ECLI:NL:RBROT:2019:5417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
572897 / HA RK 19-472
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter na beëindiging procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. W.J.G. Schröder, destijds rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam, sector familie en jeugdrecht. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een verzoeker op 9 april 2019, na het einde van de procedure die op 14 december 2004 was afgesloten. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat de rechter de zaak niet meer behandelde op het moment van indienen van het verzoek. De rechtbank benadrukte dat wraking een middel is om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen, maar dat dit doel niet meer kan worden bereikt als de behandeling van de zaak al is geëindigd. De kinderrechter mr. F.A.M. Bakker had op 2 december 2004 een beschikking uitgesproken in de onderhavige procedure, waarna er geen verdere beslissingen meer zijn genomen. De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking op grond van artikel 9.1 van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank af te wijzen, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. Tevens werd het verzoek van de verzoeker om gehoord te worden afgewezen, omdat de wrakingskamer het verzoek zonder behandeling ter zitting kon afwijzen. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2019, in aanwezigheid van de griffier J.A. Faaij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 572897 / HA RK 19-472
Beslissing van 15 mei 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. W.J.G. Schröder, destijds rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam, sector familie en jeugdrecht (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting met gesloten deuren van 14 december 2004 heeft ten overstaan van de rechter plaats gevonden het verhoor van de raad voor de kinderbescherming en de belanghebbenden, zoals dat verhoor was bepaald bij beschikking van 2 december 2004.
Genoemde beschikking was gegeven op het verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam tot voorziening in de voorlopige voogdij over een minderjarig kind. In die beschikking is de voogdijinstelling Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige.
Die procedure draagt als kenmerk 228730 / F1 RK 04-2887.
Bij brief van 9 april 2019 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 36 Rv kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt. Het middel is derhalve toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans aan een partij die dienaangaande bestaande vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Dat doel kan niet meer worden bereikt als de rechter reeds einduitspraak heeft gedaan omdat de behandeling van de zaak daarmee is geëindigd.
2.2
Op 2 december 2004 heeft kinderrechter mr. F.A.M. Bakker in de hiervoor omschreven procedure een beschikking uitgesproken. Het bij die beschikking bepaalde verhoor van de Raad voor de Kinderbescherming en de belanghebbenden heeft plaats gevonden ten overstaan van de rechter op 14 december 2004, waarna in de onderhavige procedure geen nadere beslissingen meer zijn gevolgd. Onder die omstandigheden moet de behandeling van de onderhavige procedure door de rechter worden beschouwd als te zijn geëindigd met de sluiting van de behandeling ter zitting van 14 december 2004.
2.3
Het wrakingsverzoek is op 9 april 2019 en derhalve na het einde van de procedure ingediend. Uit het vorenstaande volgt dat de rechter de zaak niet meer behandelde op het moment dat het verzoek tot wraking is gedaan. Verzoeker is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter. Het verzoek zal op die grond, met toepassing van het bepaalde in artikel 9.1, aanhef en onder c, van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank worden afgewezen.
2.4
Het verzoek van verzoeker om op het wrakingsverzoek te worden gehoord wordt eveneens afgewezen, omdat laatstgenoemd artikel bepaalt dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid zonder behandeling ter zitting aanstonds kan afwijzen indien het verzoek is ingediend na het tijdstip waarop in de hoofdzaak einduitspraak is of wordt gedaan.
2.5
Het verzoek van verzoeker de stukken van de onderhavige procedure als belanghebbende te ontvangen behoort niet tot de bevoegdheid van de wrakingskamer. De griffier wordt verzocht dat verzoek – nu de rechter niet meer als zodanig werkzaam is – ter beoordeling en beslissing voor te leggen aan de voorzitter van team familie van deze rechtbank.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. W.J.G. Schröder.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. C.M.E. van der Hoeven en mr. K.J. Bezuijen, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2019 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker