ECLI:NL:RBROT:2019:5301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
C/10/546063 / HA ZA 18-235
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationaal wegvervoer met meerdere gedaagden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van internationaal wegvervoer, heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De eiseressen, B.A. van Velthoven Transport B.V. en B.A. van Velthoven Trucking Polska Sp. z o.o., hebben vorderingen ingesteld tegen verschillende gedaagden, waaronder Containerships Rotterdam B.V., Containerships CSG GmbH, Containerships Ltd Oyj, Emons Multitransport GmbH, en JT International Germany GmbH. De rechtbank heeft zich moeten buigen over de vraag of zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen de buitenlandse gedaagden, waarbij de CMR (Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg) en de Brussel Ibis-Vo van belang zijn. De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is ten aanzien van de vordering tegen Containerships Rotterdam, maar niet ten aanzien van de andere gedaagden. De rechtbank heeft de vorderingen tegen Containerships CSG, Containerships Ltd, Emons Multitransport, JT International Germany en JT International AG afgewezen, omdat de vereisten voor de internationale bevoegdheid niet zijn voldaan. De eiseressen zijn veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden die zich op onbevoegdheid hebben beroepen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/546063 / HA ZA 18-235
Vonnis in incident van 3 juli 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.A. VAN VELTHOVEN TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Eck en Wiel (gemeente Buren),
2. de vennootschap naar buitenlands recht
B.A. VAN VELTHOVEN TRUCKING POLSKA SP. Z.O.O.,
gevestigd te Szprotawa, Polen,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in de bevoegdheidsincidenten,
advocaat mr. J.J. Kappert te Amersfoort,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTAINERSHIPS ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het door gedaagden 1-3 gestarte bevoegdheidsincident,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
CONTAINERSHIPS CSG GMBH,
gevestigd te Lübeck, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het door gedaagden 1-3 gestarte bevoegdheidsincident,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
CONTAINERSHIPS LTD OYJ,
gevestigd te Helsinki, Finland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het door gedaagden 1-3 gestarte bevoegdheidsincident,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
EMONS MULTITRANSPORT GMBH,
gevestigd te Köln, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het door gedaagde 4 gestarte bevoegdheidsincident,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam,
5. de vennootschap naar buitenlands recht
CIVI TRANS LTD OOD,
gevestigd te Petrich, Bulgarije,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
6. de vennootschap naar buitenlands recht
JT INTERNATIONAL GERMANY GMBH,
gevestigd te Trier, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het door gedaagden 6-8 gestarte bevoegdheidsincident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
7. de vennootschap naar buitenlands recht
JT INTERNATIONAL AG,
gevestigd te Dagmarsellen, Zwitserland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het door gedaagden 6-8 gestarte bevoegdheidsincident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
8. de vennootschap naar buitenlands recht
LLC CRES NEVA,
gevestigd te Villozi Urban Settlement, Rusland,
gedaagde,
eiseres in het door gedaagden 6-8 gestarte bevoegdheidsincident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Eiseressen in de hoofdzaak zullen hierna gezamenlijk Van Velthoven c.s. genoemd worden. Gedaagden 1-3 zullen hierna gezamenlijk Containerships c.s. genoemd worden. Gedaagden 6-8 zullen hierna gezamenlijk JT International c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 november 2017, met producties 1-14;
  • de incidentele conclusie van Containerships c.s. van 24 oktober 2018 houdende exceptie van onbevoegdheid, althans aanhouding, tevens conclusie van antwoord, met productie C1;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid van JT International c.s. van 24 oktober 2018, met producties J1-J6;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van Emons Multitransport van 21 november 2018, met producties E1-E6;
  • de conclusie van antwoord van 21 november 2018 in het door Containerships c.s. gestarte bevoegdheidsincident en in het door JT International c.s. gestarte bevoegdheidsincident
  • de conclusie van antwoord van 5 december 2018 in het door gedaagde 4 gestarte bevoegdheidsincident, tevens wijziging van eis in de hoofdzaak, met productie 15;
  • de akte in het bevoegdheidsincident van JT International c.s. van 6 februari 2019, met producties J7;
  • de antwoordakte van 6 maart 2019 in het door JT International c.s. gestarte bevoegdheidsincident.
1.2.
