ECLI:NL:RBROT:2019:4951

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
7170901 \ CV EXPL 18-5469
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling ter opheffing van conservatoir derdenbeslag en de gevolgen van een depotbetaling

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, gaat het om een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de betaling van een koopprijs voor een personenauto. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S.A. Wensing, vorderde betaling van € 13.250,- van de gedaagde, die de auto had gekocht maar de koopprijs niet tijdig had voldaan. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.L. Oudshoorn, had een overeenkomst gesloten waarbij de betaling uiterlijk op 31 juli 2018 moest plaatsvinden. Bij niet tijdige betaling zou een boete van € 500,- per week verschuldigd zijn. Na het verlenen van verlof door de voorzieningenrechter werd er conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van de gedaagde. Op 10 augustus 2018 werd een bedrag van € 16.634,58 betaald op de derdengeldenrekening van de gemachtigde van de eiser. De eiser stelde dat dit bedrag een depotbetaling was en niet de betaling van de hoofdsom, terwijl de gedaagde meende dat het bedrag bedoeld was om de vordering van de eiser te voldoen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de hoofdsom van € 13.250,- had betaald en dat er geen grondslag meer was voor de vordering tot betaling van boetes na de datum van betaling. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vorderde de gedaagde terugbetaling van een bedrag dat onverschuldigd was betaald aan de eiser, wat door de kantonrechter werd toegewezen. De rechter concludeerde dat de eiser niet gerechtigd was tot het vorderen van buitengerechtelijke kosten, aangezien er geen incassohandelingen waren verricht voordat het beslag werd gelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie tussen partijen over betalingen en de gevolgen van conservatoir beslag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7170901 \ CV EXPL 18-5469
uitspraak: 13 juni 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser in conventie bij exploot van dagvaarding van 17 augustus 2018,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. S.A. Wensing te Coevorden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] , tevens h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd: [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.L. Oudshoorn te Rijswijk.
Partijen worden hierna mede aangeduid als [eiser] en [gedaagde] .

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 17 augustus 2018;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in reconventie;
  • het tussenvonnis van 1 november 2018, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de aantekening dat de comparitie van partijen is gehouden op 6 maart 2019;
  • de overgelegde producties.

2.De vaststaande feiten in conventie en in reconventie

2.1
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen op basis waarvan [gedaagde] een personenauto, Renault Clio met kenteken [kentekennummer] , heeft gekocht van [eiser] . De overeengekomen koopprijs was € 13.250,-.
2.2
[gedaagde] heeft de koopprijs niet onmiddellijk betaald. Partijen zijn na het sluiten van de overeenkomst overeengekomen dat de koopprijs uiterlijk op 31 juli 2018 door Route 538 zou worden betaald. Voor het geval [gedaagde] niet op die dag zou hebben betaald, zou zij een boete van € 500,- per week verschuldigd worden aan [eiser] .
2.3
Op 2 augustus 2018 is aan [eiser] door de Voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag. Op 3 augustus 2018 is vervolgens conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van [gedaagde] bij ING Bank N.V. (hierna: ING Bank).
2.4
Op 10 augustus 2018 is door ING Bank een bedrag van € 16.734,58 betaald op de derdengeldenrekening van de gemachtigde van [eiser] .

3.De vordering in conventie

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een geldsom van € 13.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2018, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een boetebedrag van € 500,- per week vanaf 31 juli 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2018 tot de dag der algehele voldoening, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten conform rapport [naam rapport] ;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het beslag;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde] haar verplichting om de koopprijs te betalen niet tijdig is nagekomen. Hij was daarom genoodzaakt om conservatoire maatregelen te treffen. Partijen hebben vervolgens overleg gevoerd, maar zij hebben geen overeenstemming bereikt.
3.3
[gedaagde] heeft wel voorgesteld om te betalen, maar partijen hebben geen regeling tegen finale kwijting bereikt. Daarom stelt [eiser] thans zijn eis in de hoofdzaak in.
3.4
[gedaagde] is ook de kosten van het beslag verschuldigd. En er is geen sprake van een bevrijdende betaling, waardoor de verschuldigde boetes zijn blijven doorlopen.

4.Het verweer in conventie

4.1
[gedaagde] verzoekt de kantonrechter [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, hetzij de vordering volledig af te wijzen, hetzij hem die vordering te ontzeggen en [eiser] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien die kosten niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis zijn voldaan.
4.2
Zij motiveert haar verweer – samengevat – als volgt. [gedaagde] heeft de auto van [eiser] verkocht. Die koop was gefinancierd. [gedaagde] moest langer dan verwacht op het geld van de financieringsmaatschappij wachten. Toen zij dit geld op 3 augustus 2018 had ontvangen en wilde betalen aan [eiser] , bleek beslag op haar bankrekening te zijn gelegd. De gemachtigden van partijen zijn met elkaar in overleg getreden, maar hebben geen overeenstemming bereikt. Dit kwam doordat [gedaagde] de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 2.196,73 betwistte. Desondanks heeft zij het volledige gevorderde bedrag onder protest betaald. Dit was een bevrijdende betaling. Nu de vordering reeds is betaald, is [eiser] ten onrechte overgegaan tot dagvaarding.
4.3
[gedaagde] is het bedrag van de boete voor één week verschuldigd. De verdere vertraging in de mogelijkheid om te betalen komt voor rekening van [eiser] en kan niet tot gevolg hebben dat [gedaagde] meer boetes moet betalen.

5.De vordering in reconventie

5.1
[verweerder 2] vordert dat [verweerder 1] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.626,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2018, althans de dag van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening. Zij voert ter onderbouwing van haar vordering – samengevat – het volgende aan.
5.2
[verweerder 2] heeft op 10 augustus 2018 onder protest een bedrag van € 16.634,58 betaald. In dat bedrag was ook een bedrag van € 2.196,73 aan incassokosten begrepen. Volgens [verweerder 2] heeft [verweerder 1] echter geen recht op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Zij heeft daardoor per saldo ten onrechte een bedrag van € 1.626,- betaald. Omdat dit bedrag onverschuldigd is betaald, moet [verweerder 1] dit terugbetalen.

6.Het verweer in reconventie

6.1
[verweerder 1] verzoekt de kantonrechter om [verweerder 2] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen als gemotiveerd betwist en onbewezen en haar te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder mede verstaan de nakosten.
5.2
[verweerder 1] motiveert zijn verweer – samengevat – als volgt. [verweerder 2] heeft de vordering nog niet betaald. Zij heeft slechts zekerheid gesteld, ter opheffing van het beslag. Van enige terugbetaling kan dan ook geen sprake zijn.

7.De beoordeling van de vordering

In conventie

7.1
Tussen partijen is op enig moment een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Alhoewel zij – kennelijk – aanvankelijk geen termijn van betaling zijn overeengekomen, is op een later moment door [gedaagde] toegezegd dat zij uiterlijk op 31 juli 2018 zou betalen (zie productie 3 bij dagvaarding). Vaststaat dat de koopsom van € 13.250,- niet op 31 juli 2018 was betaald. Na verleend verlof is vervolgens derdenbeslag gelegd op de bankrekening van [gedaagde] bij de ING Bank.
7.2
Op 10 augustus 2018 is door ING Bank een bedrag van € 16.634,58 gestort op de derdengeldrekening van de gemachtigde van [eiser] . [gedaagde] stelt dat zij ING Bank heeft verzocht om dit bedrag te storten, zodat de vordering van [eiser] betaald zou zijn, waarmee het conservatoir beslag kon worden opgeheven. [eiser] stelt dat het bedrag was bedoeld als zekerheidstelling, dus een depotbetaling, en niet als betaling van de hoofdsom. Nu de meningen van partijen op dit punt verschillen, moet de vraag worden beantwoord wat [eiser] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht begrijpen en waar hij gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
7.3
Nadat [gedaagde] was gebleken dat beslag lag op haar bankrekening, zijn partijen – althans hun gemachtigden – met elkaar in overleg getreden. Voor [gedaagde] was het doel van dit overleg dat het beslag zo snel mogelijk zou worden opgeheven. Uit de overgelegde stukken en de toelichting die daarop tijdens de zitting is gegeven, is gebleken dat de hoofdsom, de boete en de overige kosten (salaris en beslagkosten) al op dat moment door [gedaagde] werden erkend. Door [gedaagde] zijn alleen de buitengerechtelijke incassokosten ter discussie gesteld. Niet gebleken is dat [eiser] op enig moment te kennen heeft gegeven dat hij een zekerheidstelling verlangde, omdat hij nog een hoofdzaak nodig achtte. Toen [gedaagde] het volledige bedrag conform de berekening van (de gemachtigde van) [eiser] betaalde, mocht [eiser] er dan ook niet op vertrouwen dat [gedaagde] die betaling bedoelde te doen als een zogenoemde depotstorting. [eiser] heeft er nog op gewezen dat hij ING Bank heeft bericht dat er vervangende zekerheid zou worden gesteld, maar dat hij die stelling richting derden heeft ingenomen, maakt nog niet dat dit ook de bedoeling van [gedaagde] was. Dit betekent dat [gedaagde] op 10 augustus 2018 de vordering van [eiser] , zoals op dat moment berekend, heeft betaald.
7.4
In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] uiteengezet uit welke posten het betaalde bedrag was opgebouwd. Tijdens de comparitie is gebleken dat de gemachtigde het bedrag ook aan [eiser] heeft doorgestort. Nu in dit bedrag de koopprijs van € 13.250,- was begrepen, is de hoofdsom dus betaald. Dit deel van zijn vordering wordt daarom afgewezen.
7.5
[gedaagde] vordert thans de boete vanaf 31 juli 2018 tot heden. Nu de hoofdsom op 10 augustus 2018 is betaald, bestaat voor de vordering tot betaling van boetes na die datum geen grondslag. De periode tussen de dag waarop betaald moest zijn en de dag waarop uiteindelijk is betaald, bestrijkt tien dagen, dus slechts één volle week. In het op 10 augustus betaalde bedrag was reeds een bedrag van € 500,- ter zake van boete begrepen. Ook dit deel van de vordering is dus al betaald en moet daarom worden afgewezen.
7.6
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke kosten geldt dat in ieder geval sprake moet zijn van één incassohandeling (Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). Gesprekken met de eigen cliënt en het opstellen van een dossier vallen hier niet onder. Door [eiser] is erkend dat vóór het indienen van het beslagrekest geen incassohandelingen in deze zin hebben plaatsgevonden. Dit deel van de vordering
wordt daarom eveneens afgewezen.
7.7
In het op 10 augustus 2018 betaalde was ook een bedrag voor beslagkosten begrepen. Deze kosten zijn door [gedaagde] in haar conclusie van antwoord berekend en door [eiser] niet betwist. Daarmee is ook dit deel van de vordering al betaald en zal ook dit deel worden afgewezen.
7.8
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Daarbij zullen de nakosten op de hierna te vermelden manier worden toegewezen.
In reconventie
7.9
Zoals hiervoor is overwogen onder 7.6 kan [verweerder 1] geen aanspraak maken op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. In het bedrag dat door [verweerder 2] is betaald was ook een bedrag voor buitengerechtelijke kosten begrepen. Dit bedrag is door [verweerder 2] onverschuldigd betaald aan [verweerder 1] . Haar vordering tot terugbetaling van dit bedrag – onder aftrek van een punt salaris voor het beslagrekest – wordt toegewezen. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd vanaf 25 oktober 2018, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van een ontvangst te kwader trouw (artikel 6:205 BW).
7.1
[verweerder 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van [verweerder 2] begroot op € 180,- aan salaris voor haar gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 720,-- aan salaris gemachtigde;
in reconventie:
veroordeelt [verweerder 1] tot betaling aan [verweerder 2] van een bedrag van € 1.626,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2018 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [verweerder 1] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verweerder 2] begroot op € 180,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie:
veroordeelt [eiser] in de nakosten, indien hij niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te begroten op € 205,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783