ECLI:NL:RBROT:2019:5100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
10/228868-18, 10/029694-19 en 10/211305-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en taakstraf in verband met bedrijfsmatige handel in hennep, bedreiging van gemeenteraadsleden en burgemeester, hennepteelt en diefstal van elektriciteit

Op 19 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedrijfsmatige handel in hennep, bedreiging van gemeenteraadsleden en de burgemeester, hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 106 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 180 uren. De zaak betreft drie gevoegde parketnummers: 10/228868-18, 10/029694-19 en 10/211305-16. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2014 tot en met 13 november 2018 opzettelijk hennep heeft verkocht en/of afgeleverd, en dat hij in de periode van 14 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 de burgemeester en gemeenteraadsleden heeft bedreigd via berichten op Facebook. Daarnaast heeft de verdachte hennep geteeld en elektriciteit gestolen in de periodes van 25 april 2018 tot en met 25 juni 2018 en van 2 juni 2016 tot en met 2 oktober 2016. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de overige feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/228868-18, 10/029694-19 en 10/211305-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 19 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • (partiële) vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde, voor de periode van
  • (partiële) vrijspraak van het onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde, voor de periode van 19 februari 2018 tot en met 24 april 2018;
  • bewezenverklaring van:
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 106 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de reclassering, alsmede tot een taakstraf van 180 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 ten laste gelegde, voor wat betreft de periode van 1 november 2013 tot en met 31 oktober 2014 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat het onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde, voor wat betreft de periode van 19 februari 2018 tot en met 24 april 2018 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder feit 1 en het onder feit 3 en feit 4 (voor de periode van 25 april 2018 tot en met
25 juni 2018) is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering
4.3.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de verdediging betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. Hiertoe is gesteld dat de verdachte de berichten op Facebook heeft geplaatst als politiek standpunt en de verdachte aldus niet de intentie heeft gehad om iemand te bedreigen.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 5 en feit 6 voorts primair het verweer gevoerd dat de omstandigheden die hebben geleid tot de start van het onderzoek onvoldoende toetsbaar zijn. Er was onvoldoende juridische grondslag om binnen te treden in de woning van de verdachte. Dit leidt volgens de verdediging tot een onherstelbaar vormverzuim, zodat de daaruit voortvloeiende bevindingen voor het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat vrijspraak dient te volgen van een deel van de tenlastegelegde periode. Daartoe is betoogd dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet alle spullen bij de bouwmarkt heeft aangeschaft en dat hij geholpen is bij het opbouwen. Nu er ook geen verzettingssporen zijn aangetroffen op de kalkafzetting op de potten en het zeil kan een eerdere oogst niet bewezen worden verklaard, aldus de verdediging.
4.3.2.
Beoordeling
Ten aanzien van feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in een relatief korte periode een aantal berichten op zijn openbare Facebook-account heeft geplaatst waarin hij onder andere schrijft: ‘alsof ze willen dat iemand met een bom de raadzaal inloopt’, "is dit dan mijn toekomst alstublieft god laat Utopia mijn redding zijn .. voordat ik verander in een radeloze radicaal van wie het leven vaarwel zegt en of andere van hun leven berooft #Moe” en "Waarom voelt het al de gehele dag alsof de tijd er is dat sommige mensen van ons onder de grond gestopt moeten worden #opgeruimdStaatNetjes". De berichten zijn geplaatst kort nadat de verdachte – in het kader van zijn politieke streven om softdrugs te legaliseren en een coffeeshop te openen in de gemeente - gebruik had gemaakt van zijn spreekrecht bij een vergadering van de gemeenteraad van de gemeente [naam gemeente] . De verdachte heeft deze vergadering boos verlaten toen de raadsleden geen gehoor wilden geven aan het verzoek van de verdachte om een enquête in te vullen. Daarbij heeft de verdachte in de raadszaal en daarbuiten tegen het meubilair geschopt en geslagen. Daarnaast was tegen de verdachte kort voor het plaatsen van de berichten op Facebook een bestuurlijke maatregel opgelegd waarbij de burgemeester zijn woning had gesloten voor de duur van drie maanden in verband met in zijn woning aangetroffen handelshoeveelheden drugs.
De rechtbank is van oordeel dat deze berichten, in de context van het voorgaande, van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geplaatst, dat bij de burgemeester en de gemeenteraadsleden redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. De omstandigheid dat de verdachte niet de intentie zou hebben gehad om te bedreigen is – na deze vaststelling - niet doorslaggevend. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie – van oordeel dat door het bericht onder het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging – hoe vervelend en van persoonlijke aard dit bericht ook is – bij de burgemeester van [naam gemeente] niet redelijkerwijs een vrees kon ontstaan in voormelde zin en betekenis, zodat de verdachte voor dat gedeelte van de tenlastelegging partieel wordt vrijgesproken.
feit 5 en feit 6
Bewijsuitsluiting
Artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechtbank, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormvoorschriften zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet zelf blijken, onder meer kan bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit.
Uit het dossier volgt dat de verbalisanten in verband met een in de politiesystemen opgenomen melding van een vermissing, in de tuin van de verdachte aanwezig waren. De bedoelde vermissing is voldoende aanleiding om in de tuin van de verdachte aanwezig te zijn. Er is geen enkele concrete indicatie gebleken dat de verbalisanten om een andere reden dan de vermissing daar gingen kijken. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval aldus niet is gebleken van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Het door de verdediging gestelde kan om die reden niet leiden tot bewijsuitsluiting. De rechtbank verwerpt het verweer.
Periode
De verdediging heeft – samengevat – betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de gehele ten laste gelegde periode van hennepteelt omdat er onvoldoende bewijs is voor een eerdere kweek/oogst.
De rechtbank overweegt het volgende.
De verbalisanten en de fraudespecialist van [naam energieleverancier] hebben bij het aantreffen van de hennepkwekerij vastgesteld dat de kappen van de in de hennepkwekerij aanwezige assimilatielampen onder een laag stof zaten, dat de opstaande rand van het zeil dat op de vloer lag, voorzien was van een laag kalkaanslag en dat de aanwezige kweekpotten voorzien waren van een dikke witte aanslag, die ontstaat indien de hennepteelt zich in de laatste week bevindt waarbij er geen water meer wordt gegeven en hierdoor de kalkafzetting op de aanwezig potten plaatsvindt. In het watervat dat diende voor de watertoevoer voor de hennepkwekerij werd aan de bovenzijde een laag kalkaanslag aangetroffen. Dit zijn volgens de rapporteurs indicatoren die er op duiden dat de hennepkwekerij langdurig in gebruik was, althans dat deze niet (slechts) afkomstig waren van de aanwezige hennepteelt.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien met de verklaring van de verdachte bij de politie dat hij de hennepkwekerij vier maanden voor de ontdekking had opgebouwd en de benodigdheden voor de hennepkwekerij had gekocht bij de bouwmarkt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de hennepkwekerij gedurende de gehele ten laste gelegde periode in bedrijf is geweest. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
(parketnummer 10/228868-18)
1.
hij in de periode 1 november 2014 tot en met 13 november 2018
te [plaats] , gemeente [naam gemeente] ,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
meermalen , (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, ;
2.
hij in de periode van 14 maart 2019 tot en met 18 maart 2019
te [plaats] , gemeente [naam gemeente] ,
de burgemeester van de gemeente [naam gemeente] , [naam burgemeester]
en de leden van de gemeenteraad van de gemeente [naam gemeente]
heeft bedreigd met
- enig misdrijf tegen het leven gerichtdoor een of meerdere berichten op zijn facebookpagina te plaatsen, inhoudende (onder
andere) de volgende teksten:
- “ Alsof ze willen dat iemand met een bom hun raadszaal inloopt.” en- "is dit dan mijn toekomst alstublieft god laat Utopia mijn redding zijn... voordat ik verander in een radeloze radicaal van wie het leven vaarwel zegt en of anderen van hun leven beroofT # moe." en
- " Waarom voelt het al de gehele dag alsof de tijd er is dat sommige mensen van ons onder de grond gestopt moeten worden #opgeruimd staat netjes" ;
(parketnummer 10/029694-19)
3.
hij in de periode van 25 april 2018 tot en met 25 juni 2018
te [plaats] , gemeente [naam gemeente] opzettelijk heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een pand aan [adres verdachte] ) een hoeveelheid
van ongeveer 113, hennepplanten en/of delen daarvan,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, ;
4
hij in de periode van 25 april 2018 tot en met 25 juni 2018
te [plaats] , gemeente [naam gemeente]
een (grote) hoeveelheid elektriciteit, dat geheel of ten dele
aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam energieleverancier] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(parketnummer 10/211305-16)
5.
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2016 tot en met 2 oktober 2016
te [plaats] , gemeente [naam gemeente] opzettelijk heeft geteeld
en opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in en/of om een garage aan de [adres verdachte] ) een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer 186 hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, ;
6.
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2016 tot en met 2 oktober 2016
te [plaats] , gemeente [naam gemeente]
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen (in/uit een perceel aan de [adres verdachte] ) een hoeveelheid elektriciteit, geheel of ten dele toebehorende aan [naam energieleverancier] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
in de uitoefening van een beroep/bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
3.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
4.
diefstal;
5.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
6.
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in meerdere periodes schuldig gemaakt aan het telen van hennep en de daaraan gerelateerde diefstal van elektriciteit, alsmede aan het gedurende langere tijd verkopen, afleveren en vervoeren van hennep. De verdachte heeft naar eigen zeggen gehandeld vanuit een idealistisch politiek motief, maar heeft met zijn handelen ook – al dan niet doelbewust - wederrechtelijk financieel voordeel verkregen. Drugs leiden bovendien vaak, direct of indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Daarnaast heeft de verdachte – samenhangend met zijn strijd voor legalisering van softdrugs – gemeenteraadsleden en de burgemeester van zijn woongemeente meermalen bedreigd met de dood.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
30 mei 2019. Dit rapport houdt – onder meer - het volgende in.
De verdachte heeft in het kader van de eerste schorsing van zijn voorlopige hechtenis onder andere een meldplicht opgelegd gekregen. De meldplichtgesprekken hebben eerst plaatsgevonden bij de reclassering op kantoor en later bij de verdachte thuis. De eerste gesprekken verliepen moeizaam omdat de verdachte beperkt inzicht gaf in zijn persoonlijke leefomgeving en zijn financiën en - kort gezegd - niet openstond voor hulp.
Na de schorsing van de voorlopige hechtenis op 5 april 2019 heeft de verdachte zich opnieuw gemeld bij de reclassering en heeft hij aangegeven open te staan voor een behandeling en te willen werken aan de aflossing van schulden en behoud van zijn woning.
De verdachte woont in een eigen woning, die hij heeft geërfd van zijn ouders. Er is sprake van groot achterstallig onderhoud en de woning is in verband met een bestuurlijke maatregel gesloten van 15 mei 2019 tot en met 15 augustus 2019. De verdachte woont en slaapt op dit moment in de garage bij de woning.
De verdachte is druk bezig met de door hem opgerichte politieke beweging en was aanvankelijk niet te bewegen om een betaalde baan te zoeken. Inmiddels is de verdachte wel bereid om een betaalde baan te zoeken.
De uitkering die de verdachte van de gemeente ontving is in verband met de criminele activiteiten en de sluiting van de woning (tijdelijk) stopgezet. Er is een schuldenlast van ongeveer € 9.000. De verdachte heeft geen relatie en zijn ouders zijn overleden. Hij heeft sinds kort weer contact met drie tantes.
De verdachte gebruikt dagelijks cannabis. Hij heeft epilepsie en slikt hiervoor verschillende soorten medicatie. Het softdrugsgebruik dient volgens eigen zeggen tevens als een vorm van zelfmedicatie.
Uit diagnostisch onderzoek (uit 2014) blijkt dat er bij verdachte sprake is van complexe problematiek in de zin van persoonlijkheidsproblematiek, middelenproblematiek en psychosociale problematiek. Bij de verdachte is er weinig psychische lijdensdruk en weinig probleembesef.
De reclassering schat het recidiverisico in als hoog, even als het risico op onttrekken aan bijzondere voorwaarden. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplichtcontact, het meewerken aan diagnostiek en indien noodzakelijk het volgen van een ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek, het zich inspannen voor een zinvolle dagbesteding en een legaal inkomen en het inzicht geven in financiën en het meewerken aan het aflossen van schulden en het treffen van afbetalingsregelingen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. Daartoe is onder meer redengevend dat de verdachte een proceshouding heeft gehad waarbij hij vanaf het begin open is geweest over zijn handelen en de drijfveren achter zijn handelen. De verdachte heeft gehandeld in een context van iemand die zich sterk heeft willen maken voor de legalisering van softdrugs en op eigen houtje is gestart met de verkoop daarvan.
Uit de voorhanden rapportages en de behandeling ter terechtzitting blijkt voorts dat er sprake is van een kwetsbaar persoon. De rechtbank acht het van belang dat er hulp aan de verdachte wordt opgestart. Ten slotte is van belang dat de verdachte voor een belangrijk deel inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen en in die zin ook berouw heeft getoond.
