In deze zaak, behandeld door de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, hebben de ouders van een minderjarige, geboren in 2016, verzocht om de vrijwillige terugplaatsing van hun kind. De kinderrechter heeft op 12 juni 2019 uitspraak gedaan en het verzoek van de ouders niet-ontvankelijk verklaard. De kinderrechter merkte op dat de betrokken instanties niet hadden gerealiseerd dat een kind alleen tegen de wil van de ouders uit huis mag worden geplaatst met een machtiging van de kinderrechter. Dit leidde tot onduidelijkheid en onnodige stress voor de ouders.
De feiten van de zaak tonen aan dat het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door de ouders. Op 26 maart 2019 is de minderjarige in een pleeggezin geplaatst, na zorgen over de thuissituatie. De ouders hebben aanvankelijk ingestemd met de plaatsing, maar later hun instemming ingetrokken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders zich overvallen voelden door de situatie en dat de betrokken instanties onvoldoende rekening hebben gehouden met de wensen van de ouders.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de werkwijze van de betrokken instanties niet in het belang van de minderjarige was en dat de ouders niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek. De bijzondere curator, mr. M.G. Hoogerwerf, is ontslagen uit haar benoeming, met dank voor haar werkzaamheden. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.