Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verdere verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 15 juni 2018 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de brief van 29 juni 2018 aan de zijde van [gedaagde] ;
- de brief van 17 september 2018 aan de zijde van [gedaagde] ;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 september 2018 aan de zijde van
- de brief van 1 februari 2019 aan de zijde van Patrimonium, met een productie;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 februari 2019 aan de zijde van Patrimonium;
- de conclusie na enquête aan de zijde van Patrimonium;
- de conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling van de vordering
[gedaagde] niet aan haar verplichting als (goed) huurder voldaan, zoals bedoeld in artikel 7:213 BW juncto 7:219 BW en artikel 12 lid 1 juncto lid 4 van de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene huurvoorwaarden van Patrimonium. Vastgesteld moet tevens worden dat [gedaagde] heeft nagelaten de redelijkerwijs van haar te verwachten maatregelen te nemen om de overlast te voorkomen dan wel in ieder geval te beëindigen. [gedaagde] en [naam 1] zijn herhaaldelijk in woord en geschrift aangesproken op hun handelen en gedrag en waren er dus van op de hoogte dat zij ernstige overlast veroorzaken. Hoewel op 31 augustus 2017 nog -op initiatief van Patrimonium- een gesprek tussen partijen heeft plaatsgevonden over de problematiek en de (voormalige) gemachtigde van Patrimonium op 4 september 2017 ook nog een waarschuwingsbrief aan [gedaagde] en [naam 1] heeft gestuurd en daarbij heeft aangekondigd dat bij een volgend incident een procedure tot ontbinding en ontruiming wordt gestart, heeft slechts een paar dagen later, op 9 september 2017, wederom een ernstig vechtincident plaatsgevonden, waarbij (onder meer) [naam 1] betrokken was. Een en ander levert een wanprestatie van [gedaagde] op, welke van dien aard en betekenis is, dat zij de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.