Op de rol van 12 september 2018 is de zaak tegen gedaagde 5 (Civi Trans Ltd OOD) doorgehaald.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
De wijziging van eis van Van Velthoven c.s. luidt dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat gedaagden, althans één of meer van hen, niet ontvankelijk zijn in hun eventuele schadevorderingen jegens Van Velthoven NL (eiseres 1), althans dat Van Velthoven NL niet aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de in de dagvaarding beschreven diefstal, althans dat Van Velthoven NL niet verder aansprakelijk is dan ter hoogte van de afzendwaarde van de goederen berekend met inachtneming van artikel 23 CMR, althans niet verder dan tot de limiet van artikel 23 lid 3 CMR, en dat Van Velthoven Polska (eiseres 2) niet aansprakelijk is voor een eventuele douaneschuld die ontstaan is of zal ontstaan als gevolg van de diefstal;
voor recht verklaart dat gedaagden, althans één of meer van hen, niet ontvankelijk zijn in hun eventuele schadevorderingen jegens Van Velthoven Polska, althans dat Van Velthoven Polska niet aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de in de dagvaarding beschreven diefstal, althans dat Van Velthoven Polska niet verder aansprakelijk is dan ter hoogte van de afzendwaarde van de goederen berekend met inachtneming van artikel 23 CMR, althans niet verder dan tot de limiet van artikel 23 lid 3 CMR, en dat Van Velthoven Polska (gedaagde 2) niet aansprakelijk is voor een eventuele douaneschuld die ontstaan is of zal ontstaan als gevolg van de diefstal;
voor recht verklaart dat gedaagden, althans één of meer van hen, niet ontvankelijk zijn in hun eventuele schadevorderingen jegens Containerships Finland, althans dat Containerships Finland niet aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de in de dagvaarding beschreven diefstal, althans dat Containerships Finland niet verder aansprakelijk is dan ter hoogte van de afzendwaarde van de goederen berekend met inachtneming van artikel 23 CMR, althans niet verder dan tot de limiet van artikel 23 lid 3 CMR, en dat Containerships Finland niet aansprakelijk is voor een eventuele douaneschuld die ontstaan is of zal ontstaan als gevolg van de diefstal;
het bedrag van de aansprakelijkheidslimiet van artikel 23 lid 3 CMR in goede justitie vaststelt;
gedaagden, althans Containerships Rotterdam B.V. (gedaagde 1), althans één of meer van de andere gedaagden, veroordeelt in de proceskosten;
althans zodanige uitspraak doet als de rechtbank juist acht.
2.2.
Hieraan leggen Van Velthoven c.s. – zeer kort samengevat – ten grondslag dat zij op 12 oktober 2017 de opdracht hebben gekregen van Containerships Rotterdam (gedaagde 1) voor het vervoer van een container met dozen tabak van Lübeck in Duitsland naar Dagmarsellen in Zwitserland en dat zij voor de diefstal van deze zending op of omstreeks 13 oktober 2017 in Siek in Duitsland niet, althans slechts beperkt, aansprakelijk zijn.

3.Het geschil in ieder van de bevoegdheidsincidenten

het door gedaagden 1-3 gestarte bevoegdheidsincident

3.1.
Containerships c.s. vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de jegens gedaagde 2 en gedaagde 3 ingestelde vorderingen, althans de procedure tegen gedaagde 3 aanhoudt totdat de bevoegdheid van de Duitse rechter vaststaat, met veroordeling van Van Velthoven c.s. in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.2.
Van Velthoven c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering van Containerships c.s.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna bij de beoordeling, voor zover zij daarvoor van belang zijn, nader worden ingegaan.
het door gedaagde 4 gestarte bevoegdheidsincident
3.4.
Emons Multitransport vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart ten aanzien van de tegen Emons Multitransport aanhangig gemaakte procedure althans deze procedure aanhoudt totdat de bevoegdheid van de Duitse rechter vaststaat, met veroordeling van Van Velthoven c.s. in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.5.
Van Velthoven c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering van Emons Multitransport.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna bij de beoordeling, voor zover zij daarvoor van belang zijn, nader worden ingegaan.
het door gedaagden 6-8 gestarte bevoegdheidsincident
3.7.
JT International c.s. vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de jegens gedaagden 6-8 aanhangig gemaakte vorderingen, met veroordeling van Van Velthoven c.s. in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.8.
Van Velthoven c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering van JT International c.s.
3.9.
Op de stellingen van partijen zal hierna bij de beoordeling, voor zover zij daarvoor van belang zijn, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in de bevoegdheidsincidenten

inleidende overwegingen over de internationale rechterlijke bevoegdheid

4.1.
Hier is sprake van een zaak met betrekking tot internationaal goederenvervoer over de weg. Het Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna: CMR), waarbij alle landen waar deze zaak betrekking op heeft partij zijn, bevat in artikel 31 regels inzake de rechterlijke bevoegdheid. Aan de in artikel 1 CMR neergelegde vereisten voor de dwingendrechtelijke toepasselijkheid van dit verdrag is voldaan in deze zaak.
4.2.
Artikel 31 CMR luidt – aangehaald voor zover relevant – als volgt:
1 Alle rechtsgedingen, waartoe het aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, kunnen door de eiser behalve voor de gerechten van de bij dit Verdrag partij zijnde landen, bij beding tussen partijen aangewezen, worden gebracht voor de gerechten van het land op het grondgebied waarvan:
a.
a) de gedaagde zijn gewone verblijfplaats, zijn hoofdzetel of het filiaal of agentschap heeft, door bemiddeling waarvan de vervoerovereenkomst is gesloten, of
b) de plaats van inontvangstneming der goederen of de plaats bestemd voor de aflevering der goederen, is gelegen;
zij kunnen voor geen andere gerechten worden gebracht.
2. Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een vordering aanhangig is voor een volgens dat lid bevoegd gerecht, of wanneer in een zodanig geding door een zodanig gerecht een uitspraak is gedaan, kan geen nieuwe vordering omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen worden ingesteld, tenzij de uitspraak van het gerecht, waarvoor de eerste vordering aanhangig is gemaakt, niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging in het land, waarin de nieuwe vordering wordt ingesteld.
4.3.
Een forumkeuze voor deze rechtbank, althans voor de Nederlandse rechter, is gesteld noch gebleken. Deze rechtbank, althans de Nederlandse rechter, kan dus geen bevoegdheid respectievelijk rechtsmacht ontlenen aan een forumkeuze. Evenmin gesteld dan wel gebleken is dat de plaats van inontvangstneming van de goederen dan wel de plaats die is bestemd voor de aflevering van de goederen in Nederland is gelegen. De Nederlandse rechter, waaronder deze rechtbank, kan derhalve geen bevoegdheid ontlenen aan artikel 31 lid 1 sub b CMR.
ten aanzien vangedaagde 1(Containerships Rotterdam)
4.4.
Niet in geschil is dat deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen tegen Containerships Rotterdam en dat deze bevoegdheid volgt uit artikel 31 lid 1, aanhef en onder a, CMR (rechtsmacht Nederlandse rechter wegens Nederlandse hoofdzetel van Containerships Rotterdam) juncto artikel 99 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) (relatieve bevoegdheid rechtbank Rotterdam wegens woonplaats van Containerships Rotterdam binnen het rechtsgebied van deze rechtbank).
ten aanzien vangedaagde 8(LLC Cres Neva)
4.5.
Niet in geschil is dat deze rechtbank geen bevoegdheid kan ontlenen aan de bevoegdheidsregeling van de CMR voor kennisneming van de vorderingen tegen LLC Cres Nova.
4.6.
Andere internationale regelingen, zoals verdragen, waaruit de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, althans de internationale bevoegdheid van deze rechtbank, kan volgen voor kennisneming van de vorderingen tegen LLC Cres Nova gelden evenmin. Zo is niet voldaan aan de vereisten voor formele toepasselijkheid van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel Ibis-Vo) en evenmin aan die van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 30 oktober 2007 (hierna: EVEX II). LLC Cres Nova heeft immers geen woonplaats op het grondgebied van een lidstaat waarvoor Brussel Ibis-Vo geldt dan wel op het grondgebied van een staat die partij is bij EVEX II.
4.7.
Zoals volgt uit artikel 94 Grondwet (Gw) en zoals herhaald is in artikel 1 Rv op het gebied van rechtsmacht, heeft hetgeen daaromtrent bepaald is in verdragen voorrang op hetgeen daaromtrent bepaald is in het interne Nederlandse recht (Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht). Aangezien, als gezegd, de CMR, waaronder de rechtsmachtbepalingen van artikel 31, van toepassing zijn, mist het bepaalde in Rv betreffende rechtsmacht, zoals de artikelen 2-13 Rv, dan ook toepassing.
