ECLI:NL:RBROT:2019:5079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
C/10/525126 / HA ZA 17-366 + C/10/539640 + C/10/548121
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij schade aan scheepsluiken tijdens belading met zand

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de aansprakelijkheid centraal van verschillende partijen bij schade aan de luiken van een binnenschip tijdens de belading met zand. De eiseressen, die gezamenlijk optraden, vorderden schadevergoeding van Harteman Zand- en Grindhandel B.V. en Harteman Verhuur B.V., alsook van Minera N.V., die als bevrachter optrad. De schade was ontstaan toen een vrachtwagenchauffeur, in dienst van Harteman Verhuur, zand liet vallen op de luiken van het schip in plaats van in het ruim. De rechtbank oordeelde dat de chauffeur een onrechtmatige daad had gepleegd door niet te verifiëren of het schip klaar was om de lading te ontvangen. Harteman Verhuur werd aansprakelijk gesteld voor de schade, terwijl de vordering tegen Harteman Zand- en Grindhandel werd afgewezen omdat deze niet als werkgever van de chauffeur kon worden aangemerkt. Minera werd ook aansprakelijk geacht, omdat zij als bevrachter verantwoordelijk was voor de belading. De rechtbank oordeelde dat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade, en dat de eiseressen recht hadden op schadevergoeding voor de kosten van herstel van de luiken en bedrijfsschade. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseressen toe en legde de proceskosten ten laste van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 26 juni 2019
in de hoofdzaak met kenmerk C/10/525126 / HA ZA 17-366 van

1.[eiser 1] , tevens handelende onder de naam [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] , België,
2.
[eiser 2], tevens handelende onder de naam [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] ,
wonende te [woonplaats eiser 2] , België,
3.
[eiser 3], tevens handelende onder de naam [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] ,
wonende te [woonplaats eiser 3] , België,
4. de buitenlandse vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
BALOISE BELGIUM,
gevestigd te Antwerpen, België,
5. de buitenlandse vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
TOKIO MARINE KILN EUROPE, voorheen KILN Europe,
gevestigd te Luik, België,
6. de buitenlandse vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
AMLIN INSURANCE SE, voorheen AMLIN Europe N.V.,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
7. de buitenlandse vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
HELVETIA ASSURANCES S.A.,
gevestigd te Courbevoie, Frankrijk,
8. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
9. de buitenlandse vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
AXA BELGIUM S.A./N.V.,
gevestigd te Watermaal-Bosvoorde, België,
10. de buitenlandse vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
ALLIANZ ESA EUROSHIP GMBH,
gevestigd te Bad Friederichshall, Duitsland,
11. de naamloze vennootschap
GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisers,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HARTEMAN ZAND- EN GRINDHANDEL B.V.,
gevestigd te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HARTEMAN VERHUUR B.V.,
gevestigd te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
3. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
MINERA N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
gedaagde,
advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam,
en in de vrijwaringszaak met kenmerk C/10/539640 / HA ZA 17-1108 van
de vennootschap naar vreemd recht
MINERA N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
eiseres,
advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
K3 DELTA ZAND EN GRIND B.V.,
gevestigd te Oosterhout, gemeente Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
en in de ondervrijwaringszaak met kenmerk C/10/548121 / HA ZA 18-367 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
K3 DELTA ZAND EN GRIND B.V.,
gevestigd te Oosterhout, gemeente Nijmegen,
eiseres,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HARTEMAN ZAND- EN GRINDHANDEL B.V.,
gevestigd te Tiel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HARTEMAN VERHUUR B.V.,
gevestigd te Tiel,
gedaagden,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam.
Eiseressen in de hoofdzaak zullen hierna gezamenlijk “ [eiser 1] cs” genoemd worden, eisers [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] gezamenlijk “ [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] ”, Harteman Zand- en Grindhandel B.V. en Harteman Verhuur B.V. gezamenlijk “Harteman”, Minera N.V. “Minera” en K3 Delta Zand en Grind B.V. “K3”.

1.De procedures

1.1.
De procesdossiers bevatten de volgende stukken:
1.1.1.
in de hoofdzaak [eiser 1] cs/Harteman en Minera
  • de (gelijkluidende) exploten van dagvaarding van 12 januari 2017;
  • de akte overlegging producties van [eiser 1] cs met producties E-1 tot en met E-9;
  • het vonnis in het incident tot vrijwaring van 11 oktober 2017 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie van antwoord van Harteman met producties H1 tot en met H3;
  • de conclusie van antwoord van Minera met productie 1;
  • de brief van 12 december 2017 waarin de rechtbank partijen oproept voor een comparitie van partijen;
  • de brieven van 22 mei 2018 en 21 juni 2018 waarin de rechtbank haar besluit de zaken te voegen mededeelde;
  • de zittingsagenda van 14 september 2018;
  • de akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis van [eiser 1] cs met producties E-10 tot en met E-17;
  • de akte overlegging aanvullende producties van [eiser 1] cs met producties E-18 en E-19;
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 oktober 2018;
  • het vonnis van 20 maart 2019;
  • de mededeling van partijen ter rolle dat zij dat zij afzien van een nadere mondelinge behandeling en vonnis verlangen van de nieuw aangewezen rechter;
1.1.2.
in de vrijwaringszaak Minera/K3
  • de dagvaarding van 10 november 2017 met producties 1 tot en met 4;
  • het vonnis in het incident tot vrijwaring van 28 februari 2018 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie van antwoord met één productie;
de brief van 9 mei 2018 waarin de rechtbank partijen oproept voor een comparitie van partijen;
  • de brieven van 22 mei 2018 en 21 juni 2018 waarin de rechtbank haar besluit de zaken te voegen mededeelde;
  • de zittingsagenda van 14 september 2018;
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 oktober 2018;
  • het vonnis van 20 maart 2019;
  • de mededeling van partijen ter rolle dat zij dat zij afzien van een nadere mondelinge behandeling en vonnis verlangen van de nieuw aangewezen rechter;
1.1.3.
in de ondervrijwaringszaak K3/Harteman
  • de dagvaarding van 28 maart 2018 met vier producties;
  • de conclusie van antwoord met producties H1 tot en met H3;
  • de brieven van 23 mei 2018 en 21 juni 2018 waarin de rechtbank haar besluit de zaken te voegen mededeelde;
  • de brief van 4 juli 2018 waarin de rechtbank partijen opriep voor een comparitie van partijen;
  • de zittingsagenda van 14 september 2018;
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 oktober 2018;
  • het vonnis van 20 maart 2019;
  • de mededeling van partijen ter rolle dat zij dat zij afzien van een nadere mondelinge behandeling en vonnis verlangen van de nieuw aangewezen rechter.

2.De feiten

Als in elk van de drie zaken gesteld en erkend of niet voldoende betwist, staat het volgende tussen alle partijen vast.
2.1.
[naam vennootschap eisers 1,2, en 3] was ten tijde van het hierna te behandelen voorval (gezamenlijk) eigenaar van het in het Belgische register van binnenschepen ingeschreven motorschip “ [naam schip] ”.
2.2.
K3 heeft een partij van 2.980 m/t zand (hierna: de partij zand) verkocht aan De Hoop Bouwgrondstoffen B.V. te Terneuzen onder het leveringsbeding FOB. De Hoop Bouwgrondstoffen B.V. heeft de partij zand doorverkocht aan Minera.
2.3.
Minera heeft aan [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] opdracht gegeven tot het vervoer van de partij zand met de ‘ [naam schip] ’ van de laadsteiger aan het Amsterdam-Rijnkanaal bij Lingemeer (hierna: de kiepsteiger), Nederland, naar Brussel, België, ter aflevering aan Minera.
2.4.
Op 15 januari 2016 is de ‘ [naam schip] ’ aangemeerd bij de kiepsteiger om de partij zand mee te nemen. Harteman heeft met vrachtwagens zand aangeleverd en via de kiepsteiger in het schip beladen. De vrachtwagens losten het zand en belaadden het schip door achteruit de kiepsteiger op te rijden, de laadbakken naar achteren te kiepen en zodoende het zand de laadbakken uit en het schip in te laten vallen.
2.5.
Nadat enige vrachtwagens aldus hun ladingen zand via de kiepsteiger in de ‘ [naam schip] ’ hadden gelost, heeft schipper [naam schipper] het schip verplaatst. Voordat de ‘ [naam schip] ’ weer zodanig onder de kiepsteiger lag aangemeerd dat een volgende vrachtwagenlading zand in één van de ruimen zou vallen, heeft chauffeur [naam chauffeur] (hierna: [naam chauffeur] ) de door hem bestuurde vrachtwagen met kenteken [kentekennummer] achteruit de kiepsteiger opgereden en zijn lading zand laten vallen. Daardoor is die lading zand niet in het ruim, maar daarnaast op de aluminium scheepsluiken terecht gekomen. Als gevolg daarvan zijn de scheepsluiken beschadigd.
3. De vorderingen en de verweren
in de hoofdzaak
3.1.
[eiser 1] cs vordert na vermeerdering van eis samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Harteman en Minera als hoofdelijke schuldenaren zal veroordelen tot betaling van:
€ 65.524,50 aan schadevergoeding (€ 59.980,00 schade aan de luiken en € 5.544,50 bedrijfsschade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
€ 4.495,00 en € 2.011,63 ter zake van kosten ter vaststelling van de oorzaak en omvang van de schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de factuurdata;
en
€ 1.788,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
met veroordeling van Harteman en Minera hoofdelijk of separaat in de (na)kosten van de procedure, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na datum van het vonnis.
Daartoe stelt [eiser 1] cs – kort gezegd – het volgende.
3.1.1.
[naam chauffeur] heeft jegens [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] een onrechtmatige daad gepleegd door de lading zand vanaf de kiepsteiger uit de door hem bestuurde vrachtwagen te laten vallen zonder zich ervan te vergewissen of het schip gereed lag om die lading zand te ontvangen. Omdat het schip nog niet gereed lag is de lading zand niet in het ruim, maar op de luiken terecht gekomen, waardoor de luiken zijn beschadigd.
3.1.2.
Harteman is als werkgever van [naam chauffeur] aansprakelijk tot vergoeding van de schade.
3.1.3.
Minera was als bevrachter c.q. afzender verplicht om de met de ‘ [naam schip] ’ vanaf de kiepsteiger naar Brussel te vervoeren partij zand aan boord van het schip te beladen. Hartemaan en haar chauffeur [naam chauffeur] traden op als een uitvoeringshulp van Minera bij de belading van de partij zand aan boord van het schip. Minera is aansprakelijk voor het handelen en nalaten van haar uitvoeringshulp [naam chauffeur] .
3.1.4.
Het herstellen van de luiken heeft € 59.980,00 gekost.
[naam vennootschap eisers 1,2, en 3] heeft de ‘ [naam schip] ’ wegens die beschadiging en het herstellen van de luiken gedurende enige tijd niet kunnen exploiteren. Daardoor heeft [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] bedrijfsschade geleden ten bedrage van € 5.544,50.
3.1.5.
Harteman en Minera zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] heeft geleden.
3.1.6.
De eiseressen genoemd onder 4.a tot en met 4.h (hierna: Verzekeraars) hebben als (casco-)verzekeraars van [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] € 53.982,00 ter zake van de schade aan de luiken aan [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] uitgekeerd, zijnde de materiële schade aan de aluminium luiken verminderd met een aftrek van nieuw voor oud van 10%. Verzekeraars zijn voor dat bedrag door subrogatie in de rechten van [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] getreden.
3.2.
De conclusie van Harteman strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, van [eiser 1] cs in de (na)kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van het vonnis.
Daartoe stelt Harteman – kort gezegd – het volgende.
3.2.1.
[naam chauffeur] was in dienst bij Harteman Verhuur B.V., niet bij Harteman Zand- en Grindhandel B.V.
3.2.2.
Nu [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] behalve het werkgeverschap ten aanzien van [naam chauffeur] geen enkel verwijt aan Harteman Zand- en Grindhandel B.V. maakt, dienen de vorderingen ten laste van deze gedaagde te worden afgewezen.
3.2.3.
Harteman betwist dat [naam chauffeur] een onrechtmatige daad of een fout heeft gepleegd, omdat hij de lading zand op de gebruikelijke wijze heeft gelost vanaf de kiepsteiger en hem vanwege de ‘ [naam schip] ’ geen enkel teken was gegeven dat hij niet tot lossen kon overgaan.
3.2.4.
[eiser 1] cs treft eigen schuld, omdat de schipper de ‘ [naam schip] ’ zodanig onder de kiepsteiger had gelegd dat [naam chauffeur] geen oogcontact kon maken met de personen in het stuurhuis en omdat vanwege de ‘ [naam schip] ’ geen teken was gegeven dat het schip werd verhaald of dat [naam chauffeur] diende te wachten met storten van de lading zand.
Bovendien is de schipper, toen [naam chauffeur] de lading zand stortte, vooruit gevaren in plaats van achteruit waardoor de luiken wellicht gespaard waren gebleven.
3.2.5.
Harteman betwist de omvang van de schade.
3.3.
De conclusie van Minera strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, van [eiser 1] cs in de proceskosten.
Daartoe stelt Minera – kort gezegd – het volgende.
3.3.1.
Weliswaar had Minera als bevrachter c.q. afzender de verplichting om de partij zand aan boord van de ‘ [naam schip] ’ te brengen, maar [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] had als vervoerder de verplichting ervoor te zorgen dat de veiligheid van het schip niet in gevaar zou komen. [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] had een toezichtverplichting. Die verplichting is [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] niet behoorlijk nagekomen.
3.3.2.
Minera heeft geen bemoeienis met de belading van de ‘ [naam schip] ’ gehad. Ingevolge artikel 8 lid 2 CMNI is Minera slechts aansprakelijk voor de fouten van hulppersonen waarvan zij zich bedient. Minera heeft Harteman of chauffeur [naam chauffeur] niet als hulppersoon aangetrokken, dat heeft K3 als verkoper van de partij zand gedaan om te voldoen aan het leveringsbeding FOB.
3.3.3.
Minera heeft de verweren van Harteman Verhuur tot de hare gemaakt.
3.3.4.
Minera betwist de omvang van de schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan onder De beoordeling.
in de vrijwaringszaak
3.5.
Minera vordert - samengevat - :
voor recht te verklaren dat K3 Minera dient te vrijwaren en schadeloos te stellen voor de vorderingen die door [eiser 1] cs jegens Minera zijn ingesteld;
K3 te veroordelen om aan Minera te betalen al hetgeen waartoe Minera in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak;
K3 te veroordelen om aan Minera te vergoeden alle schade die Minera lijdt en nog zal lijden doordat zij door [eiser 1] cs in de hoofdzaak tot schadevergoeding wordt aangesproken, vereerderd met de wettelijke rente, welke schade nader op te maken bij staat;
K3 te veroordelen in de (na)kosten van de onderhavige procedure.
Minera legt aan haar vordering ten grondslag dat K3 aansprakelijk is voor de fout van haar hulppersoon, Harteman, omdat K3 als verkoper onder het leveringsbeding FOB gehouden was om de partij zand voor haar rekening en risico aan boord van de ‘ [naam schip] ’ te beladen.
3.6.
K3 concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Minera in de (na)kosten van de procedure.
K3 betwist dat sprake is van een fout van (de chauffeur van) Harteman en betwist dat is voldaan aan het relativiteitsvereiste. Voor zover wel sprake zou zijn van een fout, is K3 daarvoor niet aansprakelijk, omdat Harteman niet als hulppersoon kan worden aangemerkt. Aan de omstandigheid dat K3 de partij zand onder het leveringsbeding FOB verkocht aan De Hoop Bouwgrondstoffen B.V. kan Minera geen rechten ontlenen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan onder De beoordeling.
in de ondervrijwaringszaak
3.8.
K3 vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren Harteman haar dient te vrijwaren voor de vorderingen die door Minera jegens K3 zijn ingesteld;
b. Harteman hoofdelijk te veroordelen om aan K3 te betalen al hetgeen waartoe K3 in de vrijwaringszaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de vrijwaringszaak;
c. met veroordeling van Harteman in de (na)kosten van de ondervrijwaring.
K3 legt aan haar vordering ten grondslag dat (de chauffeur van) Harteman jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd wegens onzorgvuldig handelen en Harteman aansprakelijk is voor de schade die K3 heeft geleden.
3.9.
Harteman concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van K3 in de (na)kosten van de procedure vermeerderd met rente.
Harteman betwist dat sprake is van een onrechtmatige daad en betwist dat is voldaan aan het relativiteitsvereiste.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan onder De beoordeling.

4.De beoordeling

internationale zaken

4.1.
Alle drie de zaken betreffen internationale gevallen, omdat (de meesten van) [eiser 1] cs en Minera in België woonachtig of zijn gevestigd, Harteman en K3 in Nederland zijn gevestigd en het een ongeval met een Belgisch schip in Nederland betreft.
Daarom dient de rechtbank eerst haar (internationale) bevoegdheid en het toepasselijk recht te bepalen.
rechtsmacht; bevoegdheid
4.2.
De vordering in de hoofdzaak is ingesteld bij dagvaardingen uitgebracht op 12 januari 2017, derhalve na de inwerkingtreding van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel Ibis-Vo).
De beide Harteman-vennootschappen hebben woonplaats in de zin van de Brussel Ibis-Vo in Nederland, een lidstaat van de Europese Unie. De Nederlandse rechter heeft dan ook rechtsmacht ten aanzien van Harteman op grond van artikel 4 Brussel Ibis-Vo. De rechtbank Rotterdam is bevoegd op grond van artikel 625 lid 1, aanhef en onder a en f Rv.
De rechtbank is ten aanzien van Minera (internationaal) bevoegd op grond van artikel 8 lid 1 Brussel Ibis-Vo (pluraliteit van verweerders).
In de vrijwaringszaak en de ondervrijwaringszaak is de rechtbank (internationaal) bevoegd op grond van artikel 8 lid 2 Brussel Ibis-Vo.
De rechtsmacht en bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam is overigens niet in geschil.
toepasselijk recht
4.3.
De rechtbank overweegt het volgende over het toepasselijk recht.
4.3.1.
De vordering van [eiser 1] cs tegen Harteman (in de hoofdzaak) en de vordering van Minera tegen K3 (in de vrijwaringszaak) zijn gegrond op gestelde niet-contractuele aansprakelijkheid van Harteman, respectievelijk K3.
Nu de gestelde schadebrengende gebeurtenis zich heeft voorgedaan na 11 januari 2009, is van toepassing Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II Vo). De gestelde beschadiging van (de luikenkap van) de ‘ [naam schip] ’ vond plaats bij Lingemeer in Nederland. Op grond van artikel 4 lid 1 Rome II Vo is Nederlands recht van toepassing op de vorderingen op niet-contractuele grondslag (schade doet zich voor in Nederland).
4.3.2.
De vordering van [eiser 1] cs tegen Minera is gegrond op gestelde aansprakelijkheid van Minera gebaseerd op een – tussen deze partijen erkende – overeenkomst van reisbevrachting tussen [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] als vervrachters en Minera als bevrachter. Nu die bevrachting voorziet in vervoer per binnenschip van een plaats in Nederland naar een plaats in België na de inwerkingtreding van dat verdrag, is op grond van artikel 2 lid 1 van het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (CMNI) de CMNI van toepassing. Ingevolge artikel 29 lid 2 en 3 CMNI is, bij gebreke van een rechtskeuze en gezien de woonplaats van de vervrachter(s), aanvullend Belgisch recht van toepassing.
4.3.3.
De vordering van K3 tegen Harteman (in de ondervrijwaringszaak) is gegrond op gestelde aansprakelijkheid van Harteman gebaseerd op een gestelde opdracht van K3 tot vervoer door Harteman van de betreffende hoeveelheid zand per vrachtwagen vanaf de winlocatie Lingemeer en ter aflevering aan boord van de ‘ [naam schip] ’ via de kiepsteiger. Bij de aflevering is de gestelde schade aan (de luikenkap van) de ‘ [naam schip] ’ ontstaan.
Het gaat hier om een vervoerovereenkomst tussen een in Nederland gevestigde vervoeder en een in Nederland gevestigde afzender. Daarop is (al dan niet langs de weg van artikel 3 en 5 Rome I Vo) bij gebreke van een rechtskeuze Nederlands recht van toepassing.
4.3.4.
Het op de diverse rechtsverhoudingen toepasselijk recht is overigens niet in geschil.
De vordering in de hoofdzaak van [eiser 1] cs tegen Harteman
4.4.
[eiser 1] cs heeft zowel Harteman Verhuur B.V. (hierna: Harteman Verhuur) als Harteman Zand- en Grindhandel B.V. (hierna: Harteman Zand- en Grindhandel) aangesproken stellende dat zij als werkgever aansprakelijk zijn voor de gedragingen van hun werknemer chauffeur [naam chauffeur] en dat [naam chauffeur] een fout heeft gemaakt door zijn vrachtwagenlading van ongeveer 30 ton zand (hierna: de lading zand) vanaf de steiger op de luiken van de ‘ [naam schip] ’ te laten vallen, in plaats van te wachten totdat het schip zo onder de steiger zou liggen dat de lading zand in het ruim zou vallen.
4.5.
Harteman heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat [naam chauffeur] in dienst was bij Harteman Verhuur en dat hij in dat kader het bewuste transport van de lading zand heeft uitgevoerd, waarbij bij lossing de lading zand op de luiken van de ‘ [naam schip] ’ terecht is gekomen. Harteman heeft voorts aangevoerd dat [naam chauffeur] niet in dienst van Harteman Zand- en Grindhandel was.
Harteman betwist gemotiveerd dat [naam chauffeur] een fout heeft gemaakt.
4.6.
[eiser 1] cs baseert de vordering tegen Harteman Zand- en Grindhandel uitsluitend op de gestelde fout van [naam chauffeur] en de aansprakelijkheid van Harteman Zand- en Grindhandel als werkgever van [naam chauffeur] .
[eiser 1] cs heeft niet weerlegd dat Harteman Zand en Grindhandel niet als werkgever van [naam chauffeur] kan worden aangemerkt. [eiser 1] cs heeft op de comparitie van partijen verklaard dat zij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding niet wist of [naam chauffeur] in dienst was bij Harteman Zand en Grindhandel dan wel bij Harteman Verhuur en dat zij voor de zekerheid beide vennootschappen heeft gedagvaard.
[eiser 1] cs heeft geen stellingen ingenomen die het oordeel kunnen dragen dat Harteman Zand- en Grindhandel (naast Harteman Verhuur) voor de gedragingen van [naam chauffeur] aansprakelijk is.
Daarom oordeelt de rechtbank dat [eiser 1] cs onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld die het oordeel kunnen dragen dat Harteman Zand en Grindhandel aansprakelijk is voor een fout van [naam chauffeur] . Daarop stuit de vordering van [eiser 1] cs tegen Harteman Zand- en Grindhandel af.
4.7.
Tussen [eiser 1] cs en Harteman Verhuur is niet in geschil dat [naam chauffeur] bij Harteman verhuur in loondienst was toen het incident plaatsvond.
4.8.
Ingevolge artikel 6:170 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is voor schade, aan een derde toegebracht door een fout van een ondergeschikte, degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst hij stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen. Van een “fout” in de zin van artikel 6:170 lid 1 BW is sprake indien de ondergeschikte de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer jegens eens anders goed betaamt niet in acht heeft genomen.
4.9.
Tussen [eiser 1] cs en Harteman staat vast dat schade aan de luiken van de ‘ [naam schip] ’ is ontstaan toen [naam chauffeur] zijn lading zand via de kiepsteiger boven dat schip loste, omdat dat zand op de luiken terecht is gekomen.
De enkele omstandigheid dat schade aan de luiken van de ‘ [naam schip] ’ is ontstaan tijdens de lossing van de lading zand door [naam chauffeur] is niet voldoende voor het oordeel dat hij een fout in de zin van artikel 6:170 lid 1 BW heeft gemaakt.
4.10.
Ter beoordeling van de stelling dat [naam chauffeur] een fout als bedoeld in artikel 6:170 lid 1 BW heeft gemaakt, stelt de rechtbank de toedracht van het ongeval waarbij de lading zand op de luiken van de ‘ [naam schip] ’ terecht kwam als volgt vast.
[naam chauffeur] had de taak om de door hem vanaf de winplaats Lingemeer naar het schip vervoerde lading zand via de kiepsteiger in een van de ruimen van het schip te lossen door deze uit de vrachtwagen te kiepen. Daartoe diende [naam chauffeur] achteruit de steiger op te rijden en de lading achterwaarts te lossen door de wagenbak omhoog te draaien zodat de lading zand eruit zou kiepen en in het ruim van et schip zou vallen.
[naam chauffeur] heeft zijn vrachtwagen inderdaad achteruit de kiepsteiger op gereden en de lading zand via de steiger uitgekiept. Daarbij is dat de lading zand niet in het ruim, maar op de luiken van de ‘ [naam schip] ’ terecht gekomen.
Toen [naam chauffeur] achteruit de kiepsteiger op reed, kon hij vanaf de bestuurdersstoel, links voorin in de vrachtwagen, het stuurhuis van het schip niet zien.
4.11.
[eiser 1] cs stelt dat [naam chauffeur] een fout heeft gemaakt door zich vóór de lossing van de lading zand niet ervan te vergewissen dat een open ruim van het schip onder de kiepsteiger lag.
Harteman voert aan dat [naam chauffeur] op de gebruikelijke wijze te werk is gegaan en dat hij de lading zand mocht lossen via de kiepsteiger tenzij vanaf het schip een teken was gegeven dat dat niet mocht. Omdat zodanig teken niet was gegeven, maakte [naam chauffeur] geen fout door de lading zand via de kiepsteiger te storten, aldus Harteman.
4.12.
De eisen van zorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer brengen mee dat een persoon een lading (van omstreeks 30 ton) zand uit een vrachtwagen niet in een schip stort zonder toestemming daartoe van de schipper (of de bemanning) en zonder zich eerst te hebben vergewist dat het zand zonder probleem aldaar gestort kan worden. Dat geldt ook bij een kiepsteiger, omdat die gemaakt is om ladingen zand in het ruim van een schip te storten (en niet naast het schip of op de luiken naast het ruim of op de luiken van een nog ongeopend ruim) en omdat de schipper verantwoordelijk is voor de veiligheid van zijn schip, ook bij de belading. Daarom geldt in beginsel, anders dan Harteman betoogt, dat [naam chauffeur] de lading zand pas via de kiepsteiger mocht storten wanneer hem daartoe vanwege het schip toestemming zou zijn gegeven.
4.13.
De rechtbank merkt op dat Harteman niet aanvoert dat de schipper (of de bemanning) van de ‘ [naam schip] ’ aan [naam chauffeur] toestemming had gegeven om op het gewraakte moment de lading zand via de kiepsteiger te storten. Van zodanige toestemming is ook anderszins niet gebleken.
4.14.
Het betoog van Harteman dat er een gebruik zou gelden dat, wanneer eenmaal met de belading van een schip is aangevangen, vrachtwagens zonder onderbreking hun ladingen via de kiepsteiger in het schip kunnen storten tenzij of totdat vanwege het schip wordt aangegeven dat (gedurende enige tijd) niet gestort kan worden, verwerpt de rechtbank en wel om de volgende redenen.
4.14.1.
[eiser 1] cs ontkent het bestaan van het gestelde gebruik. Harteman heeft niet uitgelegd dat en waarom [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] aan het gestelde gebruik gebonden zou zijn (geraakt).
4.14.2.
Het gestelde gebruik veronderstelt dat er vanwege het schip permanent voor wordt gezorgd dat onder de kiepsteiger een belaadbaar (dus nog niet vervuld) ruim open ligt. Dat zodanige situatie permanent bestaat ligt niet voor de hand, omdat een ruim door het storten van ladingen zand wordt vervuld en omdat de ladingen zand over (de diverse ruimen van) het schip dienen te worden verdeeld. Het schip zal dus telkens zodanig verhaald moeten worden dat het betreffende (gedeelte van het) te beladen ruim onder de kiepsteiger komt te liggen. Dat betekent dat het storten van ladingen zand ook telkens dient te worden onderbroken. Daarom ligt het meer voor de hand aan te nemen dat de chauffeurs van de vrachtwagens pas mogen overgaan tot het storten via de kiepsteiger wanneer vanwege het schip daartoe toestemming is gegeven, dan – zoals door Harteman gesteld – andersom.
4.14.3.
Het door Harteman gestelde gebruik veronderstelt voorts dat vanaf het schip gecommuniceerd kan worden met de chauffeurs van de vrachtwagens om het storten van ladingen zand te onderbreken of te stoppen. Echter, Harteman heeft zelf aangevoerd dat geen communicatiemiddelen (zoals het door haar genoemde ‘bakkie’) tussen (de vrachtwagen van) [naam chauffeur] en het schip beschikbaar waren en dat [naam chauffeur] vanaf zijn bestuurdersstoel het stuurhuis van het schip niet kon zien. Harteman heeft niet gesteld dat [naam chauffeur] (wel) in (oog-)contact stond met een lid van de bemanning van het schip. Derhalve zou [naam chauffeur] , gesteld al dat het bedoelde gebruik zou bestaan, een teken vanaf het schip om de lading zand niet te storten niet hebben kunnen waarnemen.
4.14.4.
Om deze redenen kan het beroep op het gestelde gebruik Harteman niet baten. Daarom komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering ten aanzien van het gestelde gebruik.
4.15.
De omstandigheid dat [naam chauffeur] vanaf zijn bestuurdersstoel niet had gezien en niet kon zien dat het schip werd verhaald, zoals Harteman heeft aangevoerd, kan Harteman evenmin baten. In het kader van de te verlangen zorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer had deze omstandigheid, gegeven het gebrek aan contact met de bemanning van de ‘ [naam schip] ’, voor [naam chauffeur] reden temeer moeten zijn om met storten van de lading zand te wachten totdat hij zich ervan had vergewist dat het schip laadgereed onder de kiepsteiger lag. Dat heeft [naam chauffeur] niet gedaan.
4.16.
Het storten van de lading zand via de kiepsteiger zonder toestemming vanwege het schip en zonder zich ervan te hebben vergewist dat de lading zand zonder probleem zou kunnen worden gestort levert een onrechtmatige gedraging van [naam chauffeur] op, derhalve een fout als bedoeld in artikel 6:170 lid 1 BW.
4.17.
[naam chauffeur] was in dienst bij Harteman Verhuur en vervoerde de lading zand in opdracht van Harteman Verhuur van de winplaats naar de kiepsteiger ter belading in de ‘ [naam schip] ’. Daarom rekent de rechtbank de fout van [naam chauffeur] toe aan Harteman Verhuur.
4.18.
De rechtbank verwerpt het beroep op eigen schuld. Harteman heeft, immers, geen zelfstandige gedragingen (handelen of nalaten) of omstandigheden aan de zijde van [eiser 1] cs aangevoerd die als een oorzaak van de schade en eigen schuld van [eiser 1] cs kunnen worden aangemerkt.
Het gebrek aan mogelijkheden tot contact, visueel of met behulp van een communicatiemiddel, tussen [naam chauffeur] en de bemanning van de ‘ [naam schip] ’ wegens de ligging van het schip of de afwezigheid van communicatiemiddelen, vormt geen aan [eiser 1] cs toerekenbare oorzaak van de schade, maar een omstandigheid waarmee [naam chauffeur] behoorde rekening te houden voorafgaande aan het storten van de lading zand.
Zoals hiervoor overwogen was het niet aan de bemanning van de ‘ [naam schip] ’ om aan te geven dat [naam chauffeur] de lading zand niet kon storten, maar aan [naam chauffeur] om zich ervan te vergewissen dat hij wel tot storten van de lading zand kon overgaan.
Indien en voor zover op het moment dat [naam chauffeur] al met het storten van de lading zand was begonnen, de door de schipper gemaakte voorwaartse manoeuvre van het schip, in plaats van een achterwaartse manoeuvre al een ongunstige invloed heeft gehad ten aanzien van het ontstaan of de omvang van de schade – Harteman stelt daarover “dan waren de luiken wellicht gespaard gebleven” – dient die manoeuvre te worden aangemerkt als een niet aan [eiser 1] cs toerekenbare
error in extremis. Toen de lading zand al via de kiepsteiger naar beneden viel had [naam chauffeur] de voor de schade oorzakelijke fout(en) al gemaakt. Achteraf kan men wellicht oordelen dat de schade mogelijk geringer zou zijn geweest indien de schipper de ‘ [naam schip] ’ achteruit had gemanoeuvreerd, maar dat brengt nog geen eigen schuld ten aanzien van (de oorzaak van) de schade mee.
4.19.
De rechtbank concludeert daarom dat Harteman Verhuur aansprakelijk is voor vergoeding van de door de fout van [naam chauffeur] veroorzaakte schade.
Zowel de kosten van herstel van de beschadigde luiken als bedrijfsschade ten gevolge van het niet kunnen exploiteren van de ‘ [naam schip] ’ gedurende de reparatie van de luiken kunnen aan die fout van [naam chauffeur] worden toegerekend.
De vordering in de hoofdzaak van [eiser 1] cs tegen Minera
4.20.
De rechtsverhouding tussen [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] en Minera is die van een vervrachter (“vervoerder”) en een bevrachter (“afzender”) onder een overeenkomst van reisbevrachting (“vervoerovereenkomst”) in de zin van de CMNI.
Ingevolge artikel 6 lid 4 CMNI is de afzender gehouden de goederen te laden, stuwen en vast te zetten in overeenstemming met de gebruiken in de binnenvaart, tenzij in de vervoerovereenkomst anders is bepaald. Ingevolge artikel 8 lid 2 CMNI is de afzender op gelijke wijze als voor zijn eigen handelen en nalaten aansprakelijk voor het handelen en nalaten van de personen van wie hij zich bedient bij het verrichten van de taken en het nakomen van de verplichtingen genoemd in artikel 6 CMNI, voor zover deze personen handelen in de uitvoering van hun functie.
4.21.
In de verhouding tussen [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] en Minera valt het ontstaan van de schade aan de luiken van de ‘ [naam schip] ’ aan te merken als ontstaan bij de belading van de partij zand in het kader van de vervoerovereenkomst. De lading zand die [naam chauffeur] via de kiepsteiger aan boord stortte maakte, immers, deel uit van de partij zand waarvoor de vervoerovereenkomst was gesloten. Als afzender diende Minera de partij zand aan boord te brengen. Harteman Verhuur en haar chauffeur [naam chauffeur] brachten de partij zand daadwerkelijk aan boord. Daardoor handelden Harteman Verhuur en [naam chauffeur] in de uitoefening van hun functie in de zin van artikel 8 lid 2 CMNI.
Die kwalificaties worden niet anders indien – zoals Minera betoogt – Harteman Verhuur en [naam chauffeur] niet in opdracht van Minera handelden, maar van K3 (of De Hoop Bouwgrondstoffen B.V.) die de partij zand onder het leveringsbeding FOB had(den) verkocht en daarom de verplichting had(den) om de partij zand aan boord van de ‘ [naam schip] ’ af te leveren. De aflevering onder de betreffende koopovereenkomst(en) valt samen met de belading onder de vervoerovereenkomst (samenval van rechtsmomenten).
Daarom is ingevolge artikel 8 lid 2 CMNI Minera in haar verhouding ten opzichte van [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] aansprakelijk voor de gedragingen van Harteman Verhuur en [naam chauffeur] .
4.22.
Over het verweer van Minera dat [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] niet heeft voldaan aan haar verplichting om toezicht te houden op het laden met het oog op de veiligheid van het schip, als bedoeld in artikel 3 lid 5 CMNI, overweegt de rechtbank als volgt.
Kennelijk legt Minera deze verdragsbepaling zo uit dat het de verplichting van de vervoerder is om erop toe te zien dat de afzender de lading in het ruim belaadt en niet daarnaast. Deze uitleg verwerpt de rechtbank. Zoals gezegd is het de taak van de afzender om de lading aan boord van het schip te beladen. Voor het onderhavige geval betekent dat: de partij zand via de kiepsteiger in het ruim te storten (en niet daarnaast). Artikel 3 lid 5 CMNI ziet op de verplichting van de vervoerder om ervoor te zorgen dat het laden, het stuwen en het vastzetten van de goederen de veiligheid van het schip niet in gevaar brengt. Aan die verplichting heeft [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] voldaan onder meer door – zoals [eiser 1] cs heeft gesteld en Minera niet voldoende heeft betwist – het schip om te draaien toen het schuin kwam te liggen doordat het zand aan een zijde werd beladen.
Het beroep op artikel 3 lid 5 CMNI baat Minera daarom niet.
4.23.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de onrechtmatige wijze van beladen van de lading zand door [naam chauffeur] kan worden toegerekend aan Minera. Derhalve is Minera aansprakelijk voor de schade die door de fout van [naam chauffeur] is ontstaan.
Voor wat betreft de fout van [naam chauffeur] verwijst de rechtbank naar hetgeen zij over de aansprakelijkheid van Harteman Verhuur heeft overwogen en geoordeeld.
4.24.
Voor zover Minera zich verweert met hetgeen Harteman Verhuur te harer verdediging heeft aangevoerd, treffen die verweren hetzelfde lot als die van Harteman Verhuur. Ook het beroep op eigen schuld treft hetzelfde lot.
Harteman Verhuur en Minera hoofdelijke schuldenaren?
4.25.
[eiser 1] cs vordert dat Harteman en Minera als hoofdelijke schuldenaren zullen worden veroordeeld. [eiser 1] cs heeft niet gesteld op grond waarvan Harteman en Minera als hoofdelijke schuldenaren zouden moeten worden aangemerkt.
De rechtsverhouding tussen [eiser 1] cs en Harteman (Verhuur) is van een andere orde dan die tussen [eiser 1] cs en Minera. Zonder nadere toelichting, die [eiser 1] cs niet heeft gegeven, ziet de rechtbank geen grond voor hoofdelijk schuldenaarschap.
Uiteraard behoeft de schade maar eenmaal aan [eiser 1] cs te worden vergoed. Daarom zal de rechtbank bij de veroordelingen ten laste van Harteman Verhuur en Minera bepalen dat indien de een betaalt de ander niet meer hoeft te betalen.
Schadeomvang
4.26.
Ter onderbouwing van de schade van € 59.980,00 aan de scheepsluiken, beroept [eiser 1] cs zich op het rapport van Marine Surveyors & Consulting B.V.B.A. van 14 maart 2016 (het MSC rapport), een factuur van Blommaert NV (hierna: Blommaert) van 29 februari 2016 voor de herstelkosten, een betalingsbewijs van 30 maart 2016 en een van 3 juni 2016.
Uit het MSC rapport blijkt genoegzaam dat de bij de factuur van 29 februari 2016 door Blommaert in rekening gebrachte reparatiekosten toerekenbaar zijn aan (het herstel van) de schade die door het storten van de lading zand door [naam chauffeur] was ontstaan. Uit de betalingsbewijzen blijkt dat [eiser 1] cs het gehele bedrag van de factuur van Blommaert van 29 februari 2016 heeft betaald.
Harteman en Minera betwisten dit gedeelte van de schade niet (meer).
4.27.
Maar Harteman voert aan dat een korting “nieuw voor oud 10%” dient te worden toegepast, dan wel dat die post niet duidelijk is. Over dat verweer overweegt de rechtbank het volgende.
In het MSC rapport wordt beschreven dat door Blommaert elf luiken van de ‘ [naam schip] ’ zijn vervangen door nieuwe luiken en dat de overige luiken zijn hersteld. Op de kosten van vervanging en herstel heeft Blommaert € 3.500,00 in mindering gebracht wegens bij haar achterbleven schroot. Noch in de factuur van Blommaert van 29 februari 2016 noch in het MSC rapport wordt gerept over (enige korting wegens) nieuw-voor-oud.
Belgibo N.V., de makelaar in verzekeringen van [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] , heeft op de door deze van de Verzekeraars verlangde schade-uitkering van € 59.980,00 een korting van 10% toegepast wegens nieuw-voor-oud (zie productie 13 van [eiser 1] cs, de brief van Belgibo N.V. aan [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] van 24 maart 2016: “De aftrek n/o bedraagt 10%”). De Verzekeraars hebben vervolgens € 53.982,00, derhalve 90% van € 59.980,00, aan Blommaert betaald (zoals blijkt uit de eerder genoemde betalingsbewijzen).
De korting van 10% op de herstelkosten van € 59.980,00 valt dus niet te onderbouwen met het MSC rapport. Enig ander expertiserapport waaruit valt af te leiden dat op de herstelkosten van € 59.980,00 een korting van 10% wegens nieuw-voor-oud dient te worden toegepast ligt bij de rechtbank niet voor.
Een aftrek nieuw-voor-oud wordt toegepast bij vervanging, niet bij herstel van de bestaande zaak, indien de schadelijdende partij door de vervanging een verbetering van haar vermogenspositie krijgt. Zoals gezegd, is in het onderhavige geval geen sprake van vernieuwing van de gehele luikenkap van het schip, maar van gedeeltelijke vernieuwing en gedeeltelijk hertstel. Voor zover gedeelten van de luikenkap zijn vernieuwd is [naam vennootschap eisers 1,2, en 3] door de vervanging in een betere positie gekomen. De enige post in de factuur van factuur van Blommaert van 29 februari 2016 die vervanging betreft is de post wegens het vervangen van elf luiken, ten bedrage van € 50.820. Op dat bedrag kan een aftrek nieuw-voor-oud worden toegepast.
Tegen de omvang van de aftrek van tien procent is geen bezwaar aangevoerd. Dat brengt mee dat een korting wegens nieuw-voor-oud van € 5.082,00 kan worden toegepast.
Derhalve beloopt de aan het incident toe te rekenen zaakschade (€ 59.980,00 minus € 5.082,00 dus) € 54.898,00.
4.28.
[eiser 1] cs vordert vergoeding van bedrijfsschade tot het beloop van € 5.544,00.
Die bedrijfsschade wordt in het MSC rapport en in het op verzoek van (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) Harteman door CED Nederland B.V. opgestelde expertiserapport aangemerkt als aan het incident toerekenbare schade. Minera heeft ten aanzien van de bedrijfsschade geen verweer gevoerd.
Daarom beloopt de aan het incident toe te rekenen bedrijfsschade € 5.544,00.
4.29.
[eiser 1] cs vordert voorts vergoeding van kosten die gemoeid zijn geweest met de vaststelling van oorzaak en de omvang van de schade en de aansprakelijkheid ten bedrage van € 4.495,00 en € 2.011,63. [eiser 1] cs verwijst ter onderbouwing naar twee facturen van MSC, van 24 februari 2016 ten bedrage van € 3.955,00 en van 15 maart 2016 ten bedrage van € 500,00, en naar de factuur van expertisebureau Van den Elshout B.V. (hierna: Van den Elshout) van 17 juli 2018 ten bedrage van € 2.011,63.
Deze expertisekosten kunnen volgens Harteman en Minera de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De maatstaf ligt in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b BW: redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
MSC is – naar uit het MSC rapport blijkt – in overleg met (vanwege) de andere betrokkenen (aangezochte schade-experts) te werk gegaan bij haar onderzoek naar de oorzaak en de omvang van de schade. Gesteld noch gebleken is dat de kosten van MSC onredelijk zijn. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de kosten van MSC de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.
Van den Elshout is doende geweest met het weerleggen van het verweer vanwege Harteman (en Minera) dat [naam chauffeur] op een gebruikelijke wijze de lading zand had gestort en dat het niet aan [naam chauffeur] was om zich ervan te vergewissen of hij de lading zand veilig zou kunnen storten. Het betreft dus werkzaamheden ter ontzenuwing van een verweer van niet-aansprakelijkheid, derhalve werkzaamheden ter vaststelling van aansprakelijkheid. Gesteld noch gebleken is dat de kosten van Van den Elshout onredelijk zijn. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de kosten van Van den Elshout de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.
4.30.
[eiser 1] cs vordert tevens vergoeding van € 1.788,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten. [eiser 1] cs beroept zich op vier facturen van haar advocaten (productie 18 van [eiser 1] cs). Harteman en Minera voeren verweer tegen deze kostenpost.
De maatstaf ligt ook hier in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c BW: redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
De overgelegde facturen belopen aanmerkelijk meer dan het gevorderde bedrag van € 1.788,00. Blijkens de specificaties van die facturen gaat het om werkzaamheden zowel ter vaststelling van aansprakelijkheid als ter verkrijging van betaling buiten rechte, die alle geruime tijd vóór het opstellen van de dagvaarding of andere processtukken plaatsvonden. Gesteld noch gebleken is dat de buitengerechtelijke kosten van Van Traa tot het beloop van € 1.788,00 onredelijk zijn. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de kosten van Van Traa tot het beloop van € 1.788,00 de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.
4.31.
[eiser 1] cs vordert vergoeding van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 en artikel 6:120 lid 1 BW over de hiervoor genoemde kostenposten te berekenen met ingang van de dagvaarding, althans de betreffende factuurdatum.
Harteman noch Minera heeft daartegen verweer gevoerd.
Daarom zal de rente worden toegewezen zoals gevorderd.
proceskosten in de hoofdzaak
4.32.
De rechtbank zal [eiser 1] cs als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Harteman Zand- en Grindhandel veroordelen. Omdat Harteman Zand- en Grindhandel tezamen met Harteman Verhuur verweer heeft gevoerd en haar verweer doeltreffend maar beperkt was, zal de rechtbank de proceskosten begroten op nihil.
4.33.
De rechtbank zal Harteman Verhuur als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
De kosten aan de zijde van [eiser 1] cs zullen worden begroot op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat
€ 3.222,00(3,0 punten × tarief € 1.074,00)
totaal € 5.226,42.
4.34.
De rechtbank zal Minera als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. Bij vonnis in het vrijwaringsincident van 11 oktober 2017 zijn de kosten in het incident aangehouden. Zoals uit het onderhavige vonnis zal blijken, had Minera geen grond om K3 in vrijwaring op te roepen. Daarom krijgt Minera ook de kosten in het incident voor haar rekening.
De kosten aan de zijde van [eiser 1] cs zullen worden begroot op:
- dagvaarding € 215,42
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat
€ 3.222,00(3,0 punten × tarief € 1.074,00)
totaal €5.361,42
4.35.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat indien Harteman Verhuur het griffierecht aan [eiser 1] cs vergoedt, Minera dat niet hoeft te doen en omgekeerd.
4.36.
De veroordeling in de proceskosten omvat een veroordeling in de nakosten.
4.37.
De rechtbank zal bepalen – zoals gevorderd en niet zelfstandig bestreden – dat de proceskostenveroordelingen binnen veertien dagen na het vonnis moeten zijn voldaan, zodat na ommekomst van die termijn de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 en artikel 6:120 lid 1 BW over de proceskostenveroordelingen loopt.
De vordering in vrijwaring van Minera tegen K3
4.38.
De vordering van Minera strekt tot regres op K3 voor haar aansprakelijkheid jegens [eiser 1] cs.
4.39.
De door Minera betoogde aansprakelijkheid van K3 vermag de rechtbank niet in te zien, om de volgende redenen.
4.39.1.
K3 had de partij zand onder het leveringsbeding FOB verkocht aan De Hoop Bouwgrondstoffen B.V. Ingevolge het beding FOB diende K3 de partij zand aan boord van de ‘ [naam schip] ’ aan haar koper af te leveren. Het beding FOB vormt een kostenbeding en een risicobeding. De kosten van het aan boord brengen komen voor rekening van de verkoper K3. Indien de partij zand verloren gaat of beschadigd raakt voorafgaande aan of bij de belading aan boord van het schip, komt dat voor rekening van K3.
Afleveringskosten of risico ten aanzien van de partij zand spelen in deze zaak geen rol. Het gaat hier om schade aan het schip veroorzaakt bij de belading van de partij zand. De enkele omstandigheid dat K3 de partij zand onder het beding FOB had verkocht maakt haar nog niet aansprakelijk voor die schade.
4.39.2.
Evenmin brengt de enkele omstandigheid dat K3 aan Harteman Verhuur opdracht had gegeven om de partij zand aan boord van de ‘ [naam schip] ’ te beladen mee dat K3 daarom verplicht zou zijn om aan Minera te vergoeden de schade aan het schip die ( [naam chauffeur] als chauffeur van) Harteman Verhuur door onrechtmatig gedrag heeft berokkend. Minera heeft niet gesteld of uitgelegd dat en waarom die verplichting zou bestaan.
4.39.3.
Nu Minera geen bijzondere feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan K3 verplicht is aan haar de schade waarvoor zij, Minera, jegens [eiser 1] cs aansprakelijk is, te vergoeden, dient de vordering van Minera te worden afgewezen.
4.40.
De rechtbank zal Minera als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
De kosten aan de zijde van K3 zullen worden begroot op:
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat €
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00).
totaal € 4.072,00
De vordering in ondervrijwaring van K3 tegen Harteman
4.41.
De vordering van K3 strekt tot regres op Harteman voor haar eventuele aansprakelijkheid jegens Minera.
Omdat K3 niet aansprakelijk is jegens Minera, heeft zij ook geen regresvordering op Harteman.
4.42.
Bovendien heeft K3 niet gesteld op grond waarvan Harteman Zand- en Grindhandel jegens haar aansprakelijk zou zijn. Ook K3 baseert haar vordering tegen Harteman Zand- en Grindhandel uitsluitend op de gestelde fout van [naam chauffeur] en de aansprakelijkheid van Harteman Zand- en Grindhandel als werkgever van [naam chauffeur] . Ten aanzien van die vordering geldt mutatis mutandis hetzelfde als de rechtbank over de vordering van [eiser 1] cs tegen Harteman Zand- en Grindhandel heeft overwogen.
4.43.
De rechtbank zal de vordering van K3 afwijzen.
4.44.
De rechtbank zal K3 als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
De kosten aan de zijde van K3 zullen worden begroot op:
- salaris advocaat € 2.148,00 (2,0 punten × tarief € 1.074,00).
uitvoerbaarverklaring
4.45.
Als in de drie zaken gevorderd en niet zelfstandig bestreden, zal de rechtbank de veroordelingen in alle zaken uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak met kenmerk C/10/525126 / HA ZA 17-366
5.1.
ten aanzien van Harteman Zand- en Grindhandel:
5.1.1.
wijst de vordering af;
5.1.2.
veroordeelt [eiser 1] cs in de kosten van de procedure tegen Harteman Zand- en Grindhandel; begroot de aan de zijde van Harteman Zand- en Grindhandel tot op heden gevallen kosten op nihil;
5.2.
ten aanzien van Harteman Verhuur en Minera:
5.2.1.
veroordeelt Harteman Verhuur en Minera zodanig dat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser 1] cs te betalen een bedrag van € 60.442,00 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 12 januari 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.2.
veroordeelt Harteman Verhuur en Minera, zodanig dat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser 1] cs te betalen de bedragen van € 4.495,00 en € 2.011,63 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de betreffende factuurdata tot de dag van volledige betaling;
5.2.3.
veroordeelt Harteman Verhuur en Minera, zodanig dat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser 1] cs te betalen een bedrag van € 1.788,00 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 12 januari 2017 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Harteman Verhuur in de proceskosten;
5.3.1.
begroot de aan de zijde van [eiser 1] cs tot op heden gevallen proceskosten op € 5.226,42;
5.3.2.
bepaalt dat deze proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis dienen te zijn voldaan;
5.3.3.
bepaalt dat indien en voor zover Minera het griffierecht aan [eiser 1] cs vergoedt, ook Harteman Verhuur daarvoor zal zijn bevrijd;
5.4.
veroordeelt Minera in de proceskosten;
5.4.1.
begroot de aan de zijde van [eiser 1] cs tot op heden gevallen proceskosten op € 5.361,42;
5.4.2.
bepaalt dat deze proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis dienen te zijn voldaan;
5.4.3.
bepaalt dat indien en voor zover Harteman Verhuur het griffierecht aan [eiser 1] cs vergoedt, ook Minera daarvoor zal zijn bevrijd;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de vrijwaringszaak met kenmerk C/10/539640 / HA ZA 17-1108
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
veroordeelt Minera in de proceskosten, aan de zijde van K3 tot op heden begroot op € 4.072,00;
in de ondervrijwaringszaak met kenmerk C/10/548121 / HA ZA 18-367
5.8.
wijst de vordering af;
5.9.
veroordeelt K3 in de proceskosten aan de zijde van Harteman tot op heden begroot op € 2.148,00;
voorts in alle drie de zaken
5.10.
verklaart dit vonnis voor zover het een veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2019.
615/1928