ECLI:NL:RBROT:2019:5542

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
10/732053-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van dodelijk ongeval met vrachtauto op industrieterrein door gebrek aan verwijtbare onvoorzichtigheid

Op 22 mei 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die betrokken was bij een dodelijk ongeval op 24 januari 2017. De verdachte, die op het moment van het ongeval zijn vrachtwagen op een bedrijfsterrein had geparkeerd, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop, alsook van het veroorzaken van gevaar op de weg. De officier van justitie eiste een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks het feit dat het camerasysteem van de vrachtwagen niet goed was ingesteld en het zicht op de trottoirspiegel beperkt was, niet opzettelijk een gevaarlijke situatie had gecreëerd. De verdachte had geen reden om aan te nemen dat zijn zicht niet voldeed aan de wettelijke eisen, en hij had geen eerdere ervaring met het gebruik van het camerasysteem. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van omstandigheden, waaronder de korte tijdsduur waarin het slachtoffer zich voor de vrachtwagen bevond, leidde tot een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij zich zodanig had gedragen dat er sprake was van verwijtbare onvoorzichtigheid of gevaarscheppend gedrag. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers, maar ook de noodzaak om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van elk geval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/732053-17
Datum uitspraak: 22 mei 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ter terechtzitting bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval met dodelijke afloop heeft plaatsgevonden, dan wel (subsidiair) dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uren, met als bijkomende voorwaardelijke straf een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren, met een proeftijd van twee jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1
De norm
Een verkeersongeval met dodelijke afloop is een tragische gebeurtenis die diep ingrijpt in de levens van alle betrokkenen. Het slachtoffer is zijn leven verloren en de nabestaanden zullen moeten leven met hun verdriet en het gemis van een geliefde. De veroorzaker van het ongeval zal moeten leven met de wetenschap dat iemand om het leven is gekomen als gevolg van zijn of haar deelname aan het verkeer. Het veroorzaken van een ongeval met dodelijke afloop is op grond van art. 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) strafbaar als het veroorzaakt is door een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid van de veroorzaker. Voor de beoordeling of daarvan sprake is komt het aan op het geheel van gedragingen van de veroorzaker, de aard en de ernst van die gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Hiernaast kan de veroorzaker strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld op grond van art. 5 WVW. Art. 5 WVW bevat een open norm op grond waarvan het verkeersdeelnemers is verboden om zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt. De wetgever heeft met art. 5 WVW niet beoogd om elke vorm van gevaarscheppend gedrag strafbaar te stellen. Het gevaarscheppend gedrag is pas strafbaar op grond van art. 5 WVW als dat gedrag een bepaalde, minimale ernst heeft. De bepaling strekt er slechts toe evidente vormen van gevaar of hinder aan te pakken.
4.2
Het ongeval
De verdachte is van beroep vrachtwagenchauffeur en was op 24 januari 2017 met zijn vrachtwagen op het bedrijfsterrein van [naam bedrijf] . Nadat hij een lading had gelost, is hij met de vrachtwagen naar de uitgang van het bedrijfsterrein gereden en heeft hij deze stilgezet op het daar aanwezige weegstation. Dit weegstation ligt direct naast het kantoorgebouw van [naam bedrijf] . Tussen de vrachtwagen en het kantoorgebouw bestaat op dat moment een ruimte van circa 70 centimeter. De verdachte moest in het kantoorgebouw nog wat papieren ophalen. Bij het verlaten van het voertuig heeft de verdachte de motor laten draaien en de automaat in de parkeerstand gezet, omdat hij niet verwachtte dat dit veel tijd in beslag zou nemen. De verdachte gaat het kantoorgebouw binnen en neemt de papieren in ontvangst. Daarna verlaat de verdachte het kantoorgebouw, loopt vanaf de bijrijderszijde voor de vrachtauto langs en stapt aan de bestuurderszijde in. Op het moment dat de verdachte voor de vrachtauto langs loopt, bevinden zich in de directe nabijheid van de vrachtwagen voor zover hij kan zien geen personen. Eenmaal in de vrachtwagen, kijkt de verdachte nog in zijn spiegels en brengt hij de vrachtwagen in beweging. Tussen het moment dat de verdachte het kantoorgebouw verlaat en het moment dat de vrachtwagen in beweging komt verstrijken slechts enkele seconden. Wat de verdachte niet heeft gezien, is dat binnen dit tijdsbestek ook het slachtoffer uit het kantoorgebouw is gekomen en vanaf de passagierszijde vlak voor het voertuig langs wil. Op het moment dat de vrachtwagen gaat rollen, bevindt het slachtoffer zich in de dode hoek ter hoogte van de benedenkoplamp aan de passagierszijde van de truck. Op de camerabeelden is te zien dat het slachtoffer zich in de rijrichting van de vrachtwagen beweegt en zeer kort voor de vrachtwagen uitloopt. Het slachtoffer komt enkele meters verderop ten val, waarna hij onder de vrachtwagen terecht komt en komt te overlijden. De verdachte heeft dit alles niet in de gaten gehad.