4.8.
Deze rechtbank is derhalve onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen LLC Cres Nova.
ten aanzien vangedaagde 2(Containerships CSG),gedaagde 3(Containerships Ltd),gedaagde 4(Emons Multitransport),gedaagde 6(JT International Germany) engedaagde 7(JT International AG)
4.9.
Niet in geschil is dat deze rechtbank geen bevoegdheid kan ontlenen aan de bevoegdheidsregeling van de CMR voor kennisneming van de vorderingen tegen Containerships CSG, Containerships Ltd, Emons Multitransport, JT International Germany en JT International AG.
4.10.
Wat betreft gedaagden Containerships CSG, Containerships Ltd, Emons Multitransport, JT International Germany is voldaan aan de vereisten voor materiële, temporele en formele toepasselijkheid van Brussel Ibis-Vo. Hier is namelijk sprake van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 van deze verordening, van vorderingen die zijn ingesteld na de dag van inwerkingtreding (voor Nederland) van deze verordening op of omstreeks 10 januari 2015 (vgl. art. 81 Brussel Ibis-Vo) en van gedaagden die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat bij deze verordening (vgl. art. 5 Brussel Ibis-Vo).
4.11.
Wat betreft gedaagde JT International AG is tevens voldaan aan de vereisten voor materiële, temporele en formele toepasselijkheid van EVEX II. Hier is namelijk sprake van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 van dit verdrag, van vorderingen die zijn ingesteld na de dagen van inwerkingtreding van dit verdrag voor respectievelijk Nederland op 1 januari 2010 en voor Zwitserland op 1 januari 2011 (vgl. art. 63 EVEX II) en van gedaagden die woonplaats hebben op het grondgebied van een staat die partij is bij dit verdrag (vgl. art. 3 EVEX II).
4.12.
Hier is derhalve sprake van samenloop van internationale regelingen, in het geval van gedaagden Containerships CSG, Containerships Ltd, Emons Multitransport en JT International Germany van de CMR met Brussel Ibis-Vo, in het geval van gedaagde JT International AG van de CMR met EVEX II.
4.12.1.
Met betrekking tot samenloop van Brussel Ibis-Vo met een andere internationale regeling op het gebied van rechterlijke bevoegdheid wijst de rechtbank op artikel 71 lid 1 en lid 2, aanhef en onder a, Brussel Ibis-Vo:
Deze verordening laat onverlet verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.
Teneinde de eenvormige uitlegging van lid 1 te waarborgen wordt dat lid als volgt toegepast:
a.
deze verordening belet niet dat een gerecht van een lidstaat die partij is bij een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, overeenkomstig dat verdrag of die overeenkomst kennisneemt van een zaak, ook indien de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die geen partij is bij dat verdrag of die overeenkomst. Het gerecht past in ieder geval artikel 28 van deze verordening toe.
4.12.2.
Met betrekking tot samenloop van EVEX II met een andere internationale regeling op het gebied van rechterlijke bevoegdheid wijst de rechtbank op artikel 67 lid 1 en lid 2 EVEX II:
Dit verdrag laat onverlet de overeenkomsten waardoor de verdragsluitende partijen en/of de door dit verdrag gebonden staten zijn gebonden en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit andere overeenkomsten tussen bepaalde verdragsluitende partijen, belet dit verdrag niet dat verdragsluitende partijen dergelijke overeenkomsten sluiten.
Dit verdrag belet niet dat een gerecht van een staat die is gebonden door dit verdrag en door een overeenkomst over een bijzonder onderwerp, overeenkomstig die overeenkomst kennisneemt van een zaak, ook indien de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een andere door dit verdrag gebonden staat die geen partij is bij die overeenkomst. Dat gerecht past in ieder geval artikel 26 van dit verdrag toe.
4.13.
De CMR, dat, als gezegd, in artikel 31 een regeling inzake rechterlijke bevoegdheid bevat, is een bijzonder verdrag in de zin van artikel 71 lid 1 en lid 2, aanhef en onder a, Brussel Ibis-Vo en in de zin van artikel 67 lid 1 en lid 2 EVEX II. Zie HvJEU 4 mei 2010,
NJ2010/482 (
TNT Express Nederland/AXA Versicherung AG), HvJEU 19 december 2013, ECLI:NL:XX:2013:203 (
Nipponkoa Insurance Co. (Europe) Ltd/Inter-Zuid Transport BV) en HvJ EU 4 september 2014,
NJ2015/89 (
Nickel & Goeldner Spedition/Kintra UAB), in welke arresten uitleg is gegeven aan artikel 71 van de Brussel I-Verordening Nr. 44/2001 van 22 december 2000, van welk artikel artikel 71 Brussel Ibis-Vo en artikel 67 EVEX II niet (in relevante mate) afwijken.
