ECLI:NL:RBROT:2019:4929

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
ROT 18/2622 (einduitspraak)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verstrekking van documenten en motivering van besluiten door het college van burgemeester en wethouders

In deze bestuursrechtelijke procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De zaak betreft de weigering van het college om bepaalde documenten te verstrekken aan de eiser, die zich beroept op zijn recht op informatie op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak op 24 januari 2019 geconstateerd dat er gebreken waren in het besluit van 6 april 2018, waarin het college de gevraagde informatie had geweigerd. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. In de aanvullende motivering van 21 maart 2019 heeft het college een aantal documenten alsnog verstrekt, maar heeft het ook een aantal documenten geweigerd met een beroep op de bescherming van persoonsgegevens en interne notities.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet konden worden verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de gebreken in de motivering van het college niet zijn hersteld en dat de weigering om bepaalde documenten te verstrekken niet deugdelijk is onderbouwd. De rechtbank heeft het bestreden besluit en de aanvulling van 21 maart 2019 vernietigd voor de documenten die niet zijn verstrekt en heeft het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht van € 170,- aan de eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/2622

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van [naam gemeente] , verweerder,

gemachtigde: mr. J.A. van Aanholt.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot 24 januari 2019 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum (de tussenuitspraak).
In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld de gebreken in het besluit van 6 april 2018 (het bestreden besluit) te herstellen.
Verweerder heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Bij brief van 21 maart 2019 heeft verweerder een nadere motivering en een inventarislijst overgelegd.
Eiser heeft bij brief van 23 april 2019 een zienswijze gegeven op de wijze van herstel van het gebrek door verweerder.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 22 mei 2019 gesloten.

Overwegingen

Gebreken
1.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er gebreken aan het bestreden besluit kleven. Ten aanzien van het door het bureau [naam bureau 1] opgestelde document “Rapportage betreffende een onderzoek naar aanleiding van meldingen over ongewenst gedrag bij de Gemeente [naam gemeente] ” van 5 mei 2017 (de eindconclusie) heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat het verstrekken van het niet overgelegde deel van dit document integraal moet worden geweigerd. Voor zover het bestreden besluit ziet op het onderzoeksdossier van het feitenonderzoek van [naam bureau 1] naar meldingen over ongewenste omgangsvormen bij het team [naam team] van de gemeente [naam gemeente] (het onderzoeksdossier) heeft verweerder niet gemotiveerd waarom geen enkel onderdeel van dat dossier kan worden verstrekt en tevens niet gemotiveerd waarom het ondanks een eerdere inzage van eiser in dat dossier nog noodzakelijk is een uitzondering te maken op het recht van eiser op kennisneming.
1.2
Om deze gebreken te herstellen diende verweerder hetzij de gevraagde informatie (of een deel daarvan) alsnog aan eiser te verstrekken, hetzij zijn besluit alsnog te voorzien van een deugdelijke motivering. In dit laatste geval diende verweerder per deel van de eindconclusie en het onderzoeksdossier te motiveren waarom wordt geweigerd de documenten te verstrekken. In het kader van het voorgaande diende verweerder een inventarislijst op te stellen van de documenten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen (delen van) documenten die zijn of alsnog zullen worden verstrekt dan wel waarvan een zakelijke weergave van de persoonsgegevens zal worden gegeven, (delen van) documenten die niet onder de werkingssfeer van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) vallen en (delen van) documenten die onder de werkingssfeer van de Wbp vallen, maar waarvan het verstrekken hiervan na belangenafweging wordt geweigerd.
Aanvullende motivering verweerder
2. Om de gebreken te herstellen, heeft verweerder bij zijn brief van 21 maart 2019 een nadere motivering gegeven. Ten aanzien van de in de inventarislijst opgenomen documenten 2, 3, 4, 28, 31, 34, 37, 40 en 42 tot en met 45 - te weten de documenten die door eiser zelf zijn aangeleverd, de brief van 11 april 2017 van [naam 1] aan [naam 2] , de correspondentie tussen eiser en [naam 2] en het verslag van 11 augustus 2016 - heeft verweerder besloten dat deze aan eiser zullen worden verstrekt. De overige documenten worden niet aan eiser verstrekt. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat de documenten 8, 10, 11, 13, 14, 16, 20, 22, 24, 27, 29, 30, 32, 33, 35, 36, 38, 39 en 41 niet binnen de reikwijdte van het inzagerecht van eiser vallen omdat dit interne notities betreffen. Subsidiair stelt verweerder zich ten aanzien van deze documenten op het standpunt dat verstrekking hiervan wordt geweigerd omdat dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. De overige documenten (1, 5, 6, 7, 9, 12, 15, 17, 18, 19, 21, 23, 25 en 26) worden geweigerd met een beroep op het belang van verweerder om gesprekken met betrekking tot het functioneren van medewerkers in rechtspositionele kwesties in volledige vrijheid te doen plaatsvinden en het belang van derden tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Laatstgenoemde documenten zijn bovendien uiterst persoonlijke verklaringen die zodanig verweven zijn met de derden die deze verklaringen hebben afgelegd dat anonimiseren van deze documenten niet mogelijk is. Ten aanzien van de eindconclusie (document 1) stelt verweerder zich hiernaast op het standpunt dat dit document samenvattingen bevat van de documenten onder 5, 6, 7, 9, 12, 15, 17, 18, 21, 23, 25 en 26, zodat verstrekking van dit document integraal wordt geweigerd.
Beoordeling herstel gebreken
3.1
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder met zijn aanvullende motivering de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin niet volledig geslaagd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
3.2
Met zijn aanvullende motivering van 21 maart 2019 heeft verweerder besloten alsnog een deel van de eerder geweigerde documenten te verstrekken, te weten de documenten 2, 3, 4, 28, 31, 34, 37, 40 en 42 tot en met 45 van de inventarislijst. Hiermee heeft verweerder het gebrek in het bestreden besluit in zoverre hersteld.
3.3
Wat betreft het onderzoeksdossier (documenten 2 tot en met 45) is uit de documenten en de verklaringen ter zitting gebleken dat eiser van verweerder de mogelijkheid heeft gekregen om het dossier in te zien, zonder dat hiervan delen onleesbaar waren gemaakt. Ter zitting heeft [naam 1] verklaard dat hij, in weerwil van met zijn medewerkers gemaakte afspraken over vertrouwelijkheid, eiser deze mogelijkheid tot inzage heeft gegeven zodat eiser zich afdoende kon voorbereiden op zijn verdediging in de procedure met betrekking tot zijn ontslag. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten te motiveren waarom het ondanks deze inzage nog noodzakelijk is een uitzondering te maken op het recht van eiser op kennisneming en dat het besluit daarom onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. In zijn aanvullende motivering van 21 maart 2019 heeft verweerder nagelaten om op dit punt een nadere motivering te bieden, zodat ook nu het bestreden besluit nog ondeugdelijk is gemotiveerd. Hierbij komt dat meerdere medewerkers hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen het verstrekken van hun verklaring aan eiser en dat verweerder dit ten onrechte niet kenbaar bij deze beoordeling heeft betrokken. De rechtbank overweegt verder dat er sprake is van een aanzienlijk aantal geweigerde documenten binnen het onderzoeksdossier bij de totstandkoming waarvan eiser was betrokken of waarvan de inhoud hem bekend is. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom desalniettemin een uitzondering gemaakt moet worden op het recht van eiser op kennisneming van deze documenten. De rechtbank neemt daarbij bovendien in aanmerking dat uit het dossier niet blijkt dat er een gevaar is voor represailles van de zijde van eiser jegens de personen die verklaringen hebben afgelegd. De enkele stelling van verweerder dat dit gevaar aanwezig is, is hiertoe onvoldoende.
3.4
De rechtbank overweegt verder dat verweerder er niet in is geslaagd om deugdelijk te motiveren dat een deel van het onderzoeksdossier, te weten de documenten 8, 10, 11, 13, 14, 16, 20, 22, 24, 27, 29, 32, 33, 35, 36, 38, 39 en 41, niet binnen de reikwijdte van het inzagerecht van eiser valt. De enkele stelling dat de informatie in deze documenten niet kan worden aangemerkt als persoonsgegevens omdat sprake is van interne notities is hiertoe onvoldoende. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, bijvoorbeeld het arrest van 20 december 2017 (Nowak, ECLI:EU:C:2017:994) volgt dat het begrip persoonsgegeven ruim dient te worden uitgelegd en verweerder heeft niet deugdelijk onderbouwd waarom deze gegevens niet onder dit begrip geschaard moeten worden. Bovendien is het de rechtbank ambtshalve bekend dat deze documenten door verweerder worden gebruikt in het kader van het ontslag van eiser, wat niet zonder meer te rijmen is met de stelling van verweerder in het kader van deze procedure dat de documenten uitsluitend zijn bedoeld voor intern overleg en beraad.
3.5
De rechtbank heeft verder in de tussenuitspraak in 6.6 overwogen dat delen van de eindconclusie (document 1) verstrekt kunnen worden zonder dat tot anderen herleidbare informatie wordt gedeeld of een niet navolgbare tekst zou resteren. In zijn aanvullende motivering heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom verstrekking van het document toch integraal dient te worden geweigerd. De enkele stelling dat de eindconclusie samenvattingen bevat van volgens hem vertrouwelijke documenten en specifieke verwijzingen naar de inhoud hiervan, is hiertoe onvoldoende. Dit doet er immers niet aan af dat er ook delen van het document zijn die niet zien op deze documenten, voor zover verstrekking hiervan - gelet op wat is overwogen in 3.3 en 3.4 - reeds zou moeten worden geweigerd.
Conclusie
4.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder de gebreken met betrekking tot de documenten 2, 3, 4, 28, 31, 34, 37, 40 en 42 tot en met 45 heeft hersteld door alsnog te besluiten om deze documenten te verstrekken. Eiser heeft daarom geen belang meer bij het deel van zijn beroep dat betrekking heeft op de verkrijging van deze documenten, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
4.2
Gelet op de in de tussenuitspraak en deze uitspraak geconstateerde gebreken ten aanzien van de documenten 1, 5 tot en met 27, 29, 30, 32, 33, 35, 36, 38, 39 en 41 is het beroep gegrond en dienen het bestreden besluit en de aanvulling van 21 maart 2019 te worden vernietigd. Erop gelet dat verweerder er tot tweemaal toe niet in is geslaagd het bestreden besluit deugdelijk te motiveren, ziet de rechtbank geen aanleiding om (wederom) binnen het kader van deze beroepsprocedure de mogelijkheid tot herstel te bieden. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit in zoverre vernietigen en verweerder opdragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal bij het nemen van deze nieuwe beslissing op bezwaar, met inachtneming van wat onder 3.2 tot en met 3.5 is overwogen, een nadere afweging moeten maken en deze deugdelijk moeten motiveren.
4.3
In overweging 6.9 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van een motiveringsgebrek omdat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gereageerd op het verzoek van eiser om de aantekeningen van [naam 3] , teamcoach bij bureau [naam bureau 2] , van twee bijeenkomsten met het team [naam team] in augustus 2016 (de aantekeningen van [naam 3] ) te ontvangen. Het bestreden besluit dient daarom ook in zoverre te worden vernietigd. Nu verweerder ter zitting alsnog een deugdelijke motivering heeft gegeven, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand blijven.
4.4
In de tussenuitspraak is in 6.8 overwogen dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij kon volstaan met het overleggen van een geanonimiseerde versie van het verslag “Bijeenkomst Team [naam team] met de heer [naam 1] , directeur [afdeling] , op 16 augustus 2016” van 26 augustus 2016, opgesteld door [naam 3] . Het beroep van eiser dat ziet op dit document (46) zal daarom ongegrond worden verklaard.
Griffierecht
6. Omdat de rechtbank het beroep (deels) gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 170,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het betrekking heeft op de documenten 2, 3, 4, 28, 31, 34, 37, 40 en 42 tot en met 45 niet‑ontvankelijk;
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de documenten 1, 5 tot en met 27, 29, 30, 32, 33, 35, 36, 38, 39 en 41 en op de aantekeningen van [naam 3] ;
- vernietigt het bestreden besluit en de aanvulling van 21 maart 2019 voor zover het betrekking heeft op de documenten 1, 5 tot en met 27, 29, 30, 32, 33, 35, 36, 38, 39 en 41 en op de aantekeningen van [naam 3] ;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen voor zover het betreft het bezwaar tegen de weigering tot verstrekking van de documenten 1, 5 tot en met 27, 29, 30, 32, 33, 35, 36, 38, 39 en 41, met inachtneming van deze uitspraak;
- laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit en de aanvulling van 21 maart 2019 in stand voor zover het ziet op de aantekeningen van [naam 3] ;
- verklaart het beroep voor zover het betrekking heeft op document 46 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.F. Smulders, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. B. van Velzen, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Mourik, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 juni 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.