ECLI:NL:RBROT:2019:5013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
7638197 \ VV EXPL 19-137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering van zeevarende en bevoegdheid van de rechter in kort geding

In deze zaak vorderen vier eisers, ex-bemanningsleden van twee motorschippen, betaling van achterstallige gages van hun voormalige werkgever, Nordav B.V., en een verzekeraar, aangeduid als [gedaagde]. De eisers stellen dat zij op basis van zee-arbeidsovereenkomsten in dienst zijn geweest bij Nordav, die heeft nagelaten hun gages volledig te betalen. De eisers hebben hun vorderingen onderbouwd met de stelling dat [gedaagde] als verzekeraar van de scheepsbeheerders verantwoordelijk is voor de betaling van de achterstallige bedragen. De kantonrechter heeft op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in kort geding, waarbij Nordav is veroordeeld tot betaling van de gages en bijkomende kosten, terwijl de vordering tegen [gedaagde] is afgewezen wegens onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. De kantonrechter oordeelde dat er geen nauwe band bestond tussen de vorderingen op Nordav en [gedaagde], waardoor de rechtsmacht ontbrak. De eisers hebben een spoedeisend belang aangetoond, en de kantonrechter heeft de vordering tegen Nordav toegewezen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De proceskosten tussen eisers en [gedaagde] zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7638197 \ VV EXPL 19-137
uitspraak: 2 mei 2019
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] , Letland,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] , Republiek Litouwen,
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3] , Republiek Indonesië,
4. [eiser 4],
wonende te [woonplaats eiser 4] , Republiek Indonesië,
eisers,
gemachtigde: mr. P. Hamer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1. Nordav B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 1,
die niet is verschenen,
en
de vennootschap naar buitenlands recht
2. [gedaagde] .,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. J.J. van de Velde.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “eisers”, “Nordav” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen
  • de exploten van dagvaarding van 10 april 2019, met producties;
  • de door eisers ten behoeve van de mondelinge behandeling toegezonden producties;
  • de door [gedaagde] ten behoeve van de mondelingen behandeling toegezonden producties;
  • de pleitnotities aan de zijde van eisers;
  • de pleitnota’s aan de zijde van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Namens eisers is mr. P. Hamer verschenen en namens [gedaagde] is mr. J.J. van de Velde verschenen. Nordav is zonder bericht niet verschenen.
1.3.
Tegen Nordav is verstek verleend.
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Eisers zijn ex-bemanningsleden van respectievelijk het motorschip ‘ [naam schip 1] ’ (eiser sub 1) en het motorschip ‘ [naam schip 2] ’ (eisers sub 2 t/m 4). [naam schip 1] vaart onder de vlag van Curaçao en [naam schip 2] onder de vlag van Panama.
2.2.
Eisers waren bij Nordav in dienst op basis van zee-arbeidsovereenkomsten. In deze zee-arbeidsovereenkomsten is het Nederlands recht van toepassing verklaard.

3.De vordering

3.1.
Eisers hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, Nordav en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen tot:
I. betaling aan eisers ter zake van gages c.a. de volgende respectieve bedragen:
Uitstaande gages
Wettelijke verhoging
Wettelijke rente
Totaal
Eiser 1
€ 17.003,21
€ 8.501,61
p.m.
€ 25.504,82
Eiser 2
€ 7.922,00
€ 3.961,20
p.m.
€ 11.883,20
Eiser 3
$ 2.929,40
$ 1.464,70
p.m.
$ 4.394,10
Eiser 4
$ 15.810,00
$ 7.905,00
p.m.
$ 23.715,00
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
II. betaling van de redelijk gemaakte kosten aan eisers gezamenlijk ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor een bedrag van in totaal € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de bedragen opeisbaar werden tot aan de dag van algehele voldoening;
III. betaling van de redelijk gemaakte kosten aan eisers gezamenlijk ter verkrijging van een voor tenuitvoerlegging vatbare titel voor een bedrag van in totaal € 4.250,00 (te verminderen met een eventuele proceskostenveroordeling op grond van het liquidatietarief ten laste van gedaagden), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de bedragen opeisbaar werden tot aan de dag van algehele voldoening.
Tevens hebben eisers gevorderd Nordav en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, alsmede in de wettelijke rente over de kosten en de nakosten.
3.2.
Aan hun vorderingen hebben eisers ten grondslag gelegd dat zij op basis van zee-arbeidsovereenkomsten in dienst zijn geweest bij Nordav en dat Nordav heeft nagelaten om zorg te dragen voor volledige betaling van hun gages. De laatste mededeling van Nordav is dat het financieel niet goed gaat en dat zij hoopt op een later moment de gages te kunnen betalen. Een concrete betalingsdatum wordt echter niet gegeven door Nordav.
[gedaagde] is de verzekeraar (hierna ook: ‘de P&I-club’) van de scheepsbeheerders van de [naam schip 1] en [naam schip 2] . Op grond van de verzekeringsovereenkomsten en het Maritiem Arbeidsverdrag zijn eisers van mening dat [gedaagde] tot betaling van de achterstallige bedragen dient over te gaan. [gedaagde] heeft dit volgens eisers ten onrechte geweigerd. Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c BW hebben eisers aanspraak gemaakt op de buitengerechtelijk incassokosten. De proceskosten zijn volgens eisers gelijkelijk met de vorderingen bevoorrecht op grond van artikel 8:211 aanhef en onder a BW in samenhang gelezen met artikel 8:212 BW. Daarom moeten de werkelijke, redelijke en evenredig gemaakte proceskosten worden vergoed. Eisers bevinden zich in financiële moeilijkheden doordat Nordav hun gages niet betaalt. Zij hebben daarom een spoedeisend belang.

4.Het verweer

4.1.
Nordav is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
4.2.
[gedaagde] heeft voor alle weren de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betwist. [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd. [gedaagde] is niet de verzekeraar (de P&I-club), maar een gevolmachtigde (assuradeur). De verzekeringen zijn door [gedaagde] namens de verzekeraar Royal & Sun Alliance plc (hierna: RSA) afgesloten met de scheepsbeheerders van de [naam schip 2] en de [naam schip 1] . Volgens [gedaagde] is niet voldaan aan het vereiste van een nauwe band als bedoeld in artikel 8 lid 1 van Brussel Ibis-Vo. Er is op dit moment nog geen rechtsgrond voor een vordering onder de verzekeringscertificaten, omdat naar Nederlands recht (op grond van artikel 7:738 BW) scheepsbeheerders nog niet aansprakelijk zijn als Nordav niet onherroepelijk is veroordeeld en niet tot nakoming overgaat. Daarnaast kunnen eisers geen betaling vorderen van [gedaagde] als gevolmachtigde van verzekeraars. Door desondanks [gedaagde] mee te dagvaarden trachten eisers ten onrechte [gedaagde] te onttrekken aan de bevoegdheid van de rechter van het Verenigd Koninkrijk waar [gedaagde] gevestigd is. Daarnaast bestaat er volgens [gedaagde] geen gevaar voor onverenigbare beslissingen en was het voor [gedaagde] ook niet voorzienbaar dat zij voor de Nederlandse rechter zou worden gedagvaard. Voorts heeft [gedaagde] erop gewezen dat artikel 8 van Brussel Ibis-Vo niet van toepassing is op verzekeringszaken en om die reden niet rechtsmacht kan worden gecreëerd op basis van die bepaling.
4.3.
Inhoudelijk heeft [gedaagde] tot afwijzing van de vorderingen in kort geding geconcludeerd dan wel tot niet-ontvankelijkheid. [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd. Zij is niet de P&I-club van de scheepsbeheerders, want dat is RSA. Daarnaast is er geen dekking voor onbetaalde gages van bemanningsleden die zich niet aan boord van het schip bevinden. Voorts is er geen dekking onder de verzekeringscertificaten, omdat Nordav niet de verzekerde is onder de verzekeringscertificaten. Om de vraag te beantwoorden of de scheepsbeheerders aansprakelijk zijn zal moeten worden beoordeeld welk recht van toepassing is. Dat is niet het Nederlandse recht, omdat de schepen niet onder de Nederlandse vlag varen en er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en eisers met een rechtskeuze voor het Nederlandse recht. Als geoordeeld wordt dat het Nederlandse recht wel van toepassing is, dan zijn de scheepsbeheerders nog niet aansprakelijk, omdat Nordav nog niet onherroepelijk is veroordeeld tot betaling van de gages. Op grond van artikel 7:738 BW zijn de scheepsbeheerders daarom nog niet aansprakelijk. Voorts heeft [gedaagde] gewezen op het restitutierisico en heeft [gedaagde] betwist dat er een spoedeisend belang is en dat de zaak geschikt is om in kort geding te worden beslist.

5.De beoordeling

ten aanzien van Nordav:
5.1.
Omdat eisers in het buitenland woonachtig zijn en de vorderingen uit dien hoofde een internationaal karakter dragen, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen tegen Nordav kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat hij internationaal bevoegd is van deze zaak kennis te nemen, omdat Nordav in Nederland is gevestigd. Op grond van artikel 21 lid 1 onder a van Brussel Ibis-Vo kan een werkgever immers worden opgeroepen voor gerechten waar hij zijn woonplaats heeft. Dat is in het geval van Nordav dus de Nederlandse rechter.
5.2.
Eisers vragen betaling van niet genoten gages en de wettelijke verhoging. Voldoende is gebleken dat eisers een spoedeisend belang hebben bij de door hen gevorderde voorzieningen. Eisers zijn derhalve in zoverre ontvankelijk in hun vordering.
5.3.
In de zee-arbeidsovereenkomsten van eisers is opgenomen dat het Nederlandse recht van toepassing is, hetgeen eisers ook stellen, zodat de vordering zal worden beoordeeld naar Nederlands recht.
5.4.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van eisers in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen
5.5.
De gevorderde hoofdsom, inclusief de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 lid 1 BW alsmede de wettelijke rente, is niet betwist door Nordav en komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen.
5.6.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn door Nordav ook niet betwist en komen de kantonrechter evenmin onrechtmatig of ongegrond voor, zodat die ook zullen worden toegewezen.
5.7.
Nordav zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van dit kort geding worden veroordeeld. De kantonrechter ziet in hetgeen door eisers is aangevoerd geen aanleiding om de door eisers gevorderde werkelijke proceskosten toe te kennen, zodat een proceskostenveroordeling conform het gebruikelijke liquidatietarief zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente en de nakosten komen wel voor toewijzing in aanmerking.
ten aanzien van [gedaagde] :
5.8.
[gedaagde] heeft een incident van onbevoegdheid opgeworpen, zodat allereerst de vraag dient te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering tegen [gedaagde] kennis te nemen De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] niet is gevestigd in Nederland en eisers ook niet in Nederland woonachtig zijn. Eisers hebben echter aangevoerd dat de kantonrechter desondanks bevoegd is op grond van de in artikel 8 sub 1 Brussel Ibis-Vo geformuleerde bevoegdheidsregel.
5.9.
In artikel 8 sub 1 Brussel Ibis-Vo is bepaald dat als er meer dan een verweerder is de persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
5.10.
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] de P&I-club is van de scheepsbeheerder en er daarom sprake is van een nauwe band als bedoeld in artikel 8 sub 1 Brussel Ibis-Vo. De kantonrechter is van oordeel dat tussen de vordering van eisers op Nordav en de vordering van eisers op de P&I-club van de scheepsbeheerders een nauwe band kan bestaan waardoor een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting van beide zaken. De P&I-club zou immers door eisers kunnen worden aangesproken op betaling van de gages als Nordav niet tot betaling overgaat.
5.11.
In onderhavige zaak is echter door [gedaagde] betwist dat zij de P&I-club is van de scheepsbeheerders van de [naam schip 1] en de [naam schip 2] . [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar betwisting twee verzekeringscertificaten overgelegd van de [naam schip 1] en de [naam schip 2] (productie 1 van [gedaagde] ). In deze twee verzekeringscertificaten, die zijn afgegeven in het kader van Voorschrift 2.5, Norm A2.5.2. van het Maritiem Arbeidsverdrag 2006 (inclusief amendementen van 2014), is het volgende opgenomen:

[ afbeelding verzekeringscertificaten]

Door eiser is de juistheid van de door [gedaagde] overgelegde certificaten niet betwist. Dit betekent dat het op dit moment niet aannemelijk is dat [gedaagde] de P&I-club is van de scheepsbeheerders van de [naam schip 1] en de [naam schip 2] . Uit de certificaten blijkt immers dat [gedaagde] als verzekeringsagent van RSA de certificaten heeft uitgegeven.
Door eisers is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het voor hen niet duidelijk was dat RSA de P&I-club zou zijn, omdat op het verzekeringscertificaat met grote letters [gedaagde] staat vermeld en omdat hun gemachtigde met [gedaagde] heeft gecorrespondeerd. Dit doet er echter niet af aan het oordeel dat het niet aannemelijk is dat [gedaagde] de verzekeraar is, maar slechts een gevolmachtigde van de verzekeraar. [gedaagde] kan als gevolmachtigde met eisers corresponderen. Het had op de weg van eisers gelegen, die zijn vertegenwoordigd door een advocaat, om voordat zij hun dagvaarding uitbrachten na te gaan of [gedaagde] ook daadwerkelijk de P&I-club is van de scheepsbeheerders van de [naam schip 1] en de [naam schip 2] .
5.12.
Nu het niet aannemelijk is dat [gedaagde] de P&I-club is van de scheepsbeheerders, kan niet geoordeeld worden dat er een nauwe band bestaat als bedoeld in artikel 8 sub 1 Brussel Ibis-Vo tussen de vordering van eisers op Nordav en de vordering van eisers op [gedaagde] . De kantonrechter is derhalve niet internationaal bevoegd om van de vordering jegens [gedaagde] kennis te nemen en heeft geen rechtsmacht. Dit betekent de kantonrechter zichzelf onbevoegd zal verklaren om van het geschil tussen eisers en [gedaagde] kennis te nemen.
5.13.
De kantonrechter ziet gelet op de aard van de vordering en gelet op het feit dat [gedaagde] in haar correspondentie met eisers voorafgaande aan deze procedure, niet heeft aangegeven dat niet zij, maar RSA de aan te spreken persoon is, aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat zowel eisers als [gedaagde] hun eigen kosten dragen.
Tekst

6.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding,
ten aanzien van Nordav:
veroordeelt Nordav om aan eisers te betalen ter zake van uitstaande gages en wettelijke verhoging de volgende respectieve bedragen:
Aan eiser 1: [eiser 1]
€ 25.504,82
Aan eiser 2: [eiser 2]
€ 11.883,20
Aan eiser 3: [eiser 3]
$ 4.394,10
Aan eiser 4: [eiser 4]
$ 23.715,00
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 10 april 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Nordav om aan eisers te betalen € 3.500,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de bedragen opeisbaar werden tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Nordav in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eisers vastgesteld op:
  • € 585,10 aan verschotten;
  • € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
  • beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
en indien Nordav niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 131,- € 131,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing te vermeerderen met btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
ten aanzien van [gedaagde] :
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen tegen [gedaagde] ;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688