Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van de handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne en heroïne, en witwassen. De verdachte, geboren in Frankrijk en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. G.S.J. van Gestel. Tijdens de zitting op 3 april 2019 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie vrijspraak voor een van de tenlastegelegde feiten eiste, maar ook een gevangenisstraf van 24 maanden voor de andere feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en medeverdachten op 7 juli 2018 in een woning in Rotterdam aanwezig waren, waar verdovende middelen en versnijdingsmiddelen werden aangetroffen. De verdachte ontkende echter kennis te hebben van de aanwezigheid van deze middelen en verklaarde dat hij alleen naar Rotterdam was gekomen voor het kopen en roken van softdrugs. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de drugs in de woning, en dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van de drugs niet voldoende was voor een bewezenverklaring.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij deze had begaan. Tevens werd besloten dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.045,- aan de verdachte zou worden teruggegeven, aangezien er geen straf of maatregel was opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte.