ECLI:NL:RBROT:2019:5418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
572292 / HA RK 19-442
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door mr. M.J. Drijftholt. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. P. Vlaswinkel, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een zitting op 10 april 2019. Tijdens deze zitting had de rechter aangegeven de zaak voor zijn pensionering op 1 oktober 2019 te willen afdoen, wat door verzoekster als partijdig werd ervaren. Verzoekster stelde dat de rechter onvoldoende dossierkennis had en dat hij empathie toonde voor de gedaagde partij, wat volgens haar de schijn van partijdigheid wekte.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de opmerkingen van de rechter over de snelheid van de afdoening van de zaak niet duiden op een gebrek aan zorgvuldigheid. De rechter had ook aangegeven dat hij de zaak na zijn pensionering zou kunnen afhandelen. De beslissing om geen nadere akte of conclusie toe te laten, werd gezien als een procesbeslissing die niet zonder meer op vooringenomenheid wijst. De rechtbank oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde redenen voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij de rechters concludeerden dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van verzoekster dat de rechter vooringenomen was. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 572292 / HA RK 19-442
Beslissing van 20 mei 2019
op het verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam vennootschap] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. M.J. Drijftholt,
strekkende tot wraking van:
mr. P. Vlaswinkel, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 10 april 2019 is door de rechter een comparitie van partijen gehouden in de zaak van de door verzoekster ingestelde civielrechtelijke vorderingen tegen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] B.V.
Die procedure draagt als kenmerk 6945408 \ CV EXPL 18-22292.
Op 11 april 2019 heeft de gemachtigde namens verzoekster schriftelijk om wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoekster en de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 9 mei 2019.
Ter zitting van 16 mei 2019 waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de gemachtigde van verzoekster, de rechter en zijn griffier mr. [naam] , de gemachtigde van de heer [naam gedaagde 1] mr. N. Sprengers en de gemachtigde van [naam gedaagde 2] B.V mr. I.N.E.M. van Dongen, laatstgenoemde vergezeld van de heer [naam] en de heer [naam] .
De gemachtigde van verzoekster heeft aan de hand van een pleitnota het standpunt van verzoekster nader toegelicht. Ook de rechter heeft zijn standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek is namens verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven -:
Bij de comparitie van partijen op 10 april 2019 hebben zich een aantal feiten voorgedaan, te onderscheiden in drie elementen, waaruit in onderlinge samenhang bezien volgt dat de rechter partijdig is, althans de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
Ten eerste laat de rechter het belang van een snelle afdoening van de zaak prevaleren boven en ten koste gaan van het belang van een zorgvuldige behandeling daarvan. De rechter heeft namelijk direct aan het begin van de comparitie expliciet aangegeven dat hij de zaak tot een einde wil hebben gebracht voordat hij per 1 oktober 2019 met pensioen gaat. Bovendien heeft de rechter verzoekster niet dan wel onvoldoende in de gelegenheid gesteld op de zitting een nadere toelichting te geven op de feiten en op nieuw ingebrachte producties. Aan het eind van de zitting heeft de rechter vonnis bepaald en verzoekster, ondanks haar verzoek daartoe, geen gelegenheid meer geboden een akte of conclusie te nemen of anderszins bewijs te leveren.
In de tweede plaats heeft de rechter blijk gegeven onvoldoende kennis te hebben van het dossier. Verzoekster kan er daarom niet op vertrouwen dat de rechter tot een juiste uitspraak zal komen.
Ten slotte heeft de rechter tijdens de comparitie verschillende opmerkingen gemaakt waaruit blijkt dat zijn empathie bij de gedaagde de heer [naam gedaagde 1] ligt omdat deze thans een burn-out heeft en dat hij geen empathie voor verzoekster heeft omdat verzoekster in de optiek van de rechter kennelijk alleen maar uit zou zijn op (emotionele) vergelding.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De rechter heeft zich ten doel gesteld om de comparitie van partijen te benutten om een antwoord dan wel toelichting te krijgen op zijn vragen en om een minnelijke regeling te beproeven. Partijen hebben reeds de gelegenheid gehad om hun eis dan wel verweer te onderbouwen en te motiveren en zij hadden van die gelegenheid goed en grondig gebruik gemaakt. Toen bleek dat partijen er niet in slaagden een minnelijke regeling te bereiken heeft hij vonnis bepaald. Anders dan verzoekster stelt, betrof dit niet (zonder meer) een eindvonnis, maar is ook een tussenvonnis mogelijk, waarbij verzoekster in de gelegenheid zou kunnen worden gesteld om nader bewijs te leveren en partijen de gelegenheid zou kunnen worden geboden om te reageren op punten. De opmerking dat hij er prijs op zou stellen om de zaak af te doen voor zijn pensionering heeft hij slechts gemaakt in een poging om partijen aan te zetten tot een minnelijke regeling. Hij heeft daarbij ook direct opgemerkt dat hij de zaak als rechter-plaatsvervanger zal afmaken indien deze niet voor zijn pensionering is afgerond.
De rechter bestrijdt het verwijt dat hij een gebrekkige kennis van het dossier zou hebben.
