ECLI:NL:RBROT:2019:5539

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
10/660531-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen van huurpenningen door een beroepsverhuurder met criminele activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schuldwitwassen van huurpenningen. De verdachte, een beroepsverhuurder, werd ervan beschuldigd huurpenningen te hebben ontvangen voor woningen waarvan hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van schuldwitwassen, gepleegd in de periode van 1 mei 2014 tot en met 22 november 2017, te Rotterdam en Capelle aan den IJssel.

Tijdens de zitting op 8 mei 2019 werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, eiste, met een taakstraf van 120 uur. De rechtbank oordeelde dat het impliciet primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het impliciet subsidiair ten laste gelegde werd gedeeltelijk bewezen verklaard. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks waarschuwingen van de politie, contante betalingen bleef accepteren zonder voldoende controle op de identiteit van zijn huurders.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de ontvangen huurpenningen afkomstig waren uit misdrijf, gezien de omstandigheden waaronder de huur werd betaald en de criminele activiteiten die in de verhuurde panden plaatsvonden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de legale economie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660531-17
Datum uitspraak: 22 mei 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij door middel van het ontvangen van huurpenningen voor door hem verhuurde woningen meerdere geldbedragen waarvan hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, heeft witgewassen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • in het geval van een bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde voor de gehele ten laste gelegde periode: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;
  • in het geval van een bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde voor de periode vanaf 9 mei 2016:
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het impliciet primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte in de op de tenlastelegging genoemde zaken voor verscheidene panden contante betalingen ontvangen voor de huur. Daarnaast beschikt de verdachte niet of slechts zeer summier over (contact)gegevens van de huurders omdat hij van deze huurders geen (of geen geldig) legitimatiebewijs heeft, niet beschikt over een getekende huurovereenkomst, geen bewijs van inkomsten of ingezetenschap van de huurder heeft en in vrijwel alle gevallen de huurtermijnen en/of de vereiste borg contact is betaald. In de betreffende panden zijn drugs, wapens en/of geld aangetroffen. Tot slot heeft de officier van justitie gewezen op de FIU-melding, waaruit blijkt dat op de zakelijke rekening van de verdachte in drie jaar tijd een bedrag van ruim 1,3 miljoen euro contant wordt gestort, vaak ook in coupures van 500 euro. Op 9 mei 2016 is de verdachte tijdens een politieverhoor gewezen op het risico dat het contante geld dat hij ontvangt aan huur uit misdrijf afkomstig is. Ondanks deze waarschuwing is de verdachte contante betalingen blijven accepteren en heeft hij de controle van de identiteit en herkomst van de inkomsten van de huurders niet aangescherpt. Dit handelen leidt volgens de officier van justitie tot de conclusie dat de verdachte redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat de ontvangen huurpenningen afkomstig waren uit enig misdrijf (schuldwitwassen).
De verdediging heeft (ook) vrijspraak bepleit van het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft met klem ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan enig strafbaar feit. Om zijn onschuld te kunnen bewijzen, heeft de verdediging betoogd dat een aantal getuigen dienen te worden gehoord. Dit betreffen de huurders van de betreffende panden, die allen zouden kunnen verklaren over de herkomst van de huurpenningen. Mocht de rechtbank niet overgaan tot het horen van de getuigen, is de verdediging van mening dat de verdachte dient te worden vrijgesproken in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hierbij heeft de verdediging onder andere gewezen op het feit dat contante betaling een geldig betaalmiddel betreft. Na de waarschuwing van de politie op 9 mei 2016 heeft de verdachte wel degelijk zijn bedrijfsvoering anders ingericht. Er is slechts sprake van onderbuikgevoelens, wat niet tot een veroordeling van het ten laste gelegde kan leiden.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat het ten laste gelegde gedeeltelijk wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt allereerst het volgende vast. De verdachte is de verhuurder van de panden aan de [adres delict 1] , de [adres delict 2] , de [adres delict 3] en de [adres delict 4] te Rotterdam en de panden aan de [adres delict 5] , de [adres delict 6] en de [adres delict 7] te Capelle aan den IJssel. In al deze panden zijn in de ten laste gelegde periode (grote) hoeveelheden verdovende middelen, aan verdovende middelen gerelateerde voorwerpen, bedragen contant geld, hennepplantages en/of wapens aangetroffen. Op grond hiervan kan worden gesteld dat de huurders/gebruikers van die panden zich bezig hielden met onder meer de handel in verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in verdovende middelen inkomsten in de vorm van contant geld worden gegenereerd. Gelet op die omstandigheden is het aannemelijk om te stellen dat een legale bron van inkomsten van de zijde van de huurders/gebruikers ontbrak, zodat de huurpenningen met betrekking tot die panden van misdrijf afkomstig zijn geweest.
Dit geldt wat de rechtbank betreft voor de genoemde panden aan de [adres delict 1] , de [adres delict 2] , de [adres delict 3] , de [adres delict 6] en de [adres delict 7] , nu in die panden verdovende middelen, aan de handel daarin gerelateerde voorwerpen en/of wapens zijn aangetroffen. Voor wat betreft de panden aan de [adres delict 5] te Capelle aan den IJssel en de [adres delict 4] te Rotterdam komt de rechtbank niet tot die vaststelling. Daarbij valt naar het oordeel van de rechtbank gelet op het verhandelde ter terechtzitting niet uit te sluiten dat een ander dan de verdachte verantwoordelijk was voor het pand aan de [adres delict 4] . Voor wat betreft de [adres delict 5] geldt dat het enkel aantreffen van verborgen wapens daarvoor onvoldoende is. De verdachte dient van het witwassen van huurpenningen die op deze panden betrekking hebben dan ook partieel te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de wetenschap van de verdachte dat de betaalde huurpenningen afkomstig waren uit enig misdrijf overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte is al geruime tijd een beroepsverhuurder die voor de huur van de betreffende panden contante betalingen heeft ontvangen. Bij deze contante betalingen zaten ook coupures van 500 euro. Het is een feit van algemene bekendheid dat biljetten van 500 euro vrijwel uitsluitend worden gebruikt in het criminele circuit. De verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij door de politie op 9 mei 2016, inzake het verhoor met betrekking tot het pand [adres delict 5] , is gewezen op het feit dat het aannemen van contante betalingen een aanwijzing kan zijn voor crimineel handelen. De verdachte was daarmee een gewaarschuwd mens en de rechtbank zal deze datum dan ook als uitgangspunt nemen voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Ondanks deze waarschuwing is de verdachte goeddeels doorgegaan met zijn bestaande bedrijfsvoering. Sterker nog, tot op de dag van vandaag ontvangt hij naar eigen zeggen in enkele gevallen nog altijd contante betalingen. De verdachte heeft voorts ook verklaard dat de boekhouding van zijn verhuurbedrijf slordig is geweest. De rechtbank concludeert uit de bewijsmiddelen dat de administratie van de verdachte niet op orde was en dat hij zich onvoldoende vergewiste van de identiteit van zijn huurders. Voornoemde omstandigheden en het handelen van verdachte maken dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs moest vermoeden dat de door hem ontvangen huurpenningen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank acht een kortere periode van witwassen bewezen dan in de dagvaarding opgenomen. Daarom is niet bewezen dat de exacte hoogte van de ontvangen huurpenningen gelijk is aan het bedrag dat ten laste is gelegd.
De rechtbank zal het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen afwijzen. De rechtbank overweegt in dit verband dat deze getuigen niet binnen een daarvoor aanvaardbare termijn kunnen worden opgespoord, nu zoals ook uit het dossier blijkt geen deugdelijke aanwijzingen voorhanden zijn voor het achterhalen van hun volledige gegevens en adressen, en – gelet op de gebrekkige bedrijfsvoering van de verdachte – het nog maar zeer de vraag is of de betreffende getuigen daadwerkelijk bestaan.
Nu de bewezen verklaarde handelingen niet tot doel hebben noch geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van genoemde voorwerpen te verbergen of te verhullen, zal van het onder a ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen is niet gebleken, zodat ook van medeplegen zal worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is het impliciet subsidiair onder b ten laste gelegde schuldwitwassen, met uitzondering van de zaken [adres delict 5] en [adres delict 4] .
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair onder b ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van
9 mei 2016tot en met
31 juli2017, te Rotterdam en Capelle aan den IJssel, meermalen,
b)
- ( zaak [adres delict 1] ) huurpenningen, en
- ( zaak [adres delict 2] ) huurpenningen, en
- ( zaak [adres delict 3] ) huurpenningen , en
- ( zaak [adres delict 6] ) huurpenningen, en
- ( zaak [adres delict 7] ) huurpenningen ,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en van voorwerpen, te weten
- ( zaak [adres delict 1] ) huurpenningen , en
- ( zaak [adres delict 2] ) huurpenningen , en
- ( zaak [adres delict 3] ) huurpenningen , en
- ( zaak [adres delict 6] ) huurpenningen, en
- ( zaak [adres delict 7] ) huurpenningen ,
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp
(en)geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
/warenuit enig(e) misdrijf/misdrijven;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Impliciet subsidiair onder b,
schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft contante betalingen aangenomen voor een aantal van de panden in zijn beheer. Hierbij deed de verdachte te weinig onderzoek naar zijn huurders, controleerde de noodzakelijke schriftelijke stukken onvoldoende en vergewiste hij zich niet van de herkomst van deze huurpenningen. Daarbij liet de administratie van zijn bedrijf zeer te wensen over. Deze panden werden gebruikt voor criminele activiteiten. Ondanks verschillende waarschuwingen over waartoe een dergelijke bedrijfsvoering kan leiden, is de verdachte toch doorgegaan met deze manier van handelen. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Het verwerven en het voorhanden hebben van geld dat afkomstig is van enig misdrijf vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 april 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Dit weegt mee in het nadeel van de verdachte.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 april 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering heeft geadviseerd bij een bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Interventies of toezicht zijn niet noodzakelijk.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Aangezien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie zal de rechtbank echter volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Deze voorwaardelijk op te leggen straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikel 14a, 14b, 14c, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair onder a en b ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair onder b ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken, niet naleeft;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. D. Visser en L.R. Prins, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2014 tot en met 22 november 2017,
te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
a)
van een of meer voorwerp(en) te weten
- ( zaak [adres delict 5] ) huurpenningen ter hoogte van 38.400 euro, althans 36.000
euro, en/of
- ( zaak [adres delict 1] ) huurpenningen ter hoogte van 5.400 euro, en/of
- ( zaak [adres delict 2] ) huurpenningen ter hoogte van 24.800 euro, althans 21.600
euro, en/of
- ( zaak [adres delict 3] ) huurpenningen ter hoogte van 52.200 euro, althans
34.800 euro, en/of
- ( zaak [adres delict 6] ) huurpenningen ter hoogte van 4.200 euro, althans 3.500 euro,
en/of
- ( zaak [adres delict 7] ) huurpenningen ter hoogte van 10.000 euro, en/of
- ( zaak [adres delict 4] ) huurpenningen ter hoogte van 6.200 euro,
althans enig voorwerp/geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of
heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden en/of heeft verhuld wie de
rechthebbende op dit voorwerp is, en/of dit voorwerp voorhanden heeft gehad,
dan wel
b)
- ( zaak [adres delict 5] ) huurpenningen ter hoogte van 38.400 euro, althans 36.000
euro, en/of
- ( zaak [adres delict 1] ) huurpenningen ter hoogte van 5.400 euro, en/of
- ( zaak [adres delict 2] ) huurpenningen ter hoogte van 24.800 euro, althans 21.600
euro, en/of
- ( zaak [adres delict 3] ) huurpenningen ter hoogte van 52.200 euro, althans
34.800 euro, en/of
- ( zaak [adres delict 6] ) huurpenningen ter hoogte van 4.200 euro, althans 3.500 euro,
en/of
- ( zaak [adres delict 7] ) huurpenningen ter hoogte van 10.000 euro, en/of
- ( zaak [adres delict 4] ) huurpenningen ter hoogte van 6.200 euro,
althans enig voorwerp/geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet, en/of
van een of meer voorwerp(en), te weten
- ( zaak [adres delict 5] ) huurpenningen ter hoogte van 38.400 euro, althans 36.000
euro, en/of
- ( zaak [adres delict 1] ) huurpenningen ter hoogte van 5.400 euro, en/of
- ( zaak [adres delict 2] ) huurpenningen ter hoogte van 24.800 euro, althans 21.600
euro, en/of
- ( zaak [adres delict 3] ) huurpenningen ter hoogte van 52.200 euro, althans
34.800 euro, en/of
- ( zaak [adres delict 6] ) huurpenningen ter hoogte van 4.200 euro, althans 3.500 euro,
en/of
- ( zaak [adres delict 7] ) huurpenningen ter hoogte van 10.000 euro, en/of
- ( zaak [adres delict 4] ) huurpenningen ter hoogte van 6.200 euro,
althans enig voorwerp/geldbedrag, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans had(den)
moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
(artikel 420bis/quater Wetboek van Strafrecht)
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht