ECLI:NL:RBROT:2019:5417
Rechtbank Rotterdam
- Wraking
- R.R. Roukema
- C.M.E. van der Hoeven
- K.J. Bezuijen
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot wraking van rechter na beëindiging procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. W.J.G. Schröder, destijds rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam, sector familie en jeugdrecht. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een verzoeker op 9 april 2019, na het einde van de procedure die op 14 december 2004 was afgesloten. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat de rechter de zaak niet meer behandelde op het moment van indienen van het verzoek. De rechtbank benadrukte dat wraking een middel is om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen, maar dat dit doel niet meer kan worden bereikt als de behandeling van de zaak al is geëindigd. De kinderrechter mr. F.A.M. Bakker had op 2 december 2004 een beschikking uitgesproken in de onderhavige procedure, waarna er geen verdere beslissingen meer zijn genomen. De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking op grond van artikel 9.1 van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank af te wijzen, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. Tevens werd het verzoek van de verzoeker om gehoord te worden afgewezen, omdat de wrakingskamer het verzoek zonder behandeling ter zitting kon afwijzen. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2019, in aanwezigheid van de griffier J.A. Faaij.