ECLI:NL:RBROT:2019:498

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
10/810630-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door echtgenoot met stomp voorwerp

In deze strafzaak staat de doodslag van de echtgenote door de verdachte centraal. De echtgenote werd op 4 december 2017 zwaargewond aangetroffen in hun woning te Vlaardingen en overleed kort daarna in het ziekenhuis. De rechtbank moest vaststellen of de verdachte, die op het moment van de aanval kort buiten de woning was, verantwoordelijk was voor de dodelijke verwondingen die met een stomp voorwerp aan het hoofd van het slachtoffer waren toegebracht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 11 jaar voor doodslag, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank concludeerde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het geweld had gepleegd, maar sprak hem vrij van moord wegens gebrek aan voorbedachte raad. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 11 jaar op en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/810630-17
Datum uitspraak: 23 januari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen
de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
Van der Hoopstraat 100, 2921 LD Krimpen aan den IJssel,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. J. Boender en C. de Bruijn hebben gevorderd:
  • vrijspraak van de onder primair impliciet primair ten laste gelegde moord;
  • bewezenverklaring van de onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot

4.Waardering van het bewijs

Inleiding

In deze strafzaak staat in wezen de vraag centraal: wie heeft op 4 december 2017 in haar woning te Vlaardingen dodelijk letsel toegebracht aan mevrouw [naam slachtoffer] ? Zij wordt hierna (ook) aangeduid als: het slachtoffer. Daarna zal de vraag aan de orde moeten komen of het dodelijke letsel opzettelijk is toegebracht. Ten slotte zal de rechtbank beoordelen of sprake is geweest van voorbedachte raad bij de dader. Is dat het geval geweest, dan is er sprake van een moord, anders van doodslag.
Wie heeft het dodelijke letsel toegebracht?
Op 5 december 2017 is het slachtoffer overleden in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. Kort daarvoor was zij zeer zwaar gewond aangetroffen in haar woning te Vlaardingen. Op het stoffelijke overschot van het slachtoffer is een gerechtelijke sectie verricht door patholoog-anatoom prof. dr. Jacobs. Eerder was een forensisch radiologisch onderzoek uitgevoerd (“total body CT-scan”), waarbij onder meer een scan van het hoofd van het slachtoffer is gemaakt.
De patholoog-anatoom komt op basis van zijn onderzoek en de verder door hem geraadpleegde gegevens (waaronder gegevens van de CT-scan) tot de conclusie dat het slachtoffer is overleden als direct gevolg van een aantal harde slagen op het hoofd met een stomp voorwerp. Dit geweld heeft uitgebreide fracturen aan de schedel(beenderen) veroorzaakt, maar ook zeer uitgebreid en ernstig hersenletsel. Als gevolg hiervan is het slachtoffer overleden. Het verdere vooronderzoek is gericht geweest op de vraag wie het dodelijke letsel heeft toegebracht.
De verdachte is op 4 december 2017 tussen ongeveer 22.45 uur en 23.04 uur, dus gedurende (ongeveer) 20 minuten, buiten zijn woning geweest. Nadat de politie ter plaatse kwam is verdachte aangehouden. De trui en de bril van de verdachte zijn vervolgens onderzocht. Van een deel van de bloedsporen is vastgesteld dat het DNA-profiel overeenkomt met dat van het slachtoffer. Door het NFI is nader diepgaand onderzoek verricht aan het (totale) sporenpatroon op de trui. Ter terechtzitting heeft de deskundige van het NFI,
ing. L. Meijrink, een nadere uitleg en toelichting gegeven over de wijze waarop in deze zaak dit onderzoek is gedaan. Ook heeft de deskundige aanvullende vragen van zowel de verdediging als van de rechtbank beantwoord. De deskundige heeft gedetailleerd uitgelegd hoe het bloedsporenonderzoek is uitgevoerd. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat op zeer zorgvuldige wijze uiteindelijk een totaaloordeel is gegeven over het op de trui aangetroffen (totale) sporenbeeld.
Er zijn de deskundige twee, elkaar uitsluitende, hypothesen voorgelegd: 1. de verdachte heeft de in het sectierapport omschreven hoofdletsels toegebracht aan het slachtoffer, en 2. een onbekende persoon heeft de in het sectierapport omschreven hoofdletsels toegebracht aan het slachtoffer. De verdachte heeft deze letsels niet toegebracht en was daarbij ook niet aanwezig.
In zijn rapport van 18 oktober 2018 heeft de deskundige verklaard dat op grond van de aanvullend verkregen informatie en de hierbij genoemde overwegingen, de onderzoeks-resultaten van het bloedspoorpatroononderzoek en het eerder uitgevoerde DNA- en RNA-onderzoek nog steeds worden beoordeeld als veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. Het gaat bij de beoordeling door de deskundige in essentie om de beoordeling van het totaalbeeld van de bloedsporen, waarbij met name uiterlijk, omvang, vorm en samenstelling van de sporen van belang blijken te zijn. Deze beoordeling vindt niet alleen plaats per spoor, maar ook wordt daarbij het totale sporenbeeld betrokken. Daarbij is het volgende van belang. In een substantieel deel van de als bloed
spattengeduide (bloed)sporen zijn bij RNA-analyse aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van ander lichaamsmateriaal dan bloed: in een aantal gevallen gaat het om spierweefsel en in één geval om weefsel dat afkomstig is uit het centrale zenuwstelsel.
Ook is op de trui van de verdachte een deeltje aangetroffen dat chemisch en morfologisch overeenkomt met bot, en waarvan het DNA-profiel overeenkomt met dat van het slachtoffer. Dat geldt ook voor het overgrote deel van de andere sporen: ook in die sporen zijn DNA-profielen aangetroffen die overeenkomen met het DNA-profiel van het slachtoffer.
Ter zitting is de bloedspoordeskundige verzocht om een getalsmatig equivalent te geven van het hierboven verbaal omschreven oordeel “veel waarschijnlijker”. De deskundige heeft op dit punt verklaard dat de gedane bevindingen, na de aanvullende evaluatie van 18 oktober 2018 waarin de door de verdachte op 22 augustus 2018 afgelegde verklaring is betrokken, eerder 10.000 dan 100 maal waarschijnlijker zijn onder hypothese 1 dan onder hypothese 2. De rechtbank overweegt dat dit, zeker nu het gaat om hypotheses op activiteitenniveau, een grote bewijskracht heeft.
Naast het bovenstaande kent de rechtbank in het nadeel van de verdachte betekenis toe aan een aantal, deels onderling samenhangende, feiten en omstandigheden. Allereerst betreft dit de gang van zaken bij de aankoop van een paar laarsjes door het slachtoffer via haar ipad op
4 december 2017. Nadat de koop rond was, en de laarsjes door de verdachte op verzoek van het slachtoffer waren betaald, vroeg het slachtoffer aan de verkoopster via het internet op haar Ipad of het niet handig was dat zij ten behoeve van de toezending van de laarsjes haar adres zou geven. De verkoopster reageerde daar bevestigend op rond 21:39 uur, maar op dat bericht van de verkoopster heeft het slachtoffer niet meer gereageerd. Onderzoek door de politie laat verder zien dat er geen digitale activiteiten van het slachtoffer meer zijn vastgesteld na 4 december 2017 21:21 uur, hoewel de verdachte in het verhoor van
5 december 2017 heeft verklaard dat het slachtoffer op de Ipad zat toen hij wegging. Verder zijn in de woning geen DNA-sporen aangetroffen die niet kunnen worden verklaard uit vastgestelde aanwezigheid van bepaalde personen. Er zijn daarnaast geen reële aanwijzingen dat onbekende derden zich onbevoegd hebben bevonden in de woning van de verdachte en het slachtoffer gedurende de korte afwezigheid van de verdachte. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat in het sectieverslag geen melding wordt gemaakt van afweerletsel(s) bij het slachtoffer.
Het aangetroffen dactyloscopische spoor op het pakje shag van de verdachte kan niet worden verklaard op basis van het huidige dossier, maar dit doet, gelet op de inhoud van het bovenstaande, geen afbreuk aan de overtuigingkracht van de eerder door de rechtbank beschreven bewijsmiddelen. Het spoor op de shagverpakking betreft de afdruk van een handpalm in bloed die is aangetroffen op de binnenkant van een shagverpakking. Op basis van het dossier staat vast dat zich op de avond van 4 december verscheidene hulpverleners (ambulancepersoneel en politieambtenaren) in de woning hebben bevonden, die niet (steeds) waren gekleed op het voorkomen van verstoring van sporen. Zo zijn op foto’s van het interieur onder meer achtergebleven latex handschoenen te zien, en ook is bekend dat er door deze hulpverleners meubels zijn verplaatst. Van deze personen zijn geen dactyloscopische sporen afgenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat de shagverpakking is verplaatst door iemand, bijvoorbeeld een hulpverlener die ter plaatse kwam nadat het zwaargewonde slachtoffer was aangetroffen.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer.
Opzet?
De verdachte heeft met een slagvoorwerp een aantal malen zodanig hard op het hoofd van het slachtoffer geslagen dat uitgebreide fracturen door zijn ontstaan aan de schedel van het slachtoffer. Daarnaast is door het geweld uitgebreide schade ontstaan aan de hersenen van het slachtoffer. Het geweld is naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op en geschikt voor het toebrengen van dodelijk letsel. Om die reden is sprake van opzet, zodat het handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden als doodslag.
Voorbedachte raad?
De officier van justitie en de verdediging hebben beide vrijspraak bepleit ter zake van deze strafverzwarende omstandigheid. Ook de rechtbank ziet in het dossier en het verhandelde ter zitting geen concrete aanwijzingen voor het oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de doodslag heeft gepleegd op zijn echtgenote, mevrouw [naam slachtoffer] .
De verdachte zal wel worden vrijgesproken van moord, omdat voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
opin of omstreeks de periode van 04 december 2017 tot en met 5 december 2017 te Vlaardingen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, die [naam slachtoffer] meermalen (met kracht) met een hard voorwerp tegen/in het gezicht en/of tegen/op het hoofd geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] (op 5 december 2017) is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De verdachte heeft het dodelijk geweld toegebracht in Vlaardingen, maar het slachtoffer is uiteindelijk korte tijd later overleden in het ziekenhuis Rotterdam. Gelet op de directe causaliteit tussen toebrengen van het dodelijk geweld en de dood is de doodslag (ook) gepleegd in Vlaardingen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft zijn vrouw, met wie hij al ruim 30 jaar samen was, in hun eigen woning meermalen met een stomp voorwerp hard op het hoofd geslagen. Als gevolg hiervan is het slachtoffer kort daarna overleden. De rechtbank kan nauwelijks in woorden vatten hoe ernstig en afschuwelijk is wat de verdachte zijn vrouw heeft aangedaan. Het slachtoffer wordt omschreven als een sociale en hartelijke vrouw, die midden in het leven stond. Wat de verdachte er toe heeft gebracht om zijn vrouw van het leven te beroven, is uit het onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk geworden. Er waren zorgelijke persoonlijke omstandigheden voor de verdachte en zijn vrouw. Er was sprake van hoge schulden en de verdachte en zijn vrouw zouden op 5 december 2017 uit hun woning worden gezet. Maar dat op zich kan niet verklaren waarom de verdachte zijn vrouw op zo’n gruwelijke wijze van het leven heeft beroofd. De verdachte heeft geen enkele opening van zaken willen geven, en belemmert daarmee ook de verwerking van het verlies bij de nabestaanden. De zus en de broer van het slachtoffer hebben ter zitting verteld hoe diep het overlijden van hun zus in hun levens en het leven van de overige familieleden heeft ingegrepen. Zij lijden niet alleen onder het verschrikkelijke verdriet over het overlijden zelf, maar ook doordat zij geen afscheid van haar hebben kunnen nemen en bovendien nog steeds niet weten wat er op de avond van 4 december 2017 is gebeurd tussen de verdachte en het slachtoffer. Ook voor de overige dierbaren van het slachtoffer is het verdriet zeer groot, en ook zij lijden extra door de proceshouding van verdachte. Schokkende feiten zoals deze doodslag werken gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving in de hand.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 december 2018 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte heeft geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een gedragsdeskundig onderzoek. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar is geweest.
Gezien de zeer grote ernst van het feit en hetgeen hiervoor is overwogen kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een zeer langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Lijst met inbeslaggenomen voorwerpen
-. 1 broek - G5513182
-. 1 bril en 1 armband - G5513185
-. 1 trui - G5513180
-. 1 paar pantoffels - G5513190
-. 2 sokken - G5513197
-. 1 shirt - G5513188
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen worden verbeurd verklaard op het moment dat het vonnis onherroepelijk is geworden. Zij stelt zich daarbij op het standpunt dat niet valt uit te sluiten valt dat de inbeslaggenomen voorwerpen in de toekomst nog aan een nader onderzoek moeten kunnen worden onderworpen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de in beslag genomen armband. Voor het overige refereert de verdediging zich bij de afdoening van het beslag aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
De in beslag genomen goederen behoren toe aan verdachte. Eventueel aanvullend onderzoek zal worden gedaan voordat het vonnis onherroepelijk wordt, zodat dit aspect niet in de weg hoeft te staan aan een last tot teuggave. Gelet hierop zal ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen een last tot teruggave aan de verdachte worden gegeven.

9.Vorderingen benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregelen

Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 1]

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd mevrouw [naam benadeelde 1] (hierna: [naam benadeelde 1] ). Zij vordert een vergoeding van € 9.524,62 ter zake van materiële schade en een vergoeding van € 17.500,00 ter zake van shockschade.
De gevorderde vergoeding aan materiële schade is als volgt opgebouwd:
medicijnen € 22,51
begrafeniskosten 6.177,45
kosten bijzetten gedenksteen en rouwboeket 556,00
rouwstuk 82,50
etentje na crematie 625,00
verwerping nalatenschap 1.521,53
parkeerkosten 216,70
kosten openbaar vervoer 11,76
benzinekosten
311,17

Totaal € 9.524,62

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] geheel moet worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Standpunt verdediging
Primair heeft de raadsman, gelet op de bepleite vrijspraak, aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair stelt de verdediging zich, wat betreft de gevorderde vergoeding aan materiële schade, op het standpunt dat uitsluitend de gevorderde begrafeniskosten en de kosten voor het bijzetten van de gedenksteen voor vergoeding in aanmerking komen. De benadeelde partij [naam benadeelde 1] dient wat betreft de vergoeding van materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat er onvoldoende rechtstreeks verband is met het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij [naam benadeelde 1] dient ook wat betreft de gevorderde shockschade niet-ontvankelijk te worden verklaard. In de ter onderbouwing overgelegde verwijzing van de huisarts aan de GZ-psycholoog wordt louter gesproken over somberheids- en posttraumatische stressklachten bij [naam benadeelde 1] , waarop een psychotherapeutische behandeling is gestart. PTSS is bij [naam benadeelde 1] niet gediagnosticeerd.
Beoordeling
Materiële schade
Door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] is € 9.524,62 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit de kosten zoals hiervoor genoemd.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] is een nabestaande van het slachtoffer en komt op grond van artikel 6:108 BW in aanmerking voor schadevergoeding. De begrafeniskosten en de kosten voor de gedenksteen zijn niet betwist en zullen worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partij [naam benadeelde 1] ook de gevorderde schade die ziet op medicijnen, rouwboeket, verwerping nalatenschap, parkeerkosten, kosten openbaar vervoer en benzinekosten heeft geleden. De verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Deze schade zal, evenals de begrafeniskosten en de kosten voor de gedenksteen, worden toegewezen. De benadeelde partij [naam benadeelde 1] zal voor wat betreft de kosten van een gezamenlijke maaltijd na de crematie van het slachtoffer, niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank acht deze kosten, hoe voorstelbaar ook, in een te ver verwijderd verband staan tot het bewezen verklaarde strafbare feit.
Shockschade
Bij shockschade gaat het om geestelijk letsel dat men oploopt door een schokkende gebeurtenis, waarbij de shock dermate ernstig is dat deze leidt tot een aantasting van de gezondheid. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van een vordering tot vergoeding daarvan moet worden beoordeeld of sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Namens de benadeelde partij [naam benadeelde 1] is een schriftelijke verklaring van 26 oktober 2018 van GZ-psycholoog [naam] in het geding gebracht, waarin staat dat de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door de huisarts is verwezen naar specialistische psychologische hulp- en zorgverlening wegens somberheidsklachten en posttraumatische stressklachten die verband houden met de omstandigheden waaronder de zus van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] om het leven is gekomen. Deze psychotherapeutische behandeling is inmiddels gestart. Hiermee is de vordering tot schadevergoeding ter zake shockschade naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt.
De volgende vraag is welk bedrag als vergoeding van shockschade dient te worden toegekend. Ingevolge artikel 6:106 lid 1 BW dient de hoogte daarvan door de rechter naar billijkheid vastgesteld te worden. De rechtbank begroot de omvang van de shockschade op het gevorderde bedrag van € 17.500,00.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 26.399,62 (€ 8.899,62 aan materiële schade en € 17.500,00 aan shockschade). Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017. De benadeelde partij [naam benadeelde 1] zal ten aan zien van het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard.
Omdat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] nagenoeg geheel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij
[naam benadeelde 1] zijn gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [naam benadeelde 2] (hierna: [naam benadeelde 2] ) ter zake van het ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] vordert een vergoeding van € 1.323,60 aan materiële schade en een vergoeding van € 17.500,00 aan shockschade.
De gevorderde vergoeding aan materiële schade is als volgt opgebouwd:
rouwstuk € 80,00
huur metaaldetector 58,56
parkeerkosten 239,00
reiskosten
946,04
Totaal € 1.323,60
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde vergoeding van de kosten van het rouwstuk, de parkeerkosten en de reiskosten moeten worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [naam benadeelde 2] dient in
de gevorderde vergoeding voor de huur van een metaaldetector niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat dit gedeelte van de vordering te ver verwijderd is van het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij [naam benadeelde 2] dient ook in de gevorderde vergoeding voor shockschade niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in de gevorderde vergoeding aan materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Primair vanwege de bepleite vrijspraak, maar ook (subsidiair) omdat onvoldoende rechtstreeks verband is met het ten laste gelegde feit. Ook in de gevorderde vergoeding voor shockschade dient de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling
Materiële schade
Door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] is € 1.323,60 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit de kosten zoals hiervoor genoemd. De benadeelde partij [naam benadeelde 2] is een nabestaande van het slachtoffer en komt op grond van artikel 6:108 BW in aanmerking voor schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van het dossier, genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partij [naam benadeelde 2] de gevorderde schade die ziet op het rouwstuk, de parkeerkosten en de reiskosten heeft geleden. De verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Deze schade zal worden toewezen. De benadeelde partij [naam benadeelde 2] zal wat betreft de huur van een metaaldetector echter niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Deze kosten staan in een te ver verwijderd verband ten opzichte van het strafbare feit waarvoor verdachte is veroordeeld.
Shockschade
Bij shockschade gaat het om geestelijk letsel dat men oploopt door een schokkende gebeurtenis, waarbij de shock dermate ernstig is dat deze leidt tot een aantasting van de gezondheid. Uit vaste rechtspraak volgt dat de maatstaf bij de beoordeling van een vordering tot vergoeding van shockschade is of sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. Omdat een schriftelijke onderbouwing van dit psychisch erkend ziektebeeld ontbreekt, zal de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet ontvankelijk worden verklaard in de gevorderde shockschade. Nader en aanvullend onderzoek van dit gedeelte van deze vordering vraagt om nader onderzoek en aansluitende standpuntwisseling tussen benadeelde partij en verdediging. Een dergelijk aanvullend onderzoek zou een onevenredige belasting opleveren van het strafgeding. Op grond hiervan zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit gedeelte van de vordering kan nog wel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van
€ 1.265,04 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017. De benadeelde partij [naam benadeelde 2] zal in het overig gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard.
Omdat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
nietbewezen, dat de verdachte de onder primair impliciet primair ten laste gelegde moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte de onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-. 1 broek - G5513182
-. 1 bril en 1 armband - G5513185
-. 1 trui - G5513180
-. 1 paar pantoffels - G5513190
-. 2 sokken - G5513197
-. 1 shirt - G5513188,
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 26.399,62 (zegge: zesentwintigduizend en driehonderdnegenennegentig euro en tweeënzestig eurocent), bestaande uit € 8.899,62 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 26.399,62 (zegge: zesentwintigduizend en driehonderdnegenennegentig euro en tweeënzestig eurocent)), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 26.399,62 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
167 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.265,04 (zegge: duizendtweehonderdvijfenzestig euro en vier eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 1.265,04 (zegge: duizendtweehonderdvijfenzestig euro en vier eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.265,04 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
12 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. W.H.S. Duinkerke en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 januari 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 04 december 2017 tot en met 5 december 2017
te Vlaardingen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, die [naam slachtoffer] meermalen (met kracht) met een hard voorwerp tegen/in het gezicht en/of tegen/op het hoofd geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] (op 5 december 2017) is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 04 december 2017 tot en met 5 december 2017
te Vlaardingen, aan [naam slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere fracturen in de schedel en/of
de schedelbasis en/of het (aan)gezicht) heeft toegebracht, door opzettelijk die [naam slachtoffer] meermalen (met kracht) met een hard voorwerp in/tegen het gezicht en/of op het hoofd te slaan, terwijl het feit de dood voor die [naam slachtoffer] (op 5 december 2017) ten gevolge
heeft gehad.