ECLI:NL:RBROT:2019:5134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
10/810046-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van ongeveer een maand heeft beziggehouden met de handel in drugs, specifiek cocaïne en heroïne. De verdachte is op 7 februari 2018 aangehouden in zijn woning, waar onder andere 33,3 gram cocaïne en diverse telefoons zijn aangetroffen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met medeverdachten. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de tenlastelegging en heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er wettig en overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel en heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn stabiele inkomen en de noodzaak van begeleiding door de reclassering. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/810046-18
Datum uitspraak: 27 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. L. den Ouden, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juni 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan een meldplicht, een contactverbod en een inspanningsverplichting, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen kan worden, zodat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat niet vast staat dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gedurende de ten laste gelegde periode aan de verdachte te koppelen is en daarnaast is het niet duidelijk dat de gesprekken in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat getuige [naam getuige] onbetrouwbaar is, omdat uit diens verklaring onvoldoende blijkt met welke frequentie in welke periode de getuige verdovende middelen heeft afgenomen van de verdachte en de fotoconfrontatie suggestief is waardoor getwijfeld kan worden aan de herkenning door de getuige. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de bewezenverklaarde periode beperkt dient te worden tot de periode van 3 februari 2018 tot en met 7 februari 2018.
Verder is volgens de verdediging voor het aanwezig hebben van 33,3 gram cocaïne en voor het medeplegen daarvan in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. De enkele omstandigheid dat de verdovende middelen in de woning van de verdachte zijn aangetroffen, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
4.1.2.
Beoordeling
Op 7 februari 2018 om 6:00 uur is de verdachte samen met [naam medeverdachte 1] en zijn met medeverdachte [naam medeverdachte 2] aangehouden in zijn woning aan de [adres delict] . In de woning van de verdachte werden die dag onder meer zeven telefoons, een gebruikte grammenweegschaal, een pinpas van een harddrugsgebruiker en een geldbedrag aangetroffen. Ook lag er een zwarte Nokia met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , een zwarte BlackBerry met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] en een telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] , voorzien van een foto van de verdachte als schermafbeelding. In de meterkast van de woning is 33,3 gram cocaïne aangetroffen in 122 gripzakjes.
In het dossier bevinden zich tapgesprekken die aan drugshandel te relateren zijn. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is dat die gesprekken in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in dit standpunt. Blijkens het op 30 januari 2018 gedagtekende proces-verbaal van bevindingen is het telefoonnummer [telefoonnummer 2] vanaf 13 januari 2018 en het telefoonnummer [telefoonnummer 3] vanaf 23 januari 2018 getapt. In deze periode is het telefoonnummer [telefoonnummer 1] naar voren gekomen in deze tapgesprekken. Dit is binnen de ten laste gelegde periode. De rechtbank gaat er vanuit dat dit telefoonnummer aan de verdachte toebehoort.
De telefoon met nummer [telefoonnummer 1] had een foto van de verdachte als schermafbeelding. Dit duidt erop dat deze telefoon van de verdachte was. Ook stond het telefoonnummer dat eindigt op [nummer] in de telefoon van de broer van de verdachte opgeslagen onder de naam [naam verdachte] . Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien waarom het nummer niet (enkel) in gebruik is geweest bij de verdachte. Tot slot is de verdachte in het gemeentehuis in Vlaardingen door een verbalisant herkend, waaruit eveneens kon worden afgeleid dat hij de gebruiker is van het nummer eindigend op [nummer] .
Uit de tapgesprekken volgt dat de verdachte op vrijdag 26 januari 2018 contact heeft gehad met medeverdachte [naam medeverdachte 2] en ‘ [schuilnaam] ’. Uit politieonderzoek blijkt dat ‘ [schuilnaam] ’ bij de politie bekend staat als [naam] Ook is bekend dat zij harddrugsgebruiker is en eerder verdovende middelen bestelde bij het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Van dit nummer is vastgesteld dat dit werd gebruikt voor de handel in verdovende middelen.
Uit de gevoerde telefoongesprekken blijkt dat de personen achter de drie hiervoor genoemde telefoonnummers samenwerkten en zich bezig hielden met de handel in verdovende middelen.
Deze conclusie wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] op 13 februari 2018, waaruit blijkt dat dit ook het geval was in de zes weken daarvoor. [naam getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij bij [naam medeverdachte 3] (oftewel de medeverdachte) verdovende middelen bestelde en dat deze door ‘ [bijnaam 1] ’ of ‘ [bijnaam 2] ’ werden afgeleverd. [naam getuige] herkende ‘ [bijnaam 1] ’ door middel van een fotoconfrontatie als de verdachte en herkende ‘ [bijnaam 2] ’ als [naam medeverdachte 1] . De getuige verklaarde ook dat tien keer in ongeveer zes weken door de verdachte en [naam medeverdachte 1] verdovende middelen aan hem werden geleverd.
De verklaring van deze getuige sluit aan op hetgeen uit de tapgesprekken naar voren komt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van getuige [naam getuige] en acht zijn verklaring bruikbaar voor het bewijs, ook voor zover het de periode betreft dat de verdachte nog niet op de getapte lijnen in beeld is.
Gelet op de omstandigheid dat de getuige blijkens zijn verklaring de verdachte ongeveer tien keer heeft gezien in een betrekkelijk kort tijdsbestek en uit het proces-verbaal niet blijkt dat de getuige enige twijfel had over zijn herkenning, ziet de rechtbank eveneens geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning. Dat aan de verdachte niet meer dan twee foto’s zijn getoond, doet hier niet aan af. Het verweer dat de fotoconfrontatie suggestief was, wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de periode waarin de verdachte heeft gehandeld in cocaïne en heroïne in elk geval aanving op 1 januari 2018 en eindigde met de aanhouding van de verdachte op 7 februari 2018.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] 33,3 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank leidt deze conclusie af uit de wijze waarop de verdachte met anderen heeft gehandeld in cocaïne en heroïne, zoals hiervoor overwogen, en dat naast de aangetroffen cocaïne in de woning van de verdachte een gebruikte grammenweegschaal, gripzakjes, meerdere telefoons en een geldbedrag zijn aangetroffen. Gelet op die omstandigheden en bij gebrek aan een alternatieve uitleg van de verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat de aangetroffen cocaïne de handelsvoorraad van de verdachte en zijn medeverdachten betrof. Het verweer wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne en heroïne in de periode 1 januari 2018 tot en met 7 februari 2018.
Wettig en overtuigend bewezen is ook dat de verdachte de op 7 februari 2018 in de meterkast aangetroffen cocaïne, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 februari 2018 te Vlaardingen en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en
verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 07 februari 2018 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 33,3 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van circa een maand bezig gehouden met de handel in drugs. Daarnaast heeft hij, met zijn mededaders, een handelshoeveelheid cocaïne voorhanden gehad.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van veelal kwetsbare afnemers. En dit enkel vanwege eigen financieel gewin.
Het gebruik van en de handel in drugs als cocaïne en heroïne leiden bovendien tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van overlast en hoge kosten voor de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een reclasseringsadvies van 25 juni 2018 en een voortgangsverslag toezicht van 13 juni 2019 over de verdachte opgemaakt.
Reclassering Nederland heeft in het eerstgenoemde reclasseringsadvies beschreven dat de verdachte, mede vanwege dakloosheid en het ontbreken van een stabiele thuisbasis, in de loop der jaren verwikkeld is geraakt in criminele contacten. De verdachte is vanwege onderhavige verdenking zijn huisvesting kwijtgeraakt. Hoewel er sprake is van een stabiel inkomen blijft de vraag in hoeverre de verdachte zich kan en wil losmaken van de voor hem vertrouwde contacten en gerelateerde criminele activiteiten. De reclassering schat het herhalingsgevaar in als gemiddeld.
Geadviseerd wordt om de verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod met medeverdachte [naam medeverdachte 2] en een inspanningsverplichting om een legaal betaalde dagbesteding te vinden, zijn schulden af te lossen en psychische hulp te zoeken.
Reclassering Nederland heeft in het voortgangsverslag geconstateerd dat de verdachte op dit moment een stabiel inkomen uit werk heeft en sinds maart 2019 bij een vriend woont. Uit de betrokkenheid van de ouders put de verdachte energie en levert de motivatie op om niet meer in aanraking te komen met justitie. Met een oude vriendengroep, die hem veel negatieve energie gaf, heeft de verdachte geen contact meer. Geadviseerd wordt om de verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, nog te laten begeleiden door de reclassering. De reclassering kan de verdachte ondersteunen bij het vinden van een zelfstandige woning en het behouden hiervan.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank conform de eis van de officier van justitie aanleiding om af te zien van het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf en zal het onvoorwaardelijk deel beperken tot het voorarrest. Daarbij houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de omstandigheid dat de verdachte inmiddels een baan heeft en dat noch de samenleving noch de verdachte er baat bij hebben dat de verdachte nog een detentieperiode doormaakt en daardoor zijn baan verliest. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte zijn huurhuis kwijt is geraakt door het gebeurde en de daaruit voortvloeiende schuld van € 5.500. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht. De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Daarnaast zal conform de eis van de officier van justitie een taakstraf van 180 uren worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het al genoemde artikel is gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 104 (honderdvier) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde dient zich te melden bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [naam medeverdachte 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde is verplicht zich in te spannen aangaande het vinden en behouden van een legaal betaalde dagbesteding, ook als dat inhoudt dat de verdachte (aanvullend) moet studeren; zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde is verplicht zich in te spannen tot het inventariseren en afbetalen van zijn schulden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde is verplicht zich in te spannen professionele hulp te zoeken wanneer zijn psychische klachten volgens de reclassering zijn dagelijks functioneren in de weg staan;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en D.I. Hendriks- van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 februari 2018 te Vlaardingen en/of Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 07 februari 2018 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 33,3 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.