ECLI:NL:RBROT:2019:5361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
ROT 18/4442
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake AIO-aanvulling en termijnoverschrijding bezwaar

In deze zaak hebben eisers, beiden ontvangers van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun aanvraag voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) door de Sociale verzekeringsbank. De rechtbank Rotterdam heeft op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. De eisers stelden dat zij niet op de hoogte waren dat het primaire besluit in hun elektronische berichtenbox was geplaatst, omdat zij in de periode voorafgaand aan het besluit alle correspondentie per gewone post ontvingen. De rechtbank oordeelde dat de eisers het primaire besluit op 20 februari 2018 hadden ontvangen en dat zij te laat bezwaar hadden gemaakt, waardoor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank concludeerde dat de brief van 20 februari 2018 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/4442

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2019 in de zaak tussen

[Naam] en [Naam], te [Plaats], eisers,

gemachtigde: mr. R. Moghni,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. G.E. Eind.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) buiten behandeling gesteld.
Bij brief van 20 februari 2018 heeft verweerder de aanvraag van eisers om een AIO-aanvulling buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 11 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit en tegen de brief van 20 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eisers ontvangen beiden een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Omdat zij geen volledig ouderdomspensioen hebben opgebouwd, ontvingen zij daarnaast sinds 14 december 2015 een AIO-aanvulling naar de gehuwdennorm. Bij besluit van 31 maart 2017 heeft verweerder de AIO-aanvulling van eisers met ingang van
31 juli 2017 beëindigd omdat eisers langer dan 13 weken in het buitenland hebben verbleven.
1.2.
Op 22 november 2017 hebben eisers een aanvraag om een AIO-aanvulling gedaan. In het kader van deze aanvraag heeft verweerder eisers bij brief van 27 november 2017 verzocht uiterlijk op 14 december 2017 hun Marokkaanse identiteitsnummers (CIN-nummer) te verstrekken. Omdat eisers hun CIN-nummers niet hebben verstrekt, heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.3.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de bezwaren tegen het primaire besluit en de brief van 20 februari 2018 niet inhoudelijk worden behandeld. Volgens verweerder hebben eisers het primaire besluit tijdig ontvangen en hebben zij vervolgens te laat bezwaar gemaakt. Verweerder is van mening dat de brief van 20 februari 2018 geen voor bezwaar vatbaar besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Eisers hebben ten aanzien van het primaire besluit aangevoerd dat zij verweerder niet hebben gemeld langs elektronische weg voldoende bereikbaar te zijn voor verweerder en dat verweerder daaraan voorbij gaat. Indien verweerder van mening is dat zij dit wel gemeld hebben, moet verweerder dat aannemelijk maken. Eisers zijn eerst met de brief van 20 februari 2018 op de hoogte geraakt van het primaire besluit. Mocht de rechtbank oordelen dat sprake is van een niet-verschoonbare termijnoverschrijding, dan heeft verweerder het bezwaar tegen de brief van 20 februari 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was het niet mogelijk de aanvraag buiten behandeling te stellen, nu de termijn van vier weken hieraan in de weg lag. De brief van 20 februari 2018 moet worden gezien als een besluit dat het primaire besluit vervangt, nu met de brief van 20 februari 2018 de aanvraag wordt afgewezen, terwijl bij het primaire besluit de aanvraag buiten behandeling is gesteld.
3.1.
Uit de door verweerder bij zijn brief van 13 juni 2019 overgelegde bijlage 1.3, blijkt dat eisers op 31 december 2015 kenbaar hebben gemaakt dat zij langs elektronische weg voldoende bereikbaar zijn voor correspondentie van verweerder. Verder acht de rechtbank op grond van bijlage 1.4 in samenhang met bijlage 2.1 van die brief aangetoond dat het primaire besluit op 20 december 2017 in de elektronische berichtenbox van eisers is geplaatst. Op het primaire besluit is rechts onderaan een zogenoemde BBX-code vermeld die erop duidt dat het primaire besluit in de berichtenbox is geplaatst. Uit bijlage 2.1, het Berichtenbox Leveranciersportaal, blijkt dat aan een elektronisch bestand met die BBX-code een elektronisch id is toegekend en dat dit bestand op 20 december 2017 om 07:07:21 ‘goed’ is verwerkt. Uit bijlage 1.4 blijkt dat een bericht met hetzelfde elektronische id om 07:07 in de berichtenbox van eisers is geplaatst. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het primaire besluit op 20 december 2017 in de berichtenbox van eisers is geplaatst. Dat betekent dat de bezwaartermijn op 21 december 2017 is gaan lopen en op
1 februari 2018 eindigde. Het bezwaarschrift is op 21 maart 2018 ingediend en dus buiten de wettelijke bezwaartermijn. Beoordeeld moet worden of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Op zichzelf kan de rechtbank eisers volgen in hun standpunt ter zitting dat zij er niet op bedacht behoefden te zijn dat verweerder het primaire besluit in hun elektronische berichtenbox zou plaatsen. Immers, zoals ter zitting is komen vast te staan, heeft verweerder in de periode van bijna twee jaar tussen het moment waarop eisers de elektronische weg hebben geopend en het moment waarop het primaire besluit is genomen, alle brieven en beschikkingen per gewone post aan eisers toegestuurd. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zoals in het pro forma bezwaarschrift van eisers is vermeld, hebben zij het primaire besluit op
20 februari 2018 ontvangen. Op grond van vaste rechtspraak hadden eisers, om de termijnoverschrijding verschoonbaar te kunnen achten, binnen een redelijke termijn van twee weken na ontvangst van het primaire besluit bezwaar moeten maken tegen het bestreden besluit. Door eerst op 21 maart 2018 bezwaar te maken terwijl niet valt in te zien dat zij dat niet eerder hadden kunnen doen, hebben eisers niet binnen een redelijke termijn na kennisname van het primaire besluit bezwaar gemaakt. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 20 februari 2018 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Deze brief heeft dezelfde inhoud als het primaire besluit en is daarom niet op rechtsgevolg gericht.
3.3.
De conclusie is dat verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit en tegen de brief van 20 februari 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 juli 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.