ECLI:NL:RBROT:2019:4895

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
KTN-7405566_28022019
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Heineken Nederlands Beheer B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerster]. Heineken verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van ongeschiktheid voor de bedongen arbeid en een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer had sinds oktober 2015 geen zinvolle invulling meer gegeven aan haar functie en vertoonde een negatieve houding ten opzichte van haar werk. De werknemer had zich op 9 augustus 2018 ziek gemeld, en Heineken stelde dat haar arbeidsongeschiktheid geen rol speelde in de ontbindingsverzoek. De kantonrechter oordeelde dat Heineken onvoldoende had aangetoond dat de werknemer niet geschikt was voor haar functie, en dat er geen geldige grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De rechter wees het verzoek van Heineken af en kende de werknemer een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 7405566 \ HA VERZ 18-116
uitspraak: 28 februari 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEINEKEN NEDERLANDS BEHEER B.V.,
gevestigd te Zoeterwoude,
verzoekster en verweerster,
gemachtigde: mr. C.B.G. Derks,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster en verzoekster,
gemachtigde: mr. P.F. van den Brink.
Partijen worden hierna aangeduid als “Heineken” en “ [verweerster] ”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit het volgende:
  • het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 10 december 2018, met producties;
  • het verweerschrift, tevens houdende een (voorwaardelijk) tegenverzoek, met producties;
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van Heineken;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van [verweerster] .
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum verweerster] , is met ingang van 1 juni 1988 in dienst getreden van Heineken en sindsdien werkzaam in diverse functies, thans in de functie van Senior Opleidingsondersteuner op de afdeling ‘TPM Brewery’ te Zoeterwoude. Naast de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de arbeidsovereenkomst, zijn van toepassing de collectieve arbeidsvoorwaarden, opgenomen in de Collectieve arbeidsovereenkomst Heineken Nederlands Beheer B.V. 2015-2017, alsmede de Algemene arbeidsvoorwaarden en de regels die zijn opgenomen in de Heineken Wegwijzer en de Heineken bedrijfsregels.
In 2015 is een reorganisatie aangekondigd met gevolgen voor de functie van [verweerster] .
Over het jaar 2017 heeft [verweerster] in haar huidige functie een ‘partially meets’-beoordeling ontvangen. Uit de beoordeling blijkt dat [verweerster] nog niet ‘gestart’ is met de functie, waarop zij door Heineken wordt aangesproken op verbetering en is voorgehouden wat zij verwacht van een medewerker in haar functie.
In het voorjaar van 2018 geeft Heineken [verweerster] aan dat zich geen verbetering aftekent in het functioneren. Heineken houdt [verweerster] voor dat de vrijblijvendheid aan de functie-invulling voorbij is: er moet een nuttige invulling worden gegeven aan de arbeidsovereenkomst. Met [verweerster] worden afspraken gemaakt over een verbeterplan.
In februari 2018, tijdens een wandeling van [verweerster] met haar leidinggevende, de heer de heer [naam] (hierna: [naam] ), is besproken dat [verweerster] op haar verzoek het coachingstraject ‘Bright Talent Professional’ zal kunnen volgen. Voorwaarde was dat zij de training deels in haar eigen tijd zou volgen; nadere afspraken zouden worden vastgelegd.
In een document van 7 mei 2018 is onder meer het volgende opgenomen:
“In dit document vind je een verbeterplan voor jouw traject "Bright Talent Professional". Doel van dit traject is om jouw duurzame inzetbaarheid te garanderen, ervoor te zorgen dat jij weer gelukkig bent op en in je werk en de impasse te doorbreken ten aanzien van jouw toekomst binnen de rol van senior opleidingsondersteuner.
[…]
Na zes maanden verwacht ik naast een gelukkige en duurzaam inzetbare [verweerster] tevens duidelijkheid van jou over jouw toekomst in de rol van senior opleidingsondersteuner. Hiervoor bestaan twee opties. Je besluit zonder reserveringen en met volle overgave de baan als senior opleidingsondersteuner aan te pakken enerzijds. Of je besluit dat je niet verder wilt in de rol als senior opleidingsondersteuner. Hetgeen betekent dat, indien er geen geschikte plek voor jou is binnen de organisatie, we overgaan tot een beëindigingsovereenkomst waarin we op neutrale grond uit elkaar gaan. Hierin zal je dan ondersteund worden door HEINEKEN. Eveneens wil ik je laten weten dat, mocht er in de eindevaluatie onvoldoende verbetering optreden in jouw functioneren als senior opleidingsondersteuner, ik dan helaas genoodzaakt ben tot het starten van een officieel verbetertraject, met daaraan verbonden consequenties.
Hieronder vind je de punten waarop ik verwacht een duurzame verbetering te zien over 6 maanden.”
7. Tijdens een gesprek op 2 augustus 2018 heeft [naam] zijn twijfels uitgesproken ten aanzien van de vraag of [verweerster] tijdig op het vereiste niveau zal komen.
8. [verweerster] heeft zich op 9 augustus 2018 ziek gemeld. In de daarop volgende rapportages heeft de bedrijfsarts steeds vermeld dat sprake is van een (tijdelijke) werkgerelateerde arbeidsongeschiktheid.
9. Op 11 oktober 2018 vindt er een gesprek plaats tussen (onder anderen) [verweerster] en [naam] . [naam] spreekt tijdens dit gesprek uit dat hij terugkeer van [verweerster] in de functie van Senior Opleidingsondersteuner niet meer ziet zitten en dat Heineken streeft naar het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.

3.Het verzoek, de grondslag en het verweer

3.1
Heineken heeft verzocht:
de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege:
primair:ongeschiktheid voor de bedongen arbeid anders dan door ziekte of gebreken als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel d BW,
subsidiair:een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW;
het einde van de arbeidsovereenkomst conform artikel 7:671b BW te bepalen op kortst mogelijke termijn;
één en ander kosten rechtens.
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Heineken aan haar verzoek – verkort weergegeven en voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd. [verweerster] geeft sinds oktober 2015 geen zinvolle en gemotiveerde invulling meer aan haar arbeidsovereenkomst. Gebleken is dat [verweerster] niet functioneert op een manier die toegevoegde waarde heeft en dat zij bovendien een starre, verzuurde en ‘ontwijkende’ houding aanneemt en niet samenwerkt met collega’s op een wijze die Heineken voor ogen heeft. [verweerster] toont weerstand, vooral als sprake is van (noodzakelijke) veranderingen. Zij is openlijk en aanhoudend negatief over haar functie. Er is sprake van meerdere ziekmeldingen en lange periodes van afwezigheid door ziekte, die volgen op veranderingen op het werk die [verweerster] niet welgevallig zijn. Nadat in 2015 een reorganisatie is aangekondigd met gevolgen voor [verweerster] , is [verweerster] gedurende ruim 2,5 jaar ruimte geboden om te wennen aan haar nieuwe rol, maar inmiddels is gebleken dat het draagvlak voor [verweerster] is weggevallen en dat de arbeidsverhouding verstoord is geraakt. De leidinggevende van [verweerster] en haar collega’s willen niet meer met haar samenwerken. Na onderzoek is voorts gebleken dat er geen herplaatsingsmogelijkheden beschikbaar zijn.
3.3
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer, alsmede op de overige stellingen van Heineken zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.

4.Het (voorwaardelijk) tegenverzoek, de grondslag en het verweer

4.1
[verzoekster] heeft verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
i. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
subsidiair, zo de arbeidsovereenkomst wel moet worden ontbonden:
aan [verzoekster] een transitievergoeding toe te kennen van € 104.484,- bruto;
aan [verzoekster] een billijke vergoeding toe te kennen van € 285.478,- bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag uit hoofde van ernstig verwijtbaar handelen c.q. nalaten door Heineken;
bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor [verzoekster] geldende opzegtermijn van zes maanden zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
Heineken te veroordelen tot betaling aan mevrouw [verzoekster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de onder ii en iii genoemde vergoedingen tot aan de dag der algehele voldoening;
primair en subsidiair:
Heineken te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
4.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [verzoekster] – verkort weergegeven en voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Er is geen geldige grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Mocht tot het oordeel gekomen worden dat de arbeidsovereenkomst desalniettemin moet worden ontbonden dan is aan de zijde van Heineken sprake van ernstig verwijtbaar handelen c.q. nalaten zodat Heineken een billijke vergoeding verschuldigd is.
4.3
Heineken heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer, alsmede op de overige stellingen van [verzoekster] zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.

5.De beoordeling

De beoordeling van het verzoek

5.1
Allereerst dient beoordeeld te worden of het ontbindingsverzoek verband houdt met een opzegverbod wegens ziekte. Vaststaat dat [verweerster] sedert 9 augustus 2018 en daarmee ten tijde van het indienen van het verzoekschrift arbeidsongeschikt is. Voor de vraag of sprake is van een opzegverbod wegens ziekte is echter doorslaggevend of het ontbindingsverzoek (mede) is ingegeven door de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] . Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan geen sprake. Heineken heeft voldoende omstandigheden gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat [verweerster] al geruime tijd onvoldoende functioneert en daarmee niet geschikt is voor haar functie. Niet gebleken is dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] daarbij een rol heeft gespeeld. Van een opzegverbod is dan ook geen sprake.
5.2
In artikel 7:669 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Nu Heineken stelt dat sprake is van een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub d BW, dient beoordeeld te worden of [verweerster] als werkneemster de geschiktheid mist tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van haar ziekte of gebreken én Heineken haar als werkgever hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en haar in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld haar functioneren te verbeteren.
5.3
Vaststaat dat tussen partijen al geruime tijd discussie is over het functioneren van [verweerster] , maar ook dat het functioneren van [verweerster] negatief is beïnvloed door (ziekte als gevolg van) privéomstandigheden en haar thuissituatie. Tijdens de wandeling in februari 2018 hebben [verweerster] en [naam] gesproken over wat [verweerster] nodig heeft voor haar functie. [verweerster] heeft verzocht om toestemming voor het volgen van de training ‘Bright Talent Professional’. Dat deze training onderdeel uitmaakte van een formeel verbetertraject is niet gebleken. Wel hebben partijen op 7 mei 2018 een document ondertekend waarin zij zijn overeengekomen dat, indien de training na zes maanden (november 2018) niet het gewenste resultaat zou opleveren, een formeel verbetertraject zou worden gestart. Gelet hierop had het, nu Heineken kennelijk van oordeel was dat [verweerster] ten aanzien van de gestelde doelstellingen onvoldoende verbetering had laten zien, op de weg van Heineken gelegen om na verloop van de zes maanden een officieel verbetertraject te starten. Heineken heeft dit nagelaten door [verweerster] reeds op 11 oktober 2018 te berichten de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen. Heineken heeft [verweerster] derhalve niet in voldoende mate in de gelegenheid gesteld haar functioneren (op de overeengekomen wijze) te verbeteren. Van een voldragen grond in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub d BW is derhalve geen sprake.
5.4
De door Heineken gestelde verstoorde arbeidsverhouding is door haar onvoldoende onderbouwd. Heineken heeft weliswaar gesteld dat de leidinggevende van [verweerster] en haar collega’s niet meer met haar willen samenwerken, maar naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gebleken dat de verstoring zodanig is dat van Heineken in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst met [verweerster] laat voortduren, zeker gelet de omstandigheid dat Heineken deel uitmaakt van een groot concern met meerdere vestigingen in het land. Van een voldragