ECLI:NL:RBROT:2019:5154

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
10/133598-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van de handel in verdovende middelen en schuldwitwassen

Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de handel in verdovende middelen, alsmede van schuldwitwassen. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, wat de rechtbank uiteindelijk ook oplegde. De verdachte had op 7 juli 2018 samen met een ander een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en heroïne in zijn bezit gehad, en er was bewijs dat hij betrokken was bij de voorbereidingen voor de handel in deze verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van medeplegen, en oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de criminele activiteiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad voor soortgelijke feiten. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een in beslag genomen geldbedrag van € 550,00 verbeurd verklaard als bijkomende straf.

Uitspraak

0Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/133598-18
Datum uitspraak: 17 april 2019.
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. O. Saki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft kenbaar gemaakt geen opmerkingen te hebben voor wat betreft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft immers bekend dat hij op de avond voorafgaande aan de inval van de politie een hoeveelheid verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en contant geld in de woning aan de [adres delict] heeft gebracht. De verdachte neemt de volledige verantwoordelijkheid voor het tenlastegelegde.
De raadsvrouw heeft echter bepleit dat van medeplegen geen sprake is. Geen van de medeverdachten was op de hoogte van zijn handelen, zodat de verdachte vrijgesproken dient te worden van medeplegen. Verder dient onder feit 2 vrijspraak te volgen van het voorhanden hebben van drukpersen en een inpakmachine. Deze goederen lagen in de kelderberging en verdachte had daar niets mee te maken.
4.1.2.
Beoordeling
De enkele verklaring van verdachte dat hij de schuld voor het ten laste gelegde op zich neemt en dat hij alleen opereerde vormt onvoldoende basis voor de stelling van de raadsvrouw dat van medeplegen geen sprake was. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft zijn sleutel en daarmee zijn woning aan de verdachte ter beschikking gesteld. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van [naam medeverdachte] dat hij de woning slechts aan verdachte ter beschikking stelde om met een meisje te “chillen” omdat deze verklaring op geen enkele manier wordt ondersteund door de feiten en door het handelen van [naam medeverdachte] zelf. Bovendien vindt die lezing van [naam medeverdachte] geen aansluiting bij de verklaring van diens huisgenoot, de getuige [naam getuige] , waaruit juist valt af te leiden dat [naam medeverdachte] wilde dat [naam getuige] enige tijd weg zou blijven uit de woning, omdat [naam medeverdachte] daar volgens zijn zeggen met vrienden wilde “chillen”. Daarnaast is door de twee Franstalige medeverdachten verklaard dat zij de betreffende nacht actief door [naam medeverdachte] zijn benaderd/gewenkt de woning binnen te komen, dat zij door hem zijn binnen gelaten en in een (slaap)kamer zijn gezet. Beide Franse verdachten hebben bovendien verklaard over de aanwezigheid van een tas met geld in de slaapkamer waar ook [naam medeverdachte] was. De politie heeft uiteindelijk [naam medeverdachte] zelf in de woning aangetroffen, evenals versnijdingsmiddelen, de verdovende middelen en de verpakkingen met geld, die in het zicht en op verscheidene plaatsen in de woning lagen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er bij het begaan van de tenlastegelegde strafbare feiten tussen de verdachte en [naam medeverdachte] sprake moet zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het plegen van de feiten.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van de onder feit 2 genoemde drukpersen en inpakmachine volgt de rechtbank het standpunt van de verdediging.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met in ieder geval één ander heeft gepleegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 7 juli 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 3300,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
- ongeveer 2593 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,;
2.
hij op 7 juli 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, en vervaardigen van een of meer (grote) hoeveelheden cocaïne en heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen,
- 16408,4 gram paracetamol,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3.
hij op 7 juli 2018, te Rotterdam,, tezamen en in vereniging met een ander onderstaand voorwerpvoorhanden heeft gehad
te weten een geldbedrag van 136.790,- euro, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat dat voorwerp geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3.
medeplegen van schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 7 juli 2018 met een ander ruim 3 kilo cocaïne en ruim 2500 gram heroïne in zijn bezit gehad. Gelet op deze hoeveelheden en op de in de woning aangetroffen versnijdingsmiddelen (een grote hoeveelheid paracetamol) kan het niet anders dan dat de verdovende middelen bestemd waren voor de handel. Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals cocaïne en heroïne zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel in harddrugs andere vormen van (zware) criminaliteit met zich meebrengt. De verdachte heeft zich van deze negatieve effecten niets aangetrokken en zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim € 136.000,-. Door het witwassen van crimineel geld wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland (hierna: reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 november 2018.
De verdachte heeft geen medewerking verleend aan de totstandkoming van het advies van de reclassering. Daarom is het advies gebaseerd op dossierinformatie. Het rapport houdt het volgende in.
Op sociaal maatschappelijk vlak functioneert de verdachte matig. Al langere tijd heeft hij geen dagbesteding en een inkomen en er bestaan financiële problemen. Voor huisvesting is de verdachte afhankelijk van anderen. Genoemde risicofactoren verhogen de kans op recidive. Concrete uitspraken over het risico op recidive en wat er precies nodig is om het risico op delictgedrag in te perken kunnen niet worden gedaan. Gelet op de weigerachtige houding van de verdachte is de inschatting van de reclassering dat hij niet open staat voor hulpverlening. Om voornoemde redenen onthoudt de reclassering zich van een advies over een mogelijk op te leggen straf.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en met name zwaar laten wegen de omstandigheid dat verdachte na herhaalde malen eerder voor soortgelijke feiten bestraft te zijn, zich nu opnieuw daartoe heeft laten verleiden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
Onder verdachte is een geldbedrag van € 550,00 in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft kenbaar gemaakt zich voor wat betreft het beslag te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van € 550,00 zal worden verbeurd verklaard als bijkomende straf, omdat er geen redelijke andere verklaring voor het voorhanden hebben van dit geldbedrag is gegeven dan dat de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 met betrekking tot dit geld zijn begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2: een geldbedrag van € 550,00,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 juli 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 3300,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet en/of
- ongeveer 2593 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 7 juli 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van een of meer (grote) hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- 16408,4 gram paracetamol, althans een (grote) hoeveelheid
versnijdingsmiddel(en) en/of
- twee, althans een of meerdere drukpersen en/of
- een inpakmachine
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 7 juli 2018, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen van onderstaand(e) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op
onderstaand(e) voorwerp(en) was of wie onderstaand(e) voorwerp(en) voorhanden had en/of onderstaand(e) voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet of van onderstaand(e) voorwerp(en) gebruik heef gemaakt,
te weten een geldbedrag van 136.790,- euro, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat voorwerp geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juli 2018, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een voorwerp, te weten een geldbedrag van 136.790,- euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;