In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De Stichting Havensteder vorderde de ontruiming van de woning van de gedaagde, gelegen aan [adres gedaagde] in Rotterdam, op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. De aanleiding voor deze vordering was de sluiting van de woning door de Burgemeester van Rotterdam wegens de aanwezigheid van drugs en drugsgerelateerde overlast. De gedaagde, die sinds 2002 de woning huurt, betwistte de aanwezigheid van drugs en stelde dat zij niet op de hoogte was van de situatie in de kelderbox waar de drugs waren aangetroffen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester de woning terecht heeft gesloten op basis van de Opiumwet, en dat Havensteder de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft kunnen ontbinden. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van Havensteder bij het handhaven van de leefbaarheid in de buurt zwaarder weegt dan het woonbelang van de gedaagde. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een termijn van twee weken voor de gedaagde om de woning te verlaten. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten.