ECLI:NL:RBROT:2019:501

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
C/10/559805 / HA RK 18-1178
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor ondanks schending van artikel 21 Rv

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2019 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekster, Carisbrooke Shipping Limited (CSL), verzocht om getuigen te horen die aanwezig waren bij een gesprek op 8 juni 2018, waarin de curator mogelijk belangrijke verklaringen heeft afgelegd over de managementovereenkomst. De curator, die handelde in zijn hoedanigheid van curator van de failliete vennootschappen Carisbrooke Shipping (CV 14) B.V. en Vlootfonds Hanzevast II C.V., voerde aan dat CSL onjuiste informatie had verstrekt in haar verzoekschrift en dat de curator niet had geweigerd om de voorgeschoten kosten te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat CSL in strijd had gehandeld met artikel 21 Rv door niet alle relevante feiten naar waarheid te vermelden, maar besloot desondanks het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor toe te wijzen. De rechtbank benadrukte dat de curator zich had gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. De rechter-commissaris, mr. P. de Bruin, werd benoemd om het getuigenverhoor te leiden en partijen werden verzocht hun verhinderdata op te geven voor de planning van de zitting.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/559805 / HA RK 18-1178
Beschikking van 23 januari 2019
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
CARISBROOKE SHIPPING LIMITED,
gevestigd te Cowes, Engeland, Groot-Brittannië, voor deze zaak woonplaats kiezende te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat mrs. J.J. Schelling en [naam 2] te Rotterdam,
tegen
1. [verweerder] , handelende in zijn hoedanigheid van curator van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARISBROOKE SHIPPING (CV 14) B.V.,
2. [verweerder] , handelende in zijn hoedanigheid van curator van de commanditaire vennootschap
VLOOTFONDS HANZEVAST II C.V.,
3.
[verweerder](pro se),
wonende te Ridderkerk,
verweerders,
advocaat mr. K.H.L. van Waasbergen te Rotterdam.
Verzoekster zal hierna CSL worden genoemd. Verweerders zullen hierna gezamenlijk de curator worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de mondelinge behandeling op 21 november 2018;
  • het faxbericht van mr. Schelling van 8 januari 2019.

2.De feiten

2.1.
CSL drijft een scheepvaartonderneming en verzorgt in dat kader het technisch en commercieel management van haar eigen schepen of van de schepen van anderen.
2.2.
CSL fungeerde als manager van vier zeeschepen die waren ondergebracht in Vlootfonds Hanzevast II C.V. (verder: de CV), waarvan Carisbrooke Shipping (CV 14) B.V. (verder: CV14BV) enig beherend vennoot was. De vier schepen waren door CSL in tijdbevrachting gegeven aan SMT Shipping (Cyprus) Ltd. (verder: SMT).
2.3.
Tussen CSL en CV14BV bestond een managementovereenkomst.
2.4.
Op 6 februari 2018 zijn de faillissementen van de CV en CV14BV uitgesproken met aanstelling van [verweerder] als curator.
2.5.
Vanaf de faillissementsdatum tot september 2018 is CSL managementwerkzaamheden blijven verrichten.
2.6.
Op 8 juni 2018 heeft op het kantoor van de curator een gesprek plaatsgevonden tussen hem en mevrouw [CEO] , ceo van CSL. Mrs. J.J. Schelling en [naam 2] waren ook bij dit gesprek aanwezig.
2.7.
Bij de LMAA (the London Maritime Arbitrators Association) in Londen (Groot-Brittannië) is een arbitrageprocedure aanhangig tussen CSL en de curator.

