ECLI:NL:RBROT:2019:5295

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
10/680433-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor handel in verdovende middelen, veroordeling voor ter beschikking stellen van bedrijfspand voor drugslaboratorium

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van amfetamine en het ter beschikking stellen van een bedrijfspand voor de productie van amfetamine. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij zelf amfetamine had bereid of vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de productie van amfetamine, en dat zijn rol beperkt bleef tot het ter beschikking stellen van het pand. Dit werd gekwalificeerd als medeplichtigheid, maar niet als medeplegen van het strafbare feit.

Voor het tweede feit, het ter beschikking stellen van het bedrijfspand, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk schuldig was. De verdachte had zijn bedrijfspand ter beschikking gesteld aan anderen, terwijl hij zich bewust was van de risico's dat er in het pand harddrugs gerelateerde activiteiten zouden plaatsvinden. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn drugsverslaving, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680433-18
Datum uitspraak: 17 mei 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak – feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd heeft begaan en baseert zich daarbij onder meer op de resultaten van de doorzoeking, zoals neergelegd in het proces-verbaal van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen, op diverse bevindingen van verbalisanten (bijvoorbeeld ten aanzien van de telefoongegevens van de verdachte), de getuigenverklaring van [naam getuige] en op bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut.
4.1.2.
Beoordeling
Aan verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het (medeplegen van het) opzettelijk voorhanden hebben, bereiden, bewerken, verwerken, vervaardigden en/of vervoeren van amfetamine.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte zelf amfetamine heeft bereid, bewerkt, verwerkt, vervaardigd en/of vervoerd. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte de amfetamine opzettelijk voorhanden heeft gehad. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte sinds medio augustus 2018 nog bij het pand aan de [adres delict] is geweest. Weliswaar straalde zijn telefoon met enige regelmaat zendmasten in Sliedrecht aan, maar twee getuigen verklaren de eigenaar van [naam bedrijf] , de verdachte, te kennen, en verklaren hem al enige tijd niet meer bij het bedrijfspand te hebben gezien. De vraag is vervolgens of wel van medeplegen kan worden gesproken.
Van medeplegen van een strafbaar feit is sprake, indien twee of meer verdachten bewust en nauw samenwerken waarbij hun opzet zowel gericht is op de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten de delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat elk der medeplegers zelf een uitvoeringshandeling verricht. Het is mogelijk dat de ene medepleger de handeling verricht, die volgens de omschrijving uitvoeringshandeling is van het strafbare feit, en de ander een handeling verricht die niet onder die omschrijving valt, maar voor de uitvoering van eerstgenoemde handeling van overwegend belang is. Evenmin hoeft ieder van de medeplegers precies op de hoogte te zijn van de bijdrage die een andere medepleger aan het strafbare feit levert. Elementen voor een bewuste en nauwe samenwerking kunnen zijn de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in voorbereiding, uitvoering en/of afhandeling en het belang van die rol, het zich niet distantiëren op daartoe geschikte tijdstippen en de aanwezigheid in combinatie met niet ingrijpen terwijl daartoe wel mogelijkheden bestaan op belangrijke momenten.
Uit het dossier en zijn verklaring ter zitting volgt dat verdachtes (bewijsbare) betrokkenheid bij het in zijn gehuurde bedrijfspand aangetroffen drugslaboratorium beperkt is gebleven tot het ter beschikking stellen van de ruimte waarin dit lab was gevestigd. Deze betrokkenheid is te betitelen als medeplichtigheid (hetgeen onder 2 ten laste is gelegd) maar acht de rechtbank onvoldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde handelingen te spreken; daarvoor is de rol van verdachte van te weinig gewicht geweest.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering – feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De verdediging stelt dat de verdachte het door hem gehuurde bedrijfspand aan de [adres delict] beschikbaar heeft gesteld, maar niet voor het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van amfetamine. De verdachte dacht immers dat in het pand een hennepkwekerij zou worden opgezet en dat hij hiermee zijn drugschuld bij zijn dealer kon vereffenen. Wanneer verdachte de wetenschap had gehad dat het bedrijfspand voor de productie van amfetamine gebruikt zou worden, had hij deze ruimte niet ter beschikking gesteld. Nu het opzet (ook in voorwaardelijke zin) op het gronddelict ontbreekt dient vrijspraak te volgen.
4.2.2.
Beoordeling
Op 7 november 2018 is na een anonieme melding onderzoek gedaan naar een bedrijfspand aan de [adres delict] te Sliedrecht. Volgens deze melding zou zich in dit pand een hennepkwekerij bevinden. Verbalisanten roken rondom het pand een sterke chemische lucht en het de Landelijke Faciliteit Ondersteuning (LFO) is ingeschakeld voor nader onderzoek.
Uit nader onderzoek door de LFO en het NFI is vervolgens gebleken dat zich in het bedrijfspand een inwerking zijnd drugslaboratorium bevond. Voorts zijn twee medeverdachten aangehouden die zich op dat moment schuil hielden in het betreffende drugslaboratorium. Het bedrijfspand wordt sinds december 2014 gehuurd door de verdachte.
De vraag is of de verdachte al dan niet in voorwaardelijke zin opzettelijk heeft gehandeld met betrekking tot de te laste gelegde bevorderings- en/of voorbereidingshandelingen bij de productie van amfetamine. De rechtbank is van oordeel dat dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij vanwege zijn drugsverslaving in de problemen is geraakt en dat hij door het afgeven van de sleutel van het door hem gehuurde bedrijfspand aan zijn drugsdealer, schulden dacht in te lossen. Ook heeft hij verklaard na het afgeven van de sleutel gratis te zijn voorzien in zijn drugsbehoefte (cocaïne). Verder heeft hij verklaard in de veronderstelling te zijn geweest dat er een hennepkwekerij in het pand zou worden opgezet, maar dat hij in ieder geval wist dat er “iets verkeerds” in het pand gebeurde.
De verdachte heeft door zijn bedrijfspand onder bovengenoemde omstandigheden ter beschikking te stellen, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat degene aan wie hij het pand ter beschikking stelde zich daar zou gaan bezighouden met zaken die het daglicht niet konden verdragen zoals in dit geval het overtreden van de Opiumwet. Het is een feit van algemene bekendheid dat er steeds vaker drugslaboratoria worden opgerold die zich veelal op bedrijventerrein zoals in deze zaak bevinden. De verdachte heeft bewust het risico genomen dat er in zijn bedrijfspand harddrugsgerelateerde in plaats van softdrugsgerelateerde activiteiten zouden gaan plaatsvinden.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 8 augustus 2018 tot en met 8 november 2018
te Sliedrecht, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, van (een grote hoeveelheid) amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen een ander gelegenheid
enmiddelen
tot het plegen van dat feit trachtente verschaffen, hebbende verdachte (als huurder van het (bedrijfs)pand
[adres delict]zijn/dat (bedrijfs)pand beschikbaar gesteld (voor het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken) van voormeld middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I);
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit:

Het bewezen feit levert op:
Om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid van de productie van amfetamine door zijn bedrijfspand hiervoor ter beschikking te stellen. Het gebruik van amfetamine brengt gezondheidsrisico's mee zoals de mogelijkheid van blijvende schade aan het centrale zenuwstelsel. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van amfetamine nog ander gevaar. De rechtbank wijst op de schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van chemische afvalstoffen en op het ontploffingsgevaar dat bij de productie van amfetamine aanwezig is. Bovendien rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij door het ter beschikking stellen van zijn bedrijfspand, een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van de handel in harddrugs.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 april 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de rol van de verdachte aanzienlijk anders is dan die van de medeverdachten. De rechtbank gaat uit van de verklaring van de verdachte dat hij, als gevolg van zijn drugsprobleem en om zijn schuld in te lossen, uitsluitend zijn bedrijfspand ter beschikking heeft gesteld en bij de verdere productie van amfetamine niet betrokken is geweest. Deze, aan de medeverdachten ondergeschikte rol, maakt dat de straf van de verdachte aanzienlijk lager uitvalt.
In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt een taakstraf van de maximale duur opgelegd alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaar. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderd en veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
210 (tweehonderd en tien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
105 (honderd en vijf) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. W.H.J. Stemker Köster en M.R.J. Schönfeld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 08 augustus 2018 tot en met 08 november 2018 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een (bedrijfs)pand gelegen aan de [adres delict] opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet art 2/D Opiumwet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 08 augustus 2018 tot en met 08 november 2018
te Sliedrecht, althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van (een grote hoeveelheid) amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte (als huurder van het (bedrijfs)pand Leenmanstraat no. 15 zijn/dat (bedrijfs)pand beschikbaar gesteld (voor het opzettelijk telen,
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren) van voormeld middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I);