulp voor [voornaam minderjarige] en verder afgedwongen contact afgeraden.
De GI heeft eind februari 2017 de Centrale Autoriteit verzocht te onderzoeken wat de mogelijkheden van het gezinssysteem of het netwerk van de ouders van [voornaam minderjarige] in Bulgarije zijn teneinde een perspectiefbiedende, langdurige en veilige opvoedsituatie aan [voornaam minderjarige] te bieden.
De vader heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verlof gevraagd tot tenuitvoerlegging van de Bulgaarse beschikking van 17 oktober 2014. Deze beslissing was door het overlijden van de moeder in januari 2016 in kracht van gewijsde gegaan. Het verlof is op 18 oktober 2016 verkregen. De GI heeft vervolgens een rechtsmiddel ex artikel 33 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (hierna: de verordening Brussel II bis) ingesteld. De GI heeft zich in deze procedure onder meer op het standpunt gesteld dat [voornaam minderjarige] door het verkregen verlof, waardoor [voornaam minderjarige] met behulp van de sterke arm van politie en justitie uit zijn pleeggezin zou kunnen worden gehaald en aan zijn vader zou kunnen worden overgedragen, alsnog in een ongewenst geachte ondragelijke toestand terecht zou kunnen komen. Ook heeft de GI naar voren gebracht dat dit een oneigenlijk gebruik is van de exequatur procedure uit de verordening Brussel II bis en derhalve in strijd met de openbare orde. Het standpunt van de GI is door de rechtbank Rotterdam gevolgd en de beschikking strekkende tot verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam is vernietigd.
Op 8 juni 2017 heeft de GI een rapportage ten behoeve van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing uitgebracht. De GI heeft daarin beschreven dat er, ondanks inspanningen daartoe, geen sprake is van verbetering van het contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader en dat [voornaam minderjarige] gebukt gaat onder de druk die de vader op hem uitoefent om terug te keren naar Bulgarije.
In de loop van 2017 is gebleken dat de pleegmoeder van [voornaam minderjarige] , mw. [naam 4] , een aanzienlijk bedrag aan de nalatenschap van [voornaam minderjarige] had onttrokken. Dit was voor de GI reden om [voornaam minderjarige] over te plaatsen naar een neutraal pleeggezin.
Bij beschikking van 19 juli 2017 is de ondertoezichtstelling met een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing met zes maanden verlengd. Tevens is een bijzondere curator benoemd, welke benoeming nadien telkens is verlengd, laatstelijk tot 27 juli 2019, dan wel het moment dat door de rechtbank op een verzoek tot gezagsbeëindiging is beslist (beschikking van 31 juli 2018).
Sinds het overlijden van de moeder wordt het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] uitgeoefend door de vader. Sinds 16 juli 2017 verblijft [voornaam minderjarige] in het kader van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing bij de – perspectief biedende – pleegvaders. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
De GI heeft zich bij brief van 8 maart 2018 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek van de Raad (zaaksnummer C/10/569880 / JE RK 19-772)

De Raad heeft verzocht het gezag van de vader te beëindigen en GI tot voogdes over [voornaam minderjarige] te benoemen.

Het verzoek van de GI (zaaksnummer C/10/574412 / JE RK 19-1573)

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, indien het verzoek van de Raad niet voor de afloop van de maatregelen kan worden behandeld dan wel wordt afgewezen. Tevens wordt in dat geval verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar.

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige] verblijft sinds juli 2017 in een perspectiefbiedend pleeggezin. Hij is hier gehecht en bovendien in Nederland geworteld. De pleegvaders erkennen en respecteren de Bulgaarse identiteit van [voornaam minderjarige] en zij proberen deze levendig te houden. [voornaam minderjarige] heeft hieraan ook behoefte. Sinds 2016 heeft [voornaam minderjarige] , overeenkomstig zijn wens, geen contact met de vader. De vader wil dat wordt toegewerkt naar gezinshereniging in Bulgarije. Van een gezinsleven tussen de vader en [voornaam minderjarige] is echter nooit sprake geweest, ook niet toen [voornaam minderjarige] nog in Bulgarije woonde. Bovendien heeft de vader niet de intentie om zelf voor [voornaam minderjarige] te gaan zorgen. Er is en wordt nog steeds gewerkt aan contactherstel en dit zal niet veranderen indien het ouderlijk gezag van de vader wordt beëindigd. Het is van belang dat er duidelijkheid ontstaat over het opvoed- en toekomstperspectief van [voornaam minderjarige] en dat hij de rust en duidelijkheid krijgt om op te groeien in het huidige pleeggezin. Het is mogelijk dat door een gezagsbeëindiging ruimte bij [voornaam minderjarige] ontstaat voor contact met de vader.

Het standpunt van de GI

De GI heeft zich ter zitting achter het verzoek van de Raad geschaard en het volgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren gebracht. In eerste instantie heeft de GI ingezet op pleegoudervoogdij, daar het vertrouwen tussen de pleegvaders en [voornaam minderjarige] groot is en de pleegvaders in staat zijn het leven van [voornaam minderjarige] te organiseren en het contact met familie in Bulgarije te onderhouden. De Raad heeft echter verzocht om de GI met de voogdij te belasten omdat er nog juridische procedures kunnen volgen. De GI staat hier achter. Na de zitting van 20 juni jl. heeft er op het Ministerie van Justitie en Veiligheid een gesprek over de situatie plaatsgevonden. De consul, de Centrale Autoriteit Nederland, de Raad, de GI, de pleegvaders en [voornaam minderjarige] waren daarbij aanwezig. [voornaam minderjarige] heeft in dat gesprek verteld hoe hij over zijn situatie denkt, wat zijn toekomstwensen zijn en hoe hij het contact met Bulgarije eigenlijk al vorm geeft. Zo leest [voornaam minderjarige] Bulgaars en is hij geïnteresseerd in de Bulgaarse geschiedenis. [voornaam minderjarige] heeft aangegeven dat hij niet naar Bulgarije wil verhuizen en dat hij op dit moment geen vertrouwen heeft in de mensen daar. [voornaam minderjarige] volhardt al sinds 2013 in deze wens en hierover vertelt hij sindsdien consequent hetzelfde verhaal. Voor de vader staat een terug geleiding van [voornaam minderjarige] naar Bulgarije op de voorgrond waardoor hij de wens van [voornaam minderjarige] niet meer hoort. Anders dan door de vader bepleit is in de afgelopen jaren toegewerkt naar contactherstel. Begin 2017 is aan de vader verzocht contactpersonen aan te dragen die als brug konden fungeren in het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] . De vader heeft op dit verzoek niet gereageerd. Vervolgens is in mei en juni 2017 via de Centrale Autoriteit Nederland aan de Bulgaarse autoriteiten verzocht te komen tot een concreet plan omtrent de overdracht van [voornaam minderjarige] en zijn toekomstperspectief in Bulgarije. Hoewel is aangegeven dat [voornaam minderjarige] in Bulgarije in een pleeggezin zou worden geplaatst en de nodige psychische hulpverlening zou krijgen, is een concreet plan omtrent de overdracht uitgebleven. Aan de Bulgaarse autoriteiten is medegedeeld dat het plan niet voldeed aan de basisvoorwaarden. De GI achtte het destijds in het belang van [voornaam minderjarige] dat de kennismaking en de contactopbouw met het Bulgaarse pleeggezin vanuit Nederland diende plaats te vinden. Behalve de vraag vanuit Bulgarije of het Bulgaarse systeem niet werd vertrouwd, is een verdere inhoudelijke reactie niet verkregen. Meer recentelijk is gepoogd om videogesprekken op te starten, maar ook dit bleek ingewikkeld en afspraken werden met name door de vader niet altijd nagekomen. E-mailcontacten tussen de pleegvaders en de vader verliep aanvankelijk positief, totdat de pleegouders aankaartten dat [voornaam minderjarige] een paspoort nodig heeft. Daaropvolgend heeft de vader verwijten jegens de GI gemaakt en is er geen contact meer geweest. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat in de afgelopen jaren regelmatig contact met de vader is gezocht. Ook wordt al sinds 2016 aan de vader voorgehouden dat er bij [voornaam minderjarige] wellicht (meer) ruimte voor contact ontstaat als hij minder druk op hem uitoefent. Een gezagsbeëindiging kan, hoe paradoxaal ook, rust creëren. Van daaruit wordt het hopelijk mogelijk om het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] via de pleegvaders op te bouwen.