3.Het geschil

3.1.
CSL verzoekt een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
Zij legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij recht op en belang heeft bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor. CSL wil de personen die op 8 juni 2018 tijdens het gesprek aanwezig waren als getuigen horen. Daarnaast wenst zij [naam 3] , de advocaat van de partijen die zich tegen de faillissementsuitspraak van de CV en CV14BV hebben verzet en tegenover wie de curator zich in hierna bedoelde zin heeft uitgelaten, als getuige te horen. In de reeds aanhangige arbitrageprocedure stelt CSL zich op het standpunt dat de curator de managementovereenkomst gestand heeft gedaan in de zin van artikel 37 Fw. Met de getuigenverklaringen kan CSL dit bewijzen. CSL wenst de getuigenverklaringen tevens te gebruiken in een nog aanhangig te maken procedure tegen de curator pro se. Volgens CSL heeft de curator op 8 juni 2018 verklaard dat hij de managementovereenkomst gestand heeft gedaan. Op 3 september 2018 heeft hij dit ontkend waardoor de curator onrechtmatig jegens CSL heeft gehandeld. CSL zal van de curator pro se vergoeding van de schade vorderen die zij lijdt en nog zal lijden als gevolg van dit onrechtmatig handelen. CSL stelt in dit kader verder nog dat de curator heeft geweigerd de door haar voorgeschoten OPEX te voldoen en wel alle verhuurinkomsten heeft geïncasseerd. In de nog aanhangig te maken procedure kunnen de getuigenverklaringen dienen als bewijs van de stelling van CSL dat de curator onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
3.2.
De curator heeft aangevoerd dat CSL bewust onjuiste informatie heeft verstrekt in haar verzoekschrift. CSL heeft de curator aangeboden ook na de faillissementsdatum managementwerkzaamheden te verrichten. De enige omzet die tijdens de faillissementen door de gefailleerde vennootschappen werd gegenereerd, betrof de tijdvracht die SMT als tijdbevrachter van de vier schepen aan de faillissementsboedel van CV14BV verschuldigd was. Deze tijdvracht werd op de bankrekening van CV14BV bij Investec Bank Plc (de hypotheekbank van de vier schepen) geïncasseerd. SMT heeft na de faillissementsdatum op vorenbedoelde bankrekening een bedrag van ongeveer USD 4.500.000,00 overgemaakt. Ten titel van rente is een bedrag van ruim USD 1.100.000,00 aan Investec Bank betaald. Met toestemming van de curator is een bedrag van ongeveer USD 3.300.000,00 aan CSL betaald ter zake door CSL voorgeschoten OPEX. Een specificatie van de ontvangsten op en betalingen van de bankrekening van CV14BV bij Investec Bank, is door de curator in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat de opbrengst uit de tijdvracht onvoldoende was om alle kosten te betalen. De stellingen van CSL dat de curator zou weigeren voorgeschoten OPEX te vergoeden en dat hij de tijdvracht zou hebben geïncasseerd, zijn derhalve in strijd met de waarheid.
Wat betreft het houden van een voorlopig getuigenverhoor, heeft de curator zich tijdens de mondelinge behandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de primaire verweren van de curator wordt vooropgesteld dat artikel 21 Rv, voor zover van belang, bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Door onder meer in haar verzoekschrift zonder enige nuancering te stellen dat de curator weigerde om CSL de na het faillissement van de CV en CV14BV ontstane managementvergoedingen te betalen, heeft CSL in strijd gehandeld met voornoemde bepaling. Uit het verweerschrift van de curator en hetgeen hierover tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek aan de orde is gekomen, is gebleken dat deze stelling evident onjuist is. Daarnaast heeft CSL tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek nieuwe stellingen naar voren gebracht die CSL in het verzoekschrift op had moeten nemen. Door onder meer tijdens de mondelinge behandeling naar voren te brengen dat de curator een aanvullend belang heeft gecreëerd om getuigen te doen horen door een vordering wegens paulianeus handelen tegen CSL in te stellen, heeft CSL in strijd gehandeld met de goede procesorde.
4.2.
Nu de curator zich wat betreft het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd, zal dit verzoek, ook gelet op de door de Hoge Raad uitgezette lijn voor de beoordeling van een verzoekschrift als het onderhavige, worden toegewezen en zullen er geen consequenties worden verbonden aan wat hiervoor onder 4.1. is overwogen.
4.3.
Het heeft de voorkeur van de onder de beslissing vermelde rechter-commissaris om, indien mogelijk, de verhoren van alle getuigen op één dag te laten plaatsvinden.
4.4.
Voor een proceskostenveroordeling van een van partijen is geen plaats.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor,
5.2.
benoemt mr. P. de Bruin tot rechter-commissaris,
5.3.
bepaalt dat partijen,
binnen twee wekenna de datum van deze beschikking hun verhinderdata dienen op te geven in de maanden februari, maart en april 2019 volgend op de datum van opgave, waarna datum en tijdstip van de zitting zullen worden bepaald.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.
[3078 / 2009]