Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde]
1.Het verdere verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 15 juni 2018 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de akte aan de zijde van [gedaagde] , met producties;
- de akte uitlaten getuigen aan de zijde van Patrimonium;
- de brief van 1 februari 2019 aan de zijde van Patrimonium, met een productie;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 februari 2019 aan de zijde van Patrimonium;
- de conclusie na enquête aan de zijde van Patrimonium.
2.De verdere beoordeling van de vordering
[getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) en van [gedaagde] zelf en haar neef,
[getuige 4] en dochter, [getuige 5] , kunnen niet, althans onvoldoende, tot het benodigde bewijs dienen. Die verklaringen hebben niet alleen minder bewijskracht dan een verklaring onder ede, maar ook op andere gronden kunnen die verklaringen onvoldoende steun bieden aan het standpunt van [gedaagde] .
[naam 3] en [naam 4] een fors aandeel in dit alles hebben. Dit neemt de door in het bijzonder [naam 2] veroorzaakte overlast niet weg.
6 september 2017 ook nog -op initiatief van Patrimonium- een gesprek tussen partijen heeft plaatsgevonden over de problematiek, heeft slechts een paar dagen later, op 9 september 2017, wederom een ernstig vechtincident plaatsgevonden, waarbij (onder meer) [naam 2] betrokken was. Een en ander levert een wanprestatie van [gedaagde] op, welke van dien aard en betekenis is, dat zij de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
12 februari 2019 met een schone lei is opgeheven. Dit betekent dat, voor zover Patrimonium de vordering ook jegens de (voormalig) bewindvoerder, de heer [naam 1] , heeft ingesteld, die vordering reeds daarom niet toewijsbaar is. Patrimonium zal daarom worden veroordeeld in de kosten in de procedure jegens de bewindvoerder. Die proceskosten worden aan de zijde van de bewindvoerder begroot op nihil, nu hij niet in de procedure is verschenen.