ECLI:NL:RBROT:2019:5432

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
10/125756-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht na uitlatingen met een mes in de hand

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 26 juni 2018 in het stadhuis van Rotterdam met een mes in de hand uitlatingen heeft gedaan die als bedreigend konden worden opgevat. De verdachte, die ten tijde van de zitting gedetineerd was, had verklaard dat hij met zijn gedrag hulp zocht voor zijn problemen met de gemeente. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de bedreiging en schuldigverklaring zonder straf. De rechtbank oordeelde echter dat de uitlatingen van de verdachte, hoewel schokkend, niet de redelijke vrees bij omstanders konden opwekken dat zij in gevaar waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de bedreiging had gepleegd zoals ten laste gelegd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldigingen en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/125756-18
Datum uitspraak: 4 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichtingen Alphen aan den Rijn (locatie Eikenlaan),
raadsman mr. W.H.J.W. de Brouwer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. De uitlatingen van de verdachte in combinatie met het tonen van het mes en de overige omstandigheden van het geval leveren een bedreiging op in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verklaring van de verdachte dat hij met zijn uitlatingen enkel doelde op het uitoefenen van geweld op zichzelf maakt niet dat uit het gehele feitencomplex bij anderen niet de redelijke vrees kon ontstaan dat de agressie zich (ook) op hen zou richten.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, zijn verklaring bij de politie, verschillende getuigenverklaringen en het proces-verbaal uitkijken camerabeelden valt te herleiden dat de verdachte op 26 juni 2018 het stadhuis van Rotterdam is binnengestapt, een mes uit de binnenzak van zijn jas heeft gehaald en dit heeft getoond en heeft gezegd dat hij iemand wilde spreken, desnoods Aboutaleb, en als dat niet zou gebeuren dat er dan ongelukken zouden gebeuren. Hierbij heeft de verdachte met het mes een snijbeweging gemaakt op zijn arm en vervolgens heeft hij het mes de meeste tijd langs zijn lichaam met de punt naar de grond gericht gehouden. Toen de verdachte werd gezegd dat de klachtencoördinator alleen met hem wilde praten zonder een mes, heeft de verdachte het mes (met het lemmet naar zichzelf gericht) overhandigd aan een baliemedewerker. Verschillende medewerkers van de gemeente die een getuigenverklaring hebben afgelegd, hebben verklaard weliswaar geschrokken te zijn geweest van de situatie of op hun hoede te zijn geweest voor de verdachte, maar geen van hen heeft verklaard zich persoonlijk bedreigd te hebben gevoeld. Sommige getuigen hebben verklaard de uitlatingen van de verdachte juist te hebben opgevat als een vorm van frustratie en een schreeuw om hulp en niet als een aankondiging dat hij daadwerkelijk een ander dan zichzelf geweld aan zou willen doen. De verdachte heeft verklaard dat hij met zijn gedrag wilde bereiken dat hij de juiste hulp zou krijgen bij de diverse problemen die hij met de gemeente heeft. Het mes was bedoeld om zijn woorden kracht bij te zetten, waarbij zijn uitlatingen en gedragingen met het mes niet agressief waren naar anderen, wel naar hemzelf.
Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad pas sprake indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd. Deze redelijke vrees – die geobjectiveerd van aard is en dus niet enkel wordt bepaald door de al dan niet bij de omstanders aanwezige angstgevoelens – kan in de onderhavige zaak niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. De uitlatingen van de verdachte terwijl hij een mes in de hand had, in de context waarin zij zijn gedaan, moeten worden beschouwd als uitingen van onmacht en frustratie die bij de omstanders niet de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan dat zij door het toedoen van de verdachte het leven zouden verliezen, dan wel slachtoffer zouden worden van een zware mishandeling. De rechtbank wil er geen misverstand over laten bestaan dat de manier waarop de verdachte zijn problemen aan de kaak wilde stellen niet door de beugel kan vanuit het oogpunt van fatsoen, maar naar het oordeel van de rechtbank kon in deze context bij de omstanders niet een zodanige vrees worden opgewekt dat van een bedreiging in de van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht gesproken kan worden.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en C.G.E. Prenger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 juni 2018 te Rotterdam
een of meer medewerker(s) van het Stadhuis te Rotterdam en/of een of
meer personen die aanwezig waren in het Stadhuis te Rotterdam heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door in het stadhuis een mes uit zijn kleding te pakken en/of vervolgens
dat mes te tonen en/of voor te houden en daarbij de woorden toe te
voegen: "ik wil de burgemeester spreken anders gaan er ongelukken
gebeuren" en/of "ik wil nu iemand spreken - ik wil Aboutaleb spreken",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)