4.2.Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 7 juli 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 3300,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
- ongeveer 2593 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,;
2.
hij op 7 juli 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, en vervaardigen van een of meer (grote) hoeveelheden cocaïne en heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen,
- 16408,4 gram paracetamol en- twee, drukpersen en
- een inpakmachine
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3.
hij op 7 juli 2018, te Rotterdam,, tezamen en in vereniging met een ander onderstaand voorwerp voorhanden heeft gehad
te weten een geldbedrag van 136.790,- euro, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat dat voorwerp geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.