De beoordeling in conventie en reconventie
11. Met betrekking tot de omvang van de nalatenschap wordt het overzicht zoals [eiser 1] heeft opgenomen onder 13.1 van de conclusie van antwoord in reconventie als uitgangspunt genomen. De verschillende posten worden hierna achtereenvolgens besproken.
12. Ter zitting hebben partijen vastgesteld dat hierover geen discussie bestaat, nu de waarde van de onroerende zaken wegvalt tegen die van de legaten onderaan het overzicht.
Roerende zaken
13. [gedaagde] heeft de door [eiser 1] berekende waarde van de inboedel van € 8.760,--, zijnde de aan erflater toekomende helft, betwist. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat een bedrag van € 4.000,-- kan worden opgenomen, zodat daarvan in het vervolg wordt uitgegaan.
14. Ter zitting hebben partijen vastgesteld dat de waarde van bankrekening ‘49.11’ op een bedrag van € 23,-- kan worden gesteld, de waarde van bankrekening ‘5265’ op € 374,21 en de waarde van bankrekening ‘6284’ op nul. Van deze bedragen (in totaal € 397,21) wordt dan ook uit gegaan.
15. Partijen zijn het eens over de waarde van de vordering op Borg Soto Grande (€ 1.355,--) en het verkoopbedrag van de Landrover (€ 3.500,--).
Vorderingen op [gedaagde]
16. Vaststaat dat de boedel c.q. de nalatenschap een vordering heeft op [gedaagde] . Partijen twisten evenwel over de hoogte daarvan. De verschillende onderdelen van deze vordering worden hierna één voor één besproken.
-
Koop- en verkoopovereenkomst d.d. 2 mei 2005 (€ 24.000,--)
Erflater en [gedaagde] zijn op 2 mei 2005 overeengekomen dat erflater de ‘goederen zoals vermeld in bijlage 1’ van [gedaagde] zou kopen voor een bedrag van € 24.000,--. Betaling van dat bedrag zou geschieden door betaling van de belastingschulden van [gedaagde] over de jaren 2001 en 2002 ter grootte van € 24.000,--. [eiser 1] stelt zich op het standpunt dat de overgedragen goederen ofwel deel uitmaakten van de te verdelen beperkte gemeenschap van inboedel, ofwel behoorden tot het privé vermogen van erflater. Nu [gedaagde] die goederen na het overlijden van erflater heeft verkocht of weggegeven, moet zij de waarde vergoeden aan de boedel, aldus [eiser 1] . [gedaagde] betwist dit en stelt dat de meeste van die goederen er niet meer zijn of in waarde zijn gedaald.
Nu [eiser 1] niet heeft gesteld of onderbouwd om welke goederen het gaat en dus ook niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de boedel heeft benadeeld, is geen sprake van een vordering van de boedel op [gedaagde] .
-
Geldleningsovereenkomst d.d. 9 mei 2007 (€ 8.473,19)
Erflater heeft blijkens de geldleningsovereenkomst van 9 mei 2007 een bedrag van € 8.473,19 aan [gedaagde] geleend. [eiser 1] heeft gesteld dat deze lening niet is terugbetaald, zodat de nalatenschap thans aanspraak maakt op dat bedrag. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag al is terug betaald en voor zover dat niet zo zou zijn, heeft zij een beroep gedaan op verjaring. Van verjaring kan geen sprake zijn, nu niet is gebleken dat een termijn voor terugbetaling van de lening is bepaald en deze dus niet eerder dan bij het overlijden van erflater opeisbaar is geworden.
Op het tweede blad van de leningsovereenkomst is onder C het volgende bepaald:
‘M.b.t. het te ontvangen salaris van E. [gedaagde] (m.i.v. 1/4/07) komen wij overeen dat:
* (…)
* (…)
* Leningen/schulden zullen worden afbetaald.’
Gelet op deze bepaling, die nota bene is opgenomen in de leningsovereenkomst, is voldoende aannemelijk geworden dat deze lening al is terugbetaald door middel van [gedaagde] ’s werkzaamheden voor het bedrijf van erflater. De stelling van [eiser 1] dat er ook salaris aan [gedaagde] is uitgekeerd, betekent nog niet dat deze lening niet is afgelost. Ook dit bedrag geldt niet als vordering van de boedel op [gedaagde] .
30 kilo zilver t.w.v. € 22.500,--
[eiser 1] stelt dat [gedaagde] en erflater op 15 september 2012 een overeenkomst hebben gesloten waarbij [gedaagde] 30 kilo zilver ter waarde van € 22.500,-- van erflater heeft geleend. Daartoe heeft hij een (ogenschijnlijk door [gedaagde] ) handgeschreven en ondertekend document overgelegd waarin dat is opgenomen. [gedaagde] heeft betwist dat zij dit document heeft geschreven en ondertekend en zij heeft betwist dat zij zilver van erflater heeft geleend.
Tegenover de goed onderbouwde stellingen van [eiser 1] staan een blote ontkenning van [gedaagde] en haar erkenning dat het handschrift inderdaad veel op dat van haar lijkt. Op grond hiervan acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat [gedaagde] het zilver ter waarde van € 22.500,-- van erflater heeft geleend.
Overboeking naar moeder [gedaagde] (€ 27.500,--)
Pinopnames 26 december 2013 (totaal € 4.000,--)
Incasso huurpenningen Vredehofstraat (€ 4.000,--)
Nabetaling WAZ-uitkering (€ 292,67)
Ten aanzien van deze vier posten heeft [gedaagde] ter zitting erkend dat deze bedragen verrekend moeten worden, zodat ten aanzien van deze punten geldt dat de boedel een vordering op [gedaagde] heeft. Het gaat om een bedrag van in totaal € 35.792,67.
-
Verkoopopbrengst VW Santana (€ 5.750,--)
Partijen zijn het erover eens dat dit bedrag in beginsel aan erflater toekwam, maar [gedaagde] heeft gesteld dat dit bedrag reeds ten goede is gekomen aan [eiser 2] en [eiser 3] . [eiser 1] heeft dat betwist en [gedaagde] heeft haar stelling op dit punt vervolgens niet onderbouwd, bijvoorbeeld met betalingsbewijzen, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Het wordt er dan ook voor gehouden dat [gedaagde] dit bedrag nog aan de boedel moet afdragen.
-
Voorschot stallingskosten paard(en) (€ 10.000,--)
In december 2013, vlak voor het overlijden van erflater, is een bedrag van € 10.000,-- van de rekening van erflater betaald aan de manege waar [gedaagde] haar paard(en) stalde met de omschrijving ‘stallingskosten en eventueel dierenartskosten 2014’. Volgens [eiser 1] heeft [gedaagde] deze betaling verricht zonder medeweten van erflater. Volgens [gedaagde] heeft erflater deze betaling zelf verricht. In het midden kan blijven wie de betaling heeft verricht. Deze betaling is immers kort voor het overlijden van erflater verricht uit zijn privé vermogen ten behoeve van [gedaagde] , terwijl dergelijke betalingen aan de manege volgens de onweersproken stelling van [eiser 1] gewoonlijk niet vooraf, maar per maand werden verricht. [gedaagde] dient dat bedrag dan ook aan de boedel te vergoeden.
17. In totaal bedraagt de vordering van de boedel op [gedaagde] aldus een bedrag van € 74.042,67 (€ 22.500,-- + € 35.792,67 + € 5.750,-- + € 10.000,--).
18. Gelet op al het voorgaande geldt dat de nalatenschap de volgende baten heeft:
- Onroerende zaken € 0,00
- Roerende zaken € 4.000,00
- Bankrekeningen € 397,21
- Borg Soto Grande € 1.355,00
- Landrover € 3.500,00
- Vorderingen op [gedaagde] € 74.042,67
Totaal: € 83.294,88
Schulden van de nalatenschap
19. [gedaagde] heeft de door [eiser 1] gestelde schulden van de nalatenschap niet betwist, behoudens de hypotheekschuld van € 129.250,--.
De belastingschulden (€ 2.680,--), gas/water/licht (€ 413,--), UPC (€ 176,--), gemeente Rotterdam (€ 14.742,--), DeltaLloyd (€ 1.471,--) en notaris (€ 4.719,--) zijn niet betwist, zodat daarvan wordt uitgegaan. Het gaat in totaal om een bedrag van € 24.201,--.
Ten aanzien van de hypotheekschuld geldt dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat [eiser 2] en [eiser 3] de woning hebben verkregen, zodat zij ook de daarbij behorende hypotheekschuld voor hun rekening moeten nemen. In het testament van erflater is evenwel op pagina 4, onder 10 opgenomen dat de renten en eventuele aflossingen met betrekking tot (hypothecaire) geldleningen met betrekking tot deze woning ten laste van de nalatenschap komen. De hypotheekschuld van € 129.250,--, waarvan de hoogte niet door [gedaagde] is betwist, zal dan ook eveneens als schuld van de nalatenschap worden aangemerkt.
De nalatenschap heeft dan ook voor een bedrag van € 153.451,-- aan schulden
20. [gedaagde] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat zij nog diverse betalingen heeft verricht ten behoeve van de nalatenschap. Het gaat om een bedrag van in totaal € 12.540,-- dat zij vanaf haar privé rekening heeft gestort naar de en/of rekening, waarvan vervolgens kosten zijn voldaan die voor rekening van de nalatenschap kwamen, zo stelt zij. Daarnaast heeft zij volgens haar stelling diverse boedelschulden voldaan vanaf haar privérekening voor in totaal
€ 3.102,50. Beide bedragen moeten volgens [gedaagde] in mindering worden gebracht op het bedrag dat zij aan de boedel verschuldigd is.
[eiser 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat verrekend mag worden, maar dat hij geen specificatie heeft gekregen van de kosten die [gedaagde] zou hebben voldaan. In ieder geval de uitvaartkosten en de hypotheeklasten over zes maanden mogen worden verrekend.
De advocaat van [gedaagde] heeft ter zitting gesteld dat kan worden gespecificeerd welke bedragen zijn voldaan ten behoeve van de nalatenschap. Gelet op het feit dat [eiser 1] ook heeft erkend dat enig bedrag zal kunnen worden verrekend, zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld de door haar gestelde bedragen te onderbouwen.
21. [gedaagde] heeft voorts een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 3:166 lid 2 BW jo artikel 6:2 BW met betrekking tot het negatieve saldo van de nalatenschap. Zij stelt dat het onredelijk zou zijn als zij het negatieve saldo moet betalen, terwijl zij, [eiser 2] en [eiser 3] deelgenoten zijn en [eiser 2] en [eiser 3] rijkelijk bedeeld zijn met de legaten van de onroerende zaken.
Aan deze stelling van [gedaagde] wordt voorbij gegaan, nu zij gelet op de zuivere aanvaarding aansprakelijk is voor het tekort.
22. Ten aanzien van de reconventionele vordering wordt als volgt overwogen.
Partijen zijn het erover eens dat de huurinkomsten uit het pand aan de Vredehofstraat aan [gedaagde] toekomen en dat zij de lasten en kosten van dat pand dient te dragen. [eiser 1] heeft als productie 42 een overzicht overgelegd van de huuropbrengsten en kosten en lasten van het pand tot en met maart 2018. [gedaagde] heeft dat overzicht bij gebrek aan onderbouwing betwist. [eiser 1] heeft gesteld dat hij die onderbouwing alsnog kan verstrekken, zodat hij daartoe in de gelegenheid zal worden gesteld.
23. Alvorens in deze zaak kan worden beslist, dienen beide partijen nog aktes te nemen.
De zaak zal thans worden verwezen naar de rol van 27 maart 2019:
- voor akte aan de zijde van [gedaagde] voor onderbouwing van de bedragen die volgens haar in mindering moeten strekken op de vordering van de boedel op haar (€ 12.540,-- en
- voor akte aan de zijde van [eiser 1] voor onderbouwing van zijn stellingen op het punt van de huuropbrengsten en kosten en lasten van het pand aan de Vredehofstraat tot en met maart 2018.
Partijen mogen vervolgens bij antwoordakte op elkaars akte reageren op de rol van 24 april 2019.
24. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.