Het standpunt van de belanghebbenden

Mr. Van Haga heeft namens de vader verweer gevoerd tegen het verzoek. Zij heeft daartoe in aanvulling op het verweerschrift, ter zitting het volgende naar voren gebracht. Een gezagsbeëindiging is een zeer verstrekkende maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft in zijn rechtspraak duidelijk tot uitdrukking gebracht dat er gestreefd moet worden naar herstel van de banden tussen de ouder en het kind. Toegewerkt moet dus worden naar gezinshereniging. Beëindiging van het gezag komt daarmee pas aan de orde indien er alles aan gedaan is om de ouders en het kind met elkaar te her- dan wel verenigen en alle middelen hiertoe zijn uitgeput. In de onderhavige zaak is in de afgelopen jaren niet voldoende onderzocht hoe het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] kan worden hersteld. Dat terwijl contact wel in het belang van [voornaam minderjarige] kan worden geacht en hij dit nodig heeft voor zijn identiteitsontwikkeling. Daarbij komt dat de vader wel degelijk in staat moet worden geacht om [voornaam minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Na de zomer van 2016 is er geen moeite meer gedaan. Evenmin is een plan van aanpak opgesteld, althans is een dergelijk plan niet bij de vader bekend. Duidelijkheid richting de vader in dit kader is belangrijk. De middelen om de vader en [voornaam minderjarige] te herenigen zijn naar het oordeel van de vader niet uitgeput. Daar komt bij dat de zogenaamde aanvaardbare termijn nog niet is verstreken nu [voornaam minderjarige] de eerste anderhalf jaar niet in het huidige pleeggezin heeft verbleven. Op dit moment kan nog niet op het verzoek tot gezagsbeëindiging worden beslist. Eerst moet binnen een vast te stellen periode worden bezien of contactherstel tussen de vader en [voornaam minderjarige] mogelijk is. De instanties in Nederland lijken, samen met de Bulgaarse autoriteiten, thans bereid dit te onderzoeken. In die periode kan [voornaam minderjarige] verblijven in het huidige pleeggezin. Na ommekomst van de termijn kan het verzoek van de Raad, als dat gehandhaafd zou blijven, alsnog beoordeeld kunnen worden. Mr. Van Haga heeft namens vader geconcludeerd tot afwijzing van de verzochte gezagsbeëindiging, althans namens hem verzocht in het geval van toewijzing van dat verzoek een andere instelling dan Jeugdbescherming west te belasten met de voogdij, zulks vanwege de belaste relatie van vader met de GI en in het bijzonder de jeugdbeschermer de heer [naam vertegenwoordiger 1] .
De bijzondere curator van [voornaam minderjarige] heeft, in aanvulling op haar schriftelijke rapportage, ter zitting – kort weergegeven – het volgende naar voren gebracht. In de gesprekken met [voornaam minderjarige] is telkens gezocht naar een opening voor contactherstel met de vader, maar [voornaam minderjarige] heeft zich hiervoor niet opengesteld. [voornaam minderjarige] is destijds met de moeder naar Nederland gekomen wegens relationele problematiek tussen de ouders. Hij is uit Bulgarije gevlucht en het is dus goed mogelijk dat hij (hierdoor) negatief is beïnvloed door zijn moeder. Uit een gesprek met de vader, dat ruim anderhalf uur heeft geduurd, blijkt echter dat de vader koste wat kost wil dat [voornaam minderjarige] terug gaat naar Bulgarije, zonder dat hij hierin wederkerig is of rekening houdt met de gevoelens en wensen van [voornaam minderjarige] . In een gesprek tussen de bijzondere curator en de vader is meermaals geprobeerd om over [voornaam minderjarige] en zijn gevoelens en wensen te praten, maar de vader heeft het gesprek telkens teruggebracht op de strijd die hij ervaart en voert met de GI. Het is niet gelukt om te praten over [voornaam minderjarige] , hetgeen ook door de Raad, de GI en de pleegvaders zo wordt ervaren. De vader heeft op de vraag hoe hij de overplaatsing van [voornaam minderjarige] naar en zijn toekomstperspectief in Bulgarije voor zich ziet, aangegeven dat [voornaam minderjarige] in een pleeggezin zal worden geplaatst en daarna wellicht bij familie kan gaan wonen. Hij is dus niet voornemens om zelf voor [voornaam minderjarige] te gaan zorgen. Er bestaan zorgen over de motieven van de vader. Vanwege de wachtlijstproblematiek heeft het lang geduurd voordat de Raad een onderzoek naar een verderstrekkende maatregel heeft kunnen starten, wat belastend voor [voornaam minderjarige] is geweest en spanningen bij hem heeft teweeggebracht. [voornaam minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid over zijn toekomstperspectief en verzocht wordt dan ook om vervroegd uitspraak te doen. De aanvaardbare termijn voor [voornaam minderjarige] om in onduidelijkheid omtrent zijn perspectief te verkeren is inmiddels verstreken. Namens [voornaam minderjarige] wordt verzocht om toewijzing van het verzoek van de Raad. Verwacht wordt dat er bij [voornaam minderjarige] dan ruimte ontstaat voor contact met de vader. Vast staat dat de pleegvaders hem daarin stimuleren. Een gezagsbeëindiging zegt niks over het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] . Het is van belang dat het bijzondere curatorschap voortduurt voor de duur van zes maanden, voor het geval hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing op het verzoek van de Raad.
De pleegvaders hebben ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad en naar voren gebracht dat zij contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] stimuleren, maar dat de wens van [voornaam minderjarige] daarin leidend is. Het heeft lang geduurd voordat een vertrouwensrelatie tussen de pleegvaders en [voornaam minderjarige] tot stand is gekomen en zij willen deze niet in gevaar brengen. Het contact met de vader loopt momenteel via de pleegvaders. Tot voor kort verliep dit positief. Recentelijk heeft zich echter een incident omtrent het paspoort van [voornaam minderjarige] voorgedaan, waarbij de vader boos reageerde. [voornaam minderjarige] heeft een paspoort nodig om zich op de middelbare school in te schrijven en hij is, door de reactie van de vader, bang dat hij in september niet op zijn nieuwe school kan starten. Bezien moet worden hoe het contact met de vader op een positieve wijze kan worden hervat. De pleegvaders staan hiervoor open. In het pleeggezin wordt veel aandacht besteed aan de Bulgaarse achtergrond van [voornaam minderjarige] , daar het belangrijk is dat [voornaam minderjarige] weet waar hij vandaan komt. [voornaam minderjarige] wil dit zelf ook graag. Zo heeft hij kort geleden een pakket van de familie uit Bulgarije positief ontvangen en leest hij zijn pleegbroertje in het Bulgaars voor. Het is belangrijk dat ook hierin de wens van [voornaam minderjarige] wordt gevolgd. De pleegouders staan achter benoeming van de GI tot voogdes over [voornaam minderjarige] opdat zij niet (verder) in de strijd met de vader verstrikt raken. Als de situatie is gestabiliseerd zijn de pleegvaders bereid om de voogdij op zich te nemen.

De beoordeling

Allereerst moet worden beantwoord de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht van toepassing is op het verzoek tot beëindiging van het gezag.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de verordening Brussel II bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
[voornaam minderjarige] verblijft sinds oktober 2013 in Nederland binnen het arrondissement van de rechtbank Rotterdam. Vastgesteld kan worden dat hij daarom zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en dat dus – in beginsel – de Nederlandse (Rotterdamse) rechter bevoegd is.
De hoofdregel van artikel 8, eerste lid, geldt echter niet in het geval van internationale kinderontvoering. Voor dergelijke gevallen is in de artikelen 10 van de verordening Brussel II bis een regeling opgenomen. Deze regeling komt er kort gezegd op neer dat in beginsel de rechter van de Staat van herkomst (Bulgarije) bevoegd blijft te beslissen op verzoeken aangaande het gezag totdat het kind in een andere lidstaat (Nederland) een gewone verblijfplaats heeft gekregen, in zijn nieuwe omgeving geworteld is, en de procedure ter zake de ongeoorloofde overbrenging in door het gerecht in het land van herkomst gesloten (Bulgarije) is verklaard.
Ter zitting heeft mr. Van Haga te kennen gegeven dat na de beslissing van het hof Den Haag van 18 maart 2015, waarbij het verzoek tot terug geleiding van [voornaam minderjarige] is afgewezen, hierover geen procedure in Bulgarije meer is gevolgd. Dit had ermee te maken dat kort daarna de moeder overleed en de eerdere beslissing van de Bulgaarse rechter tot toekenning van het eenhoofdige gezag over [voornaam minderjarige] aan de vader en de bepaling van zijn hoofdverblijfplaats bij de vader onherroepelijk was geworden. Nadien is over die beslissing in Nederland nog wel tevergeefs een exequaturprocedure gevoerd.
Dit betekent dat aan de hiervoor (kort) weergegeven voorwaarden is voldaan en dat dus inmiddels aan de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de Rotterdamse rechtbank, de bevoegdheid toekomt op het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de vader te beslissen.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is, dient het verzoek beoordeeld te worden naar Nederlands recht.
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaande ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien. Volgens de wetgever is het afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind wat een redelijke termijn is. In ieder geval sluit een jarenlange verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aan en is (volgens de Memorie van Toelichting) voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
Zoals hierboven is vastgesteld heeft de moeder [voornaam minderjarige] in oktober 2013 vanuit Bulgarije meegenomen naar Nederland, naar verluidt wegens relatieproblemen met de vader. Er zou sprake zijn geweest van huiselijk geweld, waarvan [voornaam minderjarige] zowel getuige als slachtoffer is geweest. Vast staat ook dat de moeder in januari 2016 in Bulgarije is omgekomen bij een auto-ongeluk, waarna [voornaam minderjarige] met een machtiging tot uithuisplaatsing bij mw. [naam 4] heeft verbleven. Nadat was gebleken dat mw. [naam 4] een aanzienlijk bedrag aan de nalatenschap van [voornaam minderjarige] had onttrokken, is [voornaam minderjarige] in juli 2017 bij de huidige, perspectief biedende pleegvaders geplaatst.
[voornaam minderjarige] verkeert al gedurende lange tijd in onduidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief, te meer vanwege de juridische strijd die de vader sinds 2014 voert om de terugkeer van [voornaam minderjarige] naar Bulgarije te realiseren. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader veel druk op [voornaam minderjarige] legt en daarmee de wens en het belang van [voornaam minderjarige] uit het oog verliest. [voornaam minderjarige] uit al gedurende lange tijd de wens om in Nederland op te groeien. Hij heeft dit bij gelegenheid aan de Raad, de GI, de bijzondere curator, de voorzitter van de rechtbank, aan de Centrale Autoriteit en de consul van Bulgarije laten weten. Hij is daarin consistent en oprecht. Hij geeft daarbij aan dat hij negatieve herinneringen heeft aan de vader en dat hij hem niet als vader heeft ervaren. De verhouding tussen de vader en [voornaam minderjarige] is ernstig verstoord en pogingen tot contactherstel in de afgelopen jaren heeft [voornaam minderjarige] als onprettig ervaren. [voornaam minderjarige] voelt zich door de vader niet gehoord. De rechtbank constateert dat de vader niet (voldoende) in het belang van [voornaam minderjarige] handelt. Zo is gebleken dat hij weigert het paspoort van [voornaam minderjarige] op te sturen dan wel aan te vragen, als gevolg waarvan de inschrijving van [voornaam minderjarige] op de middelbare school nog niet voltooid is. Dit leidt tot stress bij [voornaam minderjarige] . Zowel de GI als de bijzondere curator hebben ervaren dat de vader in gesprekken geen interesse toont in [voornaam minderjarige] zelf, maar dat hij de gesprekken telkens terugbrengt op het conflict dat hij met de GI ervaart. Daar komt bij dat de vader heeft laten weten dat, in het geval [voornaam minderjarige] naar Bulgarije terugkeert, hij niet voornemens is om zelf voor [voornaam minderjarige] te zorgen. Hij heeft voor ogen dat [voornaam minderjarige] ook in Bulgarije in een pleeggezin wordt geplaatst. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat dit niet in het belang van [voornaam minderjarige] is. Bovendien is daarmee van een door de vader gewenste gezinshereniging geen sprake.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is ook gebleken dat [voornaam minderjarige] door de voortdurende onduidelijke situatie gevoelens van angst, onrust en onduidelijkheid ervaart, als gevolg waarvan hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het is van belang dat er duidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief ontstaat. Naar het oordeel van de rechtbank ligt dat perspectief bij de pleegvaders. [voornaam minderjarige] is veilig aan hen gehecht. Hij ervaart bij hen rust, stabiliteit en vertrouwen en hij ontwikkelt zich positief. Hij heeft vrienden in de omgeving en het gaat goed met hem op school. De pleegvaders stimuleren [voornaam minderjarige] om zijn Bulgaarse identiteit te ontwikkelen en zij staan open voor contact met de vader en overige familieleden in Bulgarije.