4.14.
De Brussel Ibis-Vo voorziet in artikel 8 aanhef en onder 1 en het EVEX II voorziet in artikel 6 aanhef en onder 1 in de volgende bevoegdheidsregel die de CMR niet kent:
Artikel 8 Brussel Ibis-Vo
Een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, kan ook worden opgeroepen:
1.
indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
Artikel 6 EVEX II
Deze persoon [een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een door het EVEX II gebonden staat;Rechtbank
] kan ook worden opgeroepen:
1.
indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
De partijen in dit incident zijn verdeeld over de vraag of uit deze artikelen de bevoegdheid volgt van deze rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen tegen Containerships CSG, Containerships Ltd, Emons Multitransport en JT International Germany respectievelijk tegen JT International AG. Van Velthoven c.s. menen dat dit het geval is; volgens hen worden genoemde artikelen van Brussel Ibis-Vo en EVEX II niet van toepassing uitgesloten door de CMR. Containerships CSG, Containerships Ltd, Emons Multitransport en JT International Germany respectievelijk JT International AG betwisten dit; volgens hen staat de CMR aan toepasselijkheid van deze artikelen van Brussel Ibis-Vo en EVEX II in de weg.
4.15.
In beginsel sluit de toepasselijkheid van de CMR als bijzonder verdrag in de zin van artikel 71 Brussel Ibis-Vo en artikel 67 EVEX II de toepasselijkheid van Brussel Ibis-Vo respectievelijk EVEX II uit. Vergelijk r.o. 45 van bovengenoemd
TNT Express Nederland/AXA Versicherung AG-arrest van het HvJEU. Dit beginsel werkt eigenlijk nog sterker, althans wordt bevestigd, bij, zoals in het onderhavige geval, samenloop van een bevoegdheidsregeling van Brussel Ibis-Vo en/of EVEX II met de bevoegdheidsregeling van artikel 31 lid 1 CMR, omdat uit de tekst van artikel 31 lid 1 CMR onmiskenbaar volgt dat de bevoegdheidsregeling daarvan exclusieve werking heeft:
zij kunnen voor geen andere gerechten worden gebracht.
4.16.
Het HvJEU heeft echter, voor onderwerpen die zijn geregeld in bijzondere verdragen, geoordeeld dat de toepassing van de regels van die verdragen geen afbreuk mag doen aan de beginselen die aan de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken binnen de Europese Unie ten grondslag liggen, zoals de in de overwegingen 6, 11, 12 en 15 tot en met 17 van de considerans van de Brussel I-Vo [
en in de overwegingen 6, 15, 16, 21, 24 en 26 van de considerans van de Brussel Ibis-Vo;Rechtbank] genoemde beginselen van vrij verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van voorzienbaarheid van de bevoegde rechterlijke instanties en, bijgevolg, van rechtszekerheid voor de justitiabelen, van een goede rechtsbedeling, van het zo veel mogelijk beperken van parallel lopende procedures en van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie (r.o. 49 van het
TNT Express Nederland/AXA Versicherung AG-arrest en r.o. 36 van het bovengenoemde
Nipponkoa Insurance Co. (Europe) Ltd/Inter-Zuid Transport BV-arrest).
4.17.
De vraag is dus of de afwezigheid in (artikel 31 van) de CMR van een bevoegdheidsregel als artikel 8 aanhef en onder 1 Brussel Ibis-Vo of artikel 6 aanhef en onder 1 EVEX II (in wezenlijke mate) inbreuk maakt op de hiervoor in r.o. 4.16 genoemde Europeesrechtelijke beginselen. Die vraag beantwoordt de rechtbank in dit geval ontkennend. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.18.
De strekking van deze bevoegdheidsregel volgt reeds uit de formulering daarvan, namelijk het vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken tegen ieder van de gedaagden onverenigbare beslissingen worden gegeven. Anders gezegd, deze bevoegdheidsregel is een middel om parallel lopende procedures te beperken, een van de hier aan de orde zijnde Europeesrechtelijke beginselen. In zoverre wordt met de afwezigheid van deze bevoegdheidsregel in de CMR dan ook een inbreuk gemaakt op deze beginselen. Hier staat echter het volgende tegenover.
