4.2.1.Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd in de periode 1 juni 2017 tot januari 2018, zodat hij voor dit deel van de tenlastegelegde pleegperiode moet worden vrijgesproken. De verklaring van de getuige [naam getuige 1] kan niet als overtuigend bewijs dienen voor een bewezenverklaring van de periode vanaf juni 2017, omdat de getuige niet consistent verklaart en een warrige indruk maakt. Ook kan van handelen in drugs geen sprake zijn gedurende de detentieperiode van de verdachte van 14 september 2017 tot en met 12 oktober 2017 en tijdens het verblijf van de verdachte in het buitenland in de periode medio juni 2017 tot en met eind augustus 2017.
Daarnaast moet de verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen van de handel in harddrugs zoals ten laste gelegd onder 2. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen.
De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verdachte niet opzettelijk de verdovende middelen - die op 7 februari 2018 zijn aangetroffen in de afgesloten meterkast van de woning van de medeverdachte - aanwezig heeft gehad. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte daadwerkelijk wist dat de verdovende middelen in de afgesloten meterkast lagen en evenmin dat hij daar, in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten, over beschikte. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.2.2.Beoordeling
Op 7 februari 2018 om 6:00 uur is de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] en diens broer [naam medeverdachte 2] door de politie aangetroffen in de woning van [naam medeverdachte 1] aan de [adres delict] . In deze woning werden die dag onder meer zeven telefoons, een gebruikte grammenweegschaal, een autosleutel, een pinpas van een harddrugsgebruiker en een geldbedrag aangetroffen. In de woonkamer lag een witte IPhone met het nummer [telefoonnummer 1] , waarvan de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat dit zijn privé-nummer betreft. Ook lag er een zwarte Nokia met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , een zwarte BlackBerry met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] en een telefoon met het nummer [telefoonnummer 4] , voorzien van een foto van [naam medeverdachte 1] als schermafbeelding.
De politie trof voor de woning aan de [adres delict] een Citroën aan, met daarin drie autohuurcontracten op naam van de verdachte en de sleutel van de meterkast van de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
In die meterkast is 33,3 gram cocaïne aangetroffen in 122 gripzakjes.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niets te weten van de in de meterkast aangetroffen cocaïne. De verdachte heeft bekend in heroïne en cocaïne te hebben gehandeld gedurende de periode januari en februari 2018, maar niet daarvoor, en daarbij niet in samenwerking met anderen handelde. Hij heeft tevens verklaard dat hij ook wel ‘ [schuilnaam 1] wordt genoemd.
Getuige [naam getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij sinds juni 2017 cocaïne uitkookte voor die ‘ [schuilnaam 1] ’ in ruil voor een paar streepjes. Zij herkent de verdachte als ‘ [schuilnaam 1] . Door de verdachte is bevestigd dat hij cocaïne uitkookte bij [naam getuige 1] . Verder heeft de getuige verklaard dat ‘ [schuilnaam 1] belde met een nummer eindigend op - [nummer] .
De getuige [naam getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat een man die hij kende als ‘ [schuilnaam 2] ’ cocaïne en heroïne leverde in de periode van september of oktober tot en met eind januari en “misschien nog tot begin februari”. [naam getuige 2] heeft ook verklaard dat ‘ [schuilnaam 2] ’ met twee anderen werkte. [naam getuige 2] heeft ‘ [schuilnaam 2] ’ herkend op het moment dat de politie een foto van de verdachte voorhield. De politie ziet in de telefoon van de getuige dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] is opgeslagen onder de naam ‘ [schuilnaam 2] ’ en dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is opgeslagen onder de naam ‘ [schuilnaam 2] ’.
Getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij ‘ [schuilnaam 2] ’ een half jaar kent en bij hem wit koopt in ruil voor diesel. [naam getuige 3] heeft ook verklaard dat ‘ [schuilnaam 2] ’ drie telefoonnummers heeft, andere jongens om hem heen heeft en soms een ander stuurde om de verdovende middelen te leveren. De getuige heeft ‘ [schuilnaam 2] ’ herkend op het moment dat de politie een foto van de verdachte voorhield en herkent een ander die voor ‘ [schuilnaam 2] ’ heeft gelopen aan de hand van een foto van [naam medeverdachte 1] .
Het verweer dat niet vaststaat dat [naam getuige 1] de verdachte op een foto heeft herkend en dus niet dat zij over hem spreekt, slaagt niet. Dat [naam getuige 1] over de verdachte verklaart, blijkt immers niet alleen uit de fotoherkenning. Het blijkt ook uit het feit dat zij het heeft over ‘ [schuilnaam 1] met een telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] en die bij haar cocaïne kookt en voor wie zij cocaïne kookt. De verdachte heeft erkend dat hij [schuilnaam 1] wordt genoemd en dat [naam getuige 1] voor hem cocaïne kookte c.q. dat hij in haar woning cocaïne kookte. Dat hij het nummer - [nummer] gebruikt, blijkt onder meer uit de verklaring van getuige Wolf.
De rechtbank ziet - mede gelet op zijn eigen verklaring en het feit dat de getuigenverklaringen elkaar op cruciale punten ondersteunen - geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] over de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank acht deze verklaringen daaromtrent dan ook voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het verweer wordt in zoverre verworpen. Wel ziet de rechtbank in de langdurige verslaving van [naam getuige 1] aan harddrugs, aanleiding om enige terughoudendheid te betrachten bij het vaststellen van de periode waarin de verdachte in drugs heeft gehandeld en dit niet alleen op haar verklaring te baseren, te meer nu zij verklaart over een ruime periode die deels samenvalt met de tijd dat de verdachte in het buitenland c.q. in detentie zat.
Gelet op het voorgaande en gezien de detentieperiode van de verdachte en de tijd dat de verdachte in het buitenland verbleef stelt de rechtbank vast dat de periode waarin de verdachte heeft gehandeld in cocaïne en heroïne in elk geval aanving op 12 oktober 2017 en eindigde met de aanhouding van de verdachte op 7 februari 2018.
De rechtbank is ten aanzien van feit 2 van oordeel dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met anderen heeft gehandeld in cocaïne en heroïne gedurende voornoemde periode. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat de verdachte, blijkens de verklaring van de getuige [naam getuige 3] zich tijdens het leveren van de verdovende middelen liet vergezellen door anderen en anderen (aan)stuurde. Getuige [naam getuige 1] heeft zowel [naam medeverdachte 1] als [naam medeverdachte 2] herkend als de personen die door de verdachte werden aangestuurd.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met [naam medeverdachte 1] en zijn broer [naam medeverdachte 2] 33,3 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank leidt deze conclusie mede af uit hetgeen is overwogen over de wijze waarop de verdachte met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft gehandeld in cocaïne en heroïne en uit de omstandigheid dat de aangetroffen cocaïne in de woning is gevonden tezamen met een gebruikte grammenweegschaal, gripzakjes, meerdere telefoons en een geldbedrag. Gelet op die omstandigheden en bij gebrek aan een alternatieve uitleg van de verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat de aangetroffen cocaïne de handelsvoorraad van de verdachte en zijn medeverdachten betrof.
Het verweer wordt verworpen.
4.2.3.Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne en heroïne in de periode van 12 oktober 2017 tot en met 7 februari 2018. De verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde periode vóór 12 oktober 2017.
Wettig en overtuigend bewezen is ook dat de verdachte de op 7 februari 2018 in de meterkast aangetroffen cocaïne, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk aanwezig heeft gehad.