4.3
De vrachtwagen
Het is een feit van algemene bekendheid dat vanuit de zitpositie van de chauffeur het zicht rondom de cabine van een vrachtauto op een aantal plekken, de zogenaamde dode hoeken, beperkt is. Om de dode hoeken zichtbaar te maken was de vrachtwagen waarin de verdachte reed uitgerust met een vooruitkijkcamera en bevond zich aan de rechterzijde van de cabine een trottoirspiegel. Het gebruik van een camera in plaats van een spiegel is toegestaan, maar vaststaat dat het camerasysteem op het moment van het ongeval niet juist was ingesteld. Deze was slechts ingeschakeld als de richtingaanwijzer handmatig naar rechts werd overgehaald, terwijl wettelijk is voorgeschreven dat deze automatisch aanspringt als de vrachtwagen gaat rollen en automatisch weer wordt uitgeschakeld zodra de vrachtwagen een meer dan geringe snelheid bereikt. Ook staat vast dat het zicht op de trottoirspiegel deels werd geblokkeerd door de windgeleider die langs de randen van de portierraamsponning was aangebracht. Hierdoor werd het zichtveld direct naast de vrachtwagen aan de passagierszijde vanuit de bestuurderspositie beperkt.
4.4
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ongeval is wijten aan een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid van de verdachte. Op de beroepschauffeur van vrachtwagens rust in het verkeer een bijzondere verantwoordelijkheid. De officier van justitie verwijt de verdachte tegen deze achtergrond dat hij er niet voor gezorgd heeft dat de vooruitkijkcamera en de trottoirspiegel correct functioneerden. De verdachte was op de hoogte van de omstandigheid dat zijn zicht vanuit de cabine niet in overeenstemming was met de wettelijke norm. De officier van justitie verwijt de verdachte dat hij aldus welbewust een situatie in het leven heeft geroepen en heeft laten bestaan waarin hij het slachtoffer niet kon zien, en toch is weggereden.
4.5
Beoordeling
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich er ten tijde van het ongeval niet van bewust was dat het camerasysteem niet goed was ingesteld en dat de ondoorzichtige windvangers het zicht op de trottoirspiegel aanzienlijk beperkte. Hij was ervan overtuigd dat het veilig was om weg te rijden.
De verdachte heeft verklaard dat hij geen invloed heeft gehad op de inrichting en uitvoering van de vrachtwagen. Met betrekking tot het camerasysteem heeft de verdachte verklaard dat de vrachtauto waar hij ten tijde van het ongeval in reed de eerste vrachtauto was waarop hij reed die was uitgerust met een dergelijk systeem en dat hij geen eerdere ervaring had met de werking daarvan. De werking van een dergelijk camerasysteem was geen onderdeel van de opleiding die hij heeft gevolgd. De verdachte heeft verklaard dat het systeem vanaf aflevering van de vrachtauto zo was ingesteld dat het handmatig in werking moest worden gesteld door richting aan te geven naar rechts. De officier van justitie heeft de mogelijkheid opengelaten dat de verdachte de instellingen van het systeem na aflevering van de vrachtauto zelf heeft gewijzigd, maar dat volgt niet uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de instellingen van het camerasysteem op de dag van het ongeval hetzelfde waren als op het moment dat de vrachtauto werd afgeleverd. Dit betekent dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, de vrachtauto met het aldus ingestelde camerasysteem eerst zonder opmerkingen door de RDW-keuring en later ook zonder opmerkingen door de Algemene Periodieke Keuring (hierna ook: APK) is gekomen. De verdachte kan zich niet herinneren of de ondoorzichtige windvangers langs de portierruiten al aanwezig waren tijdens de RDW-keuring, maar deze waren in ieder geval wel aanwezig tijdens de latere APK. Ook op dit punt is de vrachtauto zonder opmerkingen door de APK gekomen. Bovendien waren dezelfde ondoorzichtige windvangers ook al aanwezig op zijn vorige vrachtauto. Deze hebben tot aan het ongeval geen problemen opgeleverd.
In de gegeven omstandigheden kan niet gezegd worden dat de verdachte zich zodanig gedragen heeft dat gesproken kan worden van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid door met de vrachtauto deel te nemen aan het verkeer zoals bedoeld in art. 6 WVW. Ook voor het feit dat de verdachte het camerasysteem niet handmatig heeft ingeschakeld voordat hij weg reed, treft de verdachte in dit geval geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Het is daarbij ook niet uitgesloten dat de verdachte het latere slachtoffer niet in zijn spiegels heeft kunnen zien, gelet op de verschillende dode hoeken van de spiegels en het tijdsbestek waarbinnen het slachtoffer in die spiegels zichtbaar zou zijn geweest en de door de verdachte gemaakte manoeuvre. Het ongeval is gebeurd op een bedrijventerrein waar op dat moment weinig voetgangers aanwezig waren. De verdachte was zelf slechts enkele seconden voordat hij optrok nog voor de vrachtauto langs gelopen en had toen niemand gezien in de directe nabijheid van de vrachtwagen, en evenmin naast de vrachtauto waar aan de bijrijderskant nauwelijks ruimte was voor een persoon. De verdachte keek na het instappen in zijn spiegels en veronderstelde toen dat hij veilig kon wegrijden. Dat precies op dat moment het slachtoffer zich voor de vrachtwagen bevond, is een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarvoor de verdachte geen schuld treft in strafrechtelijke zin.
Evenmin kan worden geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van een gevaar dat hij bij het wegrijden geen goed zicht had op de dode hoeken die worden afgedekt door het camerasysteem en de trottoirspiegel, zodat van gevaarscheppend gedrag als bedoeld in art. 5 WVW geen sprake is. De verdachte heeft er in dit geval niet op bedacht hoeven zijn dat de vrachtauto op deze punten niet voldeed aan de wettelijke vereisten.
4.6
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. D. Visser en L.R. Prins, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 januari 2017 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [plaats delict] , welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwij1:
-een vooruitkijkspiegel op het voertuig ontbrak en het in het voertuig aanwezige camerasysteem, dat de vooruitkijkspiegel vervangt (en die het zichtveld vlak vóór de cabine weergeeft) niet door verdachte in werking was gesteld,
-het zicht in de trottoirspiegel (die het grondoppervlak direct rechts naast de cabine van het voertuig weergeeft) deels werd belemmerd door een op de rechter zijruit aangebrachte, ondoorzichtige, windgeleider,
-hij, verdachte, op het bedrijfsterrein aan die [plaats delict] , alwaar hij, verdachte, zich met zijn voertuig bevond, voetgangers kon verwachten, ondanks het beperkte zicht in de trottoirspiegel en het niet in werking zijnde camerasysteem met dat voertuig is gaan rijden en blijven rijden en/of op dat bedrijfsterrein vanuit stilstand is opgetrokken en naar de in-/uitrit van dat terrein is gereden en naar rechts is gaan afslaan en (daarbij) - (mede) door de niet in werking zijnde camera en het beperkte zicht in de trottoirspiegel - niet heeft opgemerkt dat een voetganger rechts dicht naast en/of rechts dicht vóór het door hem, verdachte, bereden voertuig liep en/of die voetganger van achteren heeft aangereden, als gevolg waarvan die voetganger ten val is gekomen en werd overreden, waardoor die voetganger, genaamd [naam slachtoffer] , werd gedood;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 januari 2017 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [plaats delict] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl:
-een vooruitkijkspiegel op het voertuig ontbrak en het in het voertuig aanwezige camerasysteem, dat de vooruitkijkspiegel vervangt (en die het zichtveld vlak vóór de cabine weergeeft) niet door verdachte in werking was gesteld,
-het zicht in de trottoirspiegel (die het grondoppervlak direct rechts naast de cabine van het voertuig weergeeft) deels werd belemmerd door een op de rechter zijruit aangebrachte, ondoorzichtige, windgeleider,
-hij, verdachte, op het bedrijfsterrein aan die [plaats delict] , alwaar hij, verdachte, zich met zijn voertuig bevond, voetgangers kon verwachten, ondanks het beperkte zicht in de trottoirspiegel en het niet in werking zijnde camerasysteem met dat voertuig is gaan rijden en blijven rijden en/of op dat bedrijfsterrein vanuit stilstand is opgetrokken en naar de in-/uitrit van dat terrein is gereden en naar rechts is gaan afslaan en (daarbij)
- ( mede) door de niet in werking zijnde camera en het beperkte zicht in de trottoirspiegel - niet heeft opgemerkt dat een voetganger rechts dicht naast en/of rechts dicht vóór het door hem, verdachte, bereden voertuig liep en/of die voetganger van achteren heeft aangereden;