De rechtbank is van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [voornaam minderjarige] om in onzekerheid omtrent zijn toekomstperspectief te verkeren, inmiddels ruimschoots is verstreken. Aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader zal daarom toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De Raad heeft verzocht de GI met de voogdij over [voornaam minderjarige] te belasten. De GI heeft zich hiertoe bereid verklaard. Nu er veel spanningen bestaan tussen de vader en de overige betrokkenen, en er rekening mee moet worden gehouden dat de (juridische) strijd nog niet voorbij is met deze beslissing, is de rechtbank van oordeel dat de GI met de voogdij over [voornaam minderjarige] moet worden belast. Zij kan fungeren als buffer tussen de vader en de pleegvaders. Zodra er rust is gecreëerd en de situatie is gestabiliseerd, kan alsnog worden bezien of pleegoudervoogdij wenselijk en in het belang van [voornaam minderjarige] is.
Aan het verzoek van de vader om een andere instelling dan de GI met de voogdij te belasten gaat de rechtbank voorbij. Het feit dat de vader lastig kan samenwerken met de GI is daarvoor onvoldoende reden, te meer daar de opstelling van de vader steeds dezelfde is gebleven (de vader vindt dat [voornaam minderjarige] terug zou moeten keren naar Bulgarije en hij accepteert de handelswijze van de GI in het geheel niet) en een andere GI daaraan niets kan veranderen. Daarbij komt dat de verhoudingen tussen [voornaam minderjarige] , de bijzonder curator, pleegvaders en de GI juist goed zijn - men heeft reeds een langere geschiedenis met elkaar, zodat het - mede in verband met een mogelijk hoger beroep tegen de onderhavige beschikking - niet in de rede ligt thans de GI te vervangen door een andere voogdij instelling: een verandering is op dit moment ook niet in het belang van [voornaam minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, BW wordt de vader van wie het gezag is beëindigd, ervan uitgaande dat hij het bewind voerde over het vermogen van [voornaam minderjarige] , veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan zijn opvolger in dit bewind.
Nu de rechtbank het verzoek van de Raad tot gezagsbeëindiging van de vader heeft toegewezen, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van het verzoek van de GI. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
Op grond van de beschikking van de kinderrechter van 31 juli 2018 zou met de onderhavige beschikking aan de benoeming van de bijzondere curator een einde komen. In verband met een mogelijk hoger beroep tegen de onderhavige beschikking is zulks ongewenst. Het is om die reden dat de rechtbank de benoeming van de bijzonder curator zal verlengen tot 27 januari 2020, dan wel tot het moment waarop eventueel in hoger beroep op deze zaak is beslist.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] , met onbekende geboortedatum en geboorteplaats, wonende te [woonplaats vader] (Bulgarije), over [voornaam minderjarige] ;
benoemt tot voogdes over [voornaam minderjarige] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te den Haag;
veroordeelt de vader aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige] te doen;
verlengt de benoeming tot bijzondere curator, teneinde [voornaam minderjarige] te vertegenwoordigen bij een eventueel hoger beroep in deze zaak: mr. L.A. Middelkoop, kantoorhoudende aan de Westersingel 92, 3015LC Rotterdam, tot 27 januari 2020, dan wel tot het moment waarop eventueel in hoger beroep op deze zaak is beslist;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Stalenberg, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. M.M.J. Marseille en S.C.C. Hes-Bakkeren, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Langelaar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.