Volgens het HvJEU is artikel 31 lid 1 CMR verenigbaar “met de beginselen die aan de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken binnen de Unie ten grondslag liggen”. Zie r.o. 41 van het hiervoor genoemde
Nickel & Goeldner Spedition/Kintra UAB-arrest. Voor de bevoegdheid van de aangezochte rechter op grond van artikel 8 aanhef en onder 1 Brussel Ibis-Vo dan wel artikel 6 aanhef en onder 1 EVEX II is doorslaggevend het antwoord op de vraag of tussen de vordering tegen de ene gedaagde en de vordering tegen de andere gedaagde een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting. Dit antwoord volgt niet (zonder meer) uit de tekst van deze verordening, inclusief de considerans daarvan, of van dit verdrag, inclusief het toelichtende rapport daarop. Of sprake is van de hier vereiste nauwe band tussen deze vorderingen is (voornamelijk) een kwestie die wordt overgelaten aan de beoordeling door de aangezochte rechter op grond van de aan deze rechter voorgelegde feiten en omstandigheden van de zaak. Het is dus maar zeer de vraag of de bevoegdheidsregel van artikel 8 aanhef en onder 1 Brussel Ibis-Vo dan wel artikel 6 aanhef en onder 1 EVEX II in wezenlijke mate bijdraagt aan de hiervoor genoemde Europeesrechtelijke beginselen van voorzienbaarheid van de bevoegde rechterlijke instanties en, bijgevolg, van rechtszekerheid voor de justitiabelen. Hierbij komt dat een gedaagde die geen woonplaats heeft in het rechtsgebied althans in het land van de aangezochte rechter weinig of vaak zelfs geen enkele band heeft met het rechtsgebied of het land van de aangezochte rechter in CMR-vervoerrechtelijke zin wanneer noch de plaats van inontvangstneming van de goederen noch de plaats van bestemming van de goederen als bedoeld onder b van lid 1 artikel 31 CMR is gelegen in het land van de aangezochte rechter.
4.19.
Naar het oordeel van deze rechtbank vormt noch artikel 8 aanhef en onder 1 Brussel Ibis-Vo noch artikel 6 aanhef en onder 1 EVEX II dan ook een basis voor haar bevoegdheid om kennis te nemen van de vorderingen tegen Containerships CSG, Containerships Ltd, Emons Multitransport en JT International Germany respectievelijk tegen JT International AG.
4.20.
Bij gebreke van andere toepasselijke bevoegdheidsregels is deze rechtbank derhalve onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen Containerships CSG, Containerships Ltd, Emons Multitransport, JT International Germany en JT International AG.
proceskosten
4.21.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Van Velthoven c.s. in de proceskosten worden veroordeeld.
4.21.1.
Deze kosten aan de zijde van Containerships CSG en Containerships Ltd worden tot deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 626,00
salaris advocaat € 543,00 (1 punt in liquidatietarief II)
totaal € 1.169,00.
4.21.2.
Deze kosten aan de zijde van Emons Multitransport worden tot deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 626,00
salaris advocaat € 543,00 (1 punt in liquidatietarief II)
totaal € 1.169,00.
4.21.3.
Deze kosten aan de zijde van JT International Germany, JT International AG en LLC Cres Neva worden tot deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 626,00
salaris advocaat € 543,00 (1 punt in liquidatietarief II)
totaal € 1.169,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in de bevoegdheidsincidenten
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen Containerships CSG, Containerships Ltd, Emons Multitransport, JT International Germany, JT International AG en LLC Cres Neva;
veroordeelt Van Velthoven c.s. tot betaling van de proceskosten ten bedrage van € 1.169,00 aan Containerships CSG en Containerships Ltd;
veroordeelt Van Velthoven c.s. tot betaling van de proceskosten ten bedrage van € 1.169,00 aan Emons Multitransport;
veroordeelt Van Velthoven c.s. tot betaling van de proceskosten ten bedrage van € 1.169,00 aan JT International Germany, JT International AG en LLC Cres Neva,
in de hoofdzaak tegen Containerships Rotterdam
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
31 juli 2019voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.
901/1573