ECLI:NL:RBROT:2019:5135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
10/810012-18; 10/812023-19 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak deelname aan criminele organisatie en veroordeling voor handel in cocaïne en heroïne

Op 27 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van circa vier maanden heeft beziggehouden met de handel in cocaïne en heroïne. De verdachte werd vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar werd wel veroordeeld voor het opzettelijk handelen in verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met anderen handelde in cocaïne en heroïne van 12 oktober 2017 tot en met 7 februari 2018. Tijdens deze periode had hij ook een handelshoeveelheid cocaïne voorhanden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 maanden op, met verbeurdverklaringen van in beslag genomen geldbedragen. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de schadelijke impact van harddrugs op de samenleving en de verslavende werking ervan. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat ook in de strafmaat is meegenomen. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te verwijzen naar vergelijkbare zaken en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/810012-18; 10/812023-19 (gev. ttz.)
Datum uitspraak: 27 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
geeft op woonachtig te zijn op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juni 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/810012-18;
  • bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/810012-18 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/812023-19;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest en verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1 (parketnummer 10/810012-18) zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit (deelname aan een criminele organisatie) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feiten 2 en 3 (parketnummer 10/810012-18)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd in de periode 1 juni 2017 tot januari 2018, zodat hij voor dit deel van de tenlastegelegde pleegperiode moet worden vrijgesproken. De verklaring van de getuige [naam getuige 1] kan niet als overtuigend bewijs dienen voor een bewezenverklaring van de periode vanaf juni 2017, omdat de getuige niet consistent verklaart en een warrige indruk maakt. Ook kan van handelen in drugs geen sprake zijn gedurende de detentieperiode van de verdachte van 14 september 2017 tot en met 12 oktober 2017 en tijdens het verblijf van de verdachte in het buitenland in de periode medio juni 2017 tot en met eind augustus 2017.
Daarnaast moet de verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen van de handel in harddrugs zoals ten laste gelegd onder 2. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen.
De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verdachte niet opzettelijk de verdovende middelen - die op 7 februari 2018 zijn aangetroffen in de afgesloten meterkast van de woning van de medeverdachte - aanwezig heeft gehad. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte daadwerkelijk wist dat de verdovende middelen in de afgesloten meterkast lagen en evenmin dat hij daar, in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten, over beschikte. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.2.2.
Beoordeling
Op 7 februari 2018 om 6:00 uur is de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] en diens broer [naam medeverdachte 2] door de politie aangetroffen in de woning van [naam medeverdachte 1] aan de [adres delict] . In deze woning werden die dag onder meer zeven telefoons, een gebruikte grammenweegschaal, een autosleutel, een pinpas van een harddrugsgebruiker en een geldbedrag aangetroffen. In de woonkamer lag een witte IPhone met het nummer [telefoonnummer 1] , waarvan de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat dit zijn privé-nummer betreft. Ook lag er een zwarte Nokia met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , een zwarte BlackBerry met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] en een telefoon met het nummer [telefoonnummer 4] , voorzien van een foto van [naam medeverdachte 1] als schermafbeelding.
De politie trof voor de woning aan de [adres delict] een Citroën aan, met daarin drie autohuurcontracten op naam van de verdachte en de sleutel van de meterkast van de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
In die meterkast is 33,3 gram cocaïne aangetroffen in 122 gripzakjes.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niets te weten van de in de meterkast aangetroffen cocaïne. De verdachte heeft bekend in heroïne en cocaïne te hebben gehandeld gedurende de periode januari en februari 2018, maar niet daarvoor, en daarbij niet in samenwerking met anderen handelde. Hij heeft tevens verklaard dat hij ook wel ‘ [schuilnaam 1] wordt genoemd.
Getuige [naam getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij sinds juni 2017 cocaïne uitkookte voor die ‘ [schuilnaam 1] ’ in ruil voor een paar streepjes. Zij herkent de verdachte als ‘ [schuilnaam 1] . Door de verdachte is bevestigd dat hij cocaïne uitkookte bij [naam getuige 1] . Verder heeft de getuige verklaard dat ‘ [schuilnaam 1] belde met een nummer eindigend op - [nummer] .
De getuige [naam getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat een man die hij kende als ‘ [schuilnaam 2] ’ cocaïne en heroïne leverde in de periode van september of oktober tot en met eind januari en “misschien nog tot begin februari”. [naam getuige 2] heeft ook verklaard dat ‘ [schuilnaam 2] ’ met twee anderen werkte. [naam getuige 2] heeft ‘ [schuilnaam 2] ’ herkend op het moment dat de politie een foto van de verdachte voorhield. De politie ziet in de telefoon van de getuige dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] is opgeslagen onder de naam ‘ [schuilnaam 2] ’ en dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is opgeslagen onder de naam ‘ [schuilnaam 2] ’.
Getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij ‘ [schuilnaam 2] ’ een half jaar kent en bij hem wit koopt in ruil voor diesel. [naam getuige 3] heeft ook verklaard dat ‘ [schuilnaam 2] ’ drie telefoonnummers heeft, andere jongens om hem heen heeft en soms een ander stuurde om de verdovende middelen te leveren. De getuige heeft ‘ [schuilnaam 2] ’ herkend op het moment dat de politie een foto van de verdachte voorhield en herkent een ander die voor ‘ [schuilnaam 2] ’ heeft gelopen aan de hand van een foto van [naam medeverdachte 1] .
Het verweer dat niet vaststaat dat [naam getuige 1] de verdachte op een foto heeft herkend en dus niet dat zij over hem spreekt, slaagt niet. Dat [naam getuige 1] over de verdachte verklaart, blijkt immers niet alleen uit de fotoherkenning. Het blijkt ook uit het feit dat zij het heeft over ‘ [schuilnaam 1] met een telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] en die bij haar cocaïne kookt en voor wie zij cocaïne kookt. De verdachte heeft erkend dat hij [schuilnaam 1] wordt genoemd en dat [naam getuige 1] voor hem cocaïne kookte c.q. dat hij in haar woning cocaïne kookte. Dat hij het nummer - [nummer] gebruikt, blijkt onder meer uit de verklaring van getuige Wolf.
De rechtbank ziet - mede gelet op zijn eigen verklaring en het feit dat de getuigenverklaringen elkaar op cruciale punten ondersteunen - geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] over de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank acht deze verklaringen daaromtrent dan ook voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het verweer wordt in zoverre verworpen. Wel ziet de rechtbank in de langdurige verslaving van [naam getuige 1] aan harddrugs, aanleiding om enige terughoudendheid te betrachten bij het vaststellen van de periode waarin de verdachte in drugs heeft gehandeld en dit niet alleen op haar verklaring te baseren, te meer nu zij verklaart over een ruime periode die deels samenvalt met de tijd dat de verdachte in het buitenland c.q. in detentie zat.
Gelet op het voorgaande en gezien de detentieperiode van de verdachte en de tijd dat de verdachte in het buitenland verbleef stelt de rechtbank vast dat de periode waarin de verdachte heeft gehandeld in cocaïne en heroïne in elk geval aanving op 12 oktober 2017 en eindigde met de aanhouding van de verdachte op 7 februari 2018.
De rechtbank is ten aanzien van feit 2 van oordeel dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met anderen heeft gehandeld in cocaïne en heroïne gedurende voornoemde periode. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat de verdachte, blijkens de verklaring van de getuige [naam getuige 3] zich tijdens het leveren van de verdovende middelen liet vergezellen door anderen en anderen (aan)stuurde. Getuige [naam getuige 1] heeft zowel [naam medeverdachte 1] als [naam medeverdachte 2] herkend als de personen die door de verdachte werden aangestuurd.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met [naam medeverdachte 1] en zijn broer [naam medeverdachte 2] 33,3 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank leidt deze conclusie mede af uit hetgeen is overwogen over de wijze waarop de verdachte met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft gehandeld in cocaïne en heroïne en uit de omstandigheid dat de aangetroffen cocaïne in de woning is gevonden tezamen met een gebruikte grammenweegschaal, gripzakjes, meerdere telefoons en een geldbedrag. Gelet op die omstandigheden en bij gebrek aan een alternatieve uitleg van de verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat de aangetroffen cocaïne de handelsvoorraad van de verdachte en zijn medeverdachten betrof.
Het verweer wordt verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne en heroïne in de periode van 12 oktober 2017 tot en met 7 februari 2018. De verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde periode vóór 12 oktober 2017.
Wettig en overtuigend bewezen is ook dat de verdachte de op 7 februari 2018 in de meterkast aangetroffen cocaïne, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.3.
Bewijswaardering (parketnummer 10/812023-19)
Het in de zaak met parketnummer 10/812023-19 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 10/810012-18 het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 10/812023-19 het ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten in de zaak met parketnummer 10/810012-18 op die wijze begaan dat:
2.
hij in
de periode 12 oktober 2017tot en met 7 februari 2018 te Schiedam, Rotterdam en Vlaardingen, opzettelijk heeft bereid en/ bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 07 februari 2018 te Vlaardingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 33,3 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit in de zaak met parketnummer 10/812023-19 op die wijze begaan dat:
hij op 10 maart 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,8 gram, cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan ook worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van parketnummer 10/810012-18:
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van parketnummer 10/812023-19:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte wordt opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van circa 4 maanden bezig gehouden met de handel in cocaïne en heroïne. Daarnaast heeft hij, met zijn mededaders, een handelshoeveelheid cocaïne voorhanden gehad en heeft tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis nogmaals een hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van veelal kwetsbare afnemers. En dit enkel vanwege eigen financieel gewin.
Het gebruik van en de handel in drugs als cocaïne en heroïne leiden bovendien tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van overlast en hoge kosten voor de samenleving.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In het bijzonder heeft de rechtbank gekeken naar de straf die de broer van de verdachte, [naam] , opgelegd heeft gekregen in een zaak met een vergelijkbaar feitencomplex gedurende een vergelijkbare pleegperiode, te weten 10 maanden gevangenisstraf.
De rechtbank rekent het de verdachte daar bovenop zwaar aan dat hij tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opnieuw is aangehouden met 21 gripzakjes cocaïne. De rechtbank gelooft de verdachte niet als hij zegt dat dit voor eigen gebruik was.
De rechtbank heeft verder in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 mei 2019, waaruit onder andere blijkt dat de verdachte twee jaar eerder nog is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank houdt daar in strafverhogende zin rekening mee.
Reclassering Nederland heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 februari 2019 en 22 maart 2019, waaruit blijkt dat Reclassering Nederland een voortzetting van het lopende reclasseringscontact in het kader van een voorwaardelijke veroordeling niet zinvol acht. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
8.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 14 maanden en de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden. De reden dat dit sterk afwijkt van de door de officier van justitie gevorderde straf is met name gelegen in de straf die opgelegd is aan de broer van de verdachte voor een soortgelijke zaak en dat de zaak van de verdachte destijds – ware het niet door onvoorziene omstandigheden – gelijktijdig zou worden afgedaan met de zaak van zijn broer. In beslag genomen voorwerpen
8.1.
De volgende voorwerpen zijn in beslag genomen:
in de zaak met parketnummer 10/810012-18:
  • € 2.850,00 contant geld;
  • € 150,00 contant geld;
  • een laptop van het merk Acer;
in de zaak met parketnummer 10/812023-19:
  • € 1.094,50 contant geld;
  • € 205,27 contant geld.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen contante geld ter waarde van in totaal € 4.299,77 verbeurd te verklaren. De laptop dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van het bedrag van € 2.850,00 aan de verdachte. Daartoe is aangevoerd dat dit geldbedrag niet van de verdachte is, maar van familie. Er is verder geen aanleiding om aan te nemen dat het geld van misdrijf afkomstig is.
8.4.
Beoordeling
Het genoemde bedrag is aangetroffen in de kledingkast van de ouders van de verdachte. Van het bedrag van € 2.850,00 kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat dit aan de verdachte toebehoort. Ook is overigens niet voldaan aan de vereisten van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht. Van dit bedrag zal dan ook de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast.
Het overige in beslag genomen contante geld (in totaal € 1.449,77) zal worden verbeurd verklaard. Dit geld behoort aan de verdachte toe. De verdachte kon het geld geheel of ten dele te eigen bate aanwenden. Daarnaast gaat de rechtbank er vanuit dat het geldgeheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten is verkregen.
Ten aanzien van de in beslag genomen laptop zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu op dit moment geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel is gelet op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/810012-18 onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/810012-18 onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/812023-19 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd in de zaak met parketnummer 10/812023-19 als bijkomende straf voor het bewezen verklaarde feit: de contante geldbedragen € 205,27 (goednummer G5781439) en € 1.094,50 (goednummer G5781227);
- verklaart verbeurd in de zaak met parketnummer 10/810012-18 als bijkomende straf voor de bewezen verklaarde feiten: het contante geldbedrag € 150,00;
- gelast in de zaak met parketnummer 10/810012-18 de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: de contante geldbedragen € 370,00 (goednummer G5561754) en
€ 2.480,00 (goednummer G5561759) en één laptop, wit, ACER Aspire account Gil (goednummer G555086).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en D.I. Hendriks- van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
ten aanzien van parketnummer 10/810012-18:
1.
hij in of omstreeks 1 juni 2017 tot en met 7 februari 2018 te Schiedam, Vlaardingen en/of Rotterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne
,zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks 1 juni 2017 tot en met 7 februari 2018 te Schiedam, Rotterdam en/of Vlaardingen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 07 februari 2018 te Vlaardingen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 33,3 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
ten aanzien van parketnummer 10/812023-19:
hij op of omstreeks 10 maart 2019 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.