Op 27 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in Roemenië, die werd beschuldigd van medeplegen en medeplichtigheid aan mensenhandel. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland werd vertegenwoordigd door raadsman mr. B. Kizilocak. De zittingen vonden plaats op 14, 15, 16, 20 en 21 mei 2019, en op 27 juni 2019. De officieren van justitie, mr. M. Blom en mr. M. Luipen, eisten vrijspraak voor het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, met een gevangenisstraf van twee jaar en een bevel tot gevangenneming.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Voor het subsidiair ten laste gelegde, medeplichtigheid aan uitbuiting, heeft de rechtbank vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de uitbuiting van prostituees door haar echtgenoot, die in Nederland een escortbureau runde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar opzet had op het verschaffen van gelegenheid en middelen aan haar echtgenoot, maar dat niet bewezen kon worden dat zij wist of bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan uitbuiting.
De vordering tot gevangenneming werd afgewezen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft in haar vonnis ook de bijlagen genoemd die deel uitmaken van de uitspraak. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en de griffier was niet in staat het vonnis mede te ondertekenen.