De rechter bestrijdt dat hij (meer) empathie voor de gedaagde heeft gevoeld of getoond en dat hij verzoekster persoonlijke verwijten heeft gemaakt. Zijn woorden hebben geen enkele aanleiding gegeven voor deze door verzoekster getrokken conclusie. In het kader van het komen tot een minnelijke regeling heeft hij slechts geprobeerd het geschil in een ruimer perspectief te plaatsen en partijen meer begrip voor elkaar te laten krijgen. Hij heeft daarmee niets inhoudelijks gezegd over de gronden waarop de vordering rust en heeft daar niet op vooruit gelopen.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
De eerder genoemde namens verzoekster aangevoerde drie redenen die volgens haar leiden tot de conclusie dat zich dergelijke uitzonderlijke omstandigheden voordoen, worden hier achtereenvolgens besproken.
Snelheid boven zorgvuldigheid
De op enig moment gedurende de comparitie door de rechter geplaatste opmerking dat hij het op prijs zou stellen als de zaak vóór zijn pensionering zou zijn afgerond duidt er niet op dat hij onvoldoende belang hecht aan een zorgvuldige afdoening van de zaak, alleen al vanwege het feit dat hij heeft aangegeven de zaak ook ná zijn pensionering nog te kunnen afronden. Daarnaast is in zijn algemeenheid het tijdig afdoen van een zaak een van de belangen waar een rechter rekening mee dient te houden. Het tijdig willen afdoen van een zaak leidt er niet zonder meer toe dat die afdoening aan zorgvuldigheid zal inboeten, laat staan dat daaruit op enige wijze volgt dat de rechter een vooringenomenheid jegens verzoekster koestert.
Daarnaast heeft de rechter binnen zijn taak als regievoerder de beslissing genomen om partijen geen nadere akte of conclusie te laten nemen en om vonnis te bepalen. Dit is een procesbeslissing, die niet zonder meer wijst op vooringenomenheid, te meer nu een rechter er voor moet waken dat een procedure voortvarend verloopt. Bovendien, zo heeft de rechter aangegeven, was het niet zonder meer zijn intentie om eindvonnis te wijzen en zouden, indien hij dit nodig acht, partijen bij tussenvonnis in de gelegenheid kunnen worden gesteld om nader bewijs te leveren of anderszins te reageren. Het gevoel van de gemachtigde van verzoekster, dat het wel degelijk de intentie van de rechter was om eindvonnis te wijzen, doet daar niet aan af.
Als uitgangspunt geldt bovendien dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is.
Gebrekkige dossierkennis
Verzoekster heeft aangegeven niet te vrezen dat de rechter door de door haar gestelde gebrekkige dossierkennis vooringenomen is, maar te vrezen dat hij niet tot een weloverwogen vonnis zal komen. Verzoekster heeft in dit kader gesteld dat de gebrekkige dossierkennis zich ook voordeed ten aanzien van een door de wederpartij [naam gedaagde 1] genomen akte. Zo al sprake zou zijn van een gebrekkige dossierkennis, vormt dit alles dan ook geen grond voor wraking omdat daaruit niet op enige wijze een vooringenomenheid jegens verzoekster afgeleid kan worden.
Empathie voor de gedaagde en verwijten naar verzoekster
Verzoekster en de rechter verschillen van inzicht over de exacte bewoordingen die de rechter heeft gebruikt en de wijze waarop hij deze heeft geuit. Het van de comparitie op ambtseed opgemaakte proces-verbaal geeft in elk geval geen blijk van de door verzoekster gestelde bewoordingen. Verzoekster heeft de inhoud van dit proces-verbaal bestreden en haar weergave is vervolgens weer bestreden door haar beide wederpartijen. De rechter en zijn griffier hebben ter zitting aangegeven bij de inhoud van het proces-verbaal te persisteren en de rechtbank heeft geen aanwijzingen dat er desondanks sprake zou zijn van onvolkomenheden.
Maar zelfs als uitgegaan wordt van de namens verzoekster geschetste gang van zaken, leidt dat niet tot de conclusie dat de rechter zijn onpartijdigheid heeft verloren of dat hij die schijn heeft gewekt. De rechter heeft aangevoerd dat hij - zoals niet ongebruikelijk - om een schikking te beproeven een poging heeft gedaan om enige afstand te nemen van het juridische geschil en aandacht te besteden aan mogelijke onderliggende gevoelens en emoties van partijen. Uit de opmerkingen die de rechter in dit kader heeft gemaakt, is niet af te leiden dat hij meer sympathie koestert voor een van de partijen en (dus) niet meer onpartijdig zou zijn. Bovendien duidt niets erop dat de rechter in een later stadium, wanneer partijen, zoals thans het geval lijkt, er niet in slagen om tot een minnelijke regeling te komen, de zaak niet (puur) op feitelijke en juridische gronden kan of zal beoordelen.
3.3
Gelet op het voorgaande valt aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Ook leveren deze omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
Dit geldt zowel wanneer de gronden op zichzelf worden beschouwd als wanneer de gronden in onderlinge samenhang worden bezien.
3.4
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. P. Vlaswinkel.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. W.P.M. Jurgens en mr. A. Verweij, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. W.P.M. Jurgens uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2019 in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-