Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de handel in verdovende middelen, voorbereidingshandelingen en witwassen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat op 7 juli 2018 begon, naar aanleiding van een anonieme melding. Tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte werden verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en een aanzienlijke hoeveelheid contant geld aangetroffen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.
De rechtbank overwoog dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de woning, waar de drugs en het geld lagen, niet voldoende was om te concluderen dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van deze goederen. De verdachte ontkende enige kennis van de aangetroffen middelen en verklaarde dat hij niet kon weten wat er in het huis van een ander speelde. De rechtbank concludeerde dat het dossier niet wettig en overtuigend bewijs bevatte dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had begaan. Daarom sprak de rechtbank de verdachte integraal vrij van alle beschuldigingen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en de beslissing werd openbaar gemaakt op de zitting van 17 april 2019. De rechtbank hefte ook het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, die eerder was geschorst.