Op 2 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van terrorismefinanciering. De zaak kwam voor de meervoudige kamer van de rechtbank, waar de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, B.Th. Nooitgedagt. De officieren van justitie, mrs. A.M. Dingley en E.C. Nieuwenhuis, eisten bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en vroegen om een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van drie jaar.
De tenlastelegging betrof onder andere het overmaken van € 500,00 van de bankrekening van de verdachte naar de rekening van een medeverdachte, met als betalingsomschrijving '250 voor [naam medeverdachte 2] en 250 voor jou'. De verdachte verklaarde echter dat zij niet op de hoogte was van deze overboeking en dat haar man, medeverdachte [naam medeverdachte 3], haar bankpas gebruikte en alle bankzaken regelde. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de overboeking vast te stellen.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen. Daarnaast werd besloten dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder telefoons en een laptop, aan de verdachte zouden worden teruggegeven. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. E.L. Vedder, en de jongste rechter was buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.