De rechtbank zal aan de verdachte – conform de eis van de officier van justitie – een gevangenisstraf opleggen waarbij een groot deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk wordt opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van het onder 6 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 1.981,25 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De verdediging heeft ter zitting een betalingsregeling tussen [naam energieleverancier] en de verdachte overgelegd. Daar gaat de suggestie van uit dat er geen andere schulden meer openstaan voor dat adres.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft op dezelfde gronden geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
8.3.
Beoordeling
De verdediging heeft ter zitting een brief van [naam energieleverancier] overgelegd van 25 juli 2018 waarin voor de woning aan de [adres verdachte] te [plaats] een betalingsregeling wordt bevestigd aan de verdachte. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij van deze betalingsregeling nog maar € 100,- moet aflossen.
De vordering in het onderhavige dossier is ondertekend en ingediend op 25 oktober 2016.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de betalingsregeling van 25 juli 2018 impliceert dat er op dit moment van mag worden uitgegaan er naast de vordering in het kader van die betalingsregeling geen vorderingen van veel eerdere datum op het adres [adres verdachte] te [plaats] openstaan.
Omdat nu niet kan worden vastgesteld dat er (nog) sprake is van rechtstreekse schade uit het bewezen verklaarde feit zal de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit in de periode van 1 november 2013 tot en met 31 oktober 2014 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan partieel vrij;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten in de periode van 19 februari 2018 tot en met 24 april 2018 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan partieel vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 106 (honderdzes) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
90 (negentig) dagen niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en een intake en hij zal zich onder ambulante behandeling stellen van een forensisch psychiatrische polikliniek voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal zich inspannen voor een zinvolle dagbesteding en een (legaal) inkomen;
4. de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
mr. I.W.M. Laurijssens en mr. R.J. Verbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(parketnummer 10/228868-18)
1.
hij in of omstreeks de periode 1 november 2013 tot en met 13 november 2018
te [plaats] , in elk geval in de gemeente [naam gemeente] ,
in elk geval in Nederland,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
meermalen althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel art 3 ahf/ond B Opiumwet)
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2019 tot en met 18 maart 2019
te [plaats] ,
gemeente [naam gemeente] , in elk geval in Nederland,
de burgemeester van de gemeente [naam gemeente] , [naam burgemeester]
en/of de leden van de gemeenteraad van de gemeente [naam gemeente]
heeft bedreigd met
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door een of meerdere berichten op zijn/een facebookpagina te plaatsen, inhoudende (onder
andere) de volgende teksten:
- “ Alsof ze willen dat iemand met een bom hun raadszaal inloopt.” en/of
- " is dit dan mijn toekomst alstublieft goed laat Utopia mijn redding zijn... voordat ik verander in
een radeloze radicaal van wie het leven vaarwel zegt en of anderen van hun leven beroofd
# moe." en/of
- " Waarom voelt het al de gehele dag alsof de tijd er is dat sommige mensen van ons onder de grond gestopt moeten worden #opgeruimd staat netjes" en/of
- " Je had borstkanker, daarmee ben je van de dood ontsnapt, maar wat ik dan niet begrijp, hoe kun je daarna dan nog zo koud zijn gebleven tegenover medemensen? De waarde inzien van je leven deze opnieuw op te pakken en hiervoor dankbaar te zijn met een warm hart voor je gemeente... maar nee in plaats daarvan maakt de gezondheid van anderen u weinig uit en bewandeld dezelfde gevoelloze weg verder als uitgezet beleid... hoe komt dat dan zo beste burgervreter?? Kijk je wel uit, anders wordt het nog persoonlijk...",
althans teksten van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(artikel art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 10/029694-19)
3.
hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 juni 2018
te [plaats] , gemeente [naam gemeente] opzettelijk heeft geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een pand aan [adres verdachte] ) een hoeveelheid
van (in totaal) ongeveer 113, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel art 3 ahf/ond B Opiumwet)
4
hij in of omstreeks de de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 juni 2018
te [plaats] , gemeente [naam gemeente]
een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam energieleverancier] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(artikel art 310 Wetboek van Strafrecht)
(parketnummer 10/211305-16)
5.
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2016 tot en met 2 oktober 2016
te [plaats] , gemeente [naam gemeente] opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in en/of om een garage aan de [adres verdachte] ) een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer 186 hennepplanten, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel art 3 ahf/ond B Opiumwet)
6.
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2016 tot en met 2 oktober 2016
te [plaats] , gemeente [naam gemeente]
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen (in/uit een perceel aan de [adres verdachte] ) een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam energieleverancier] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(artikel art 310 Wetboek van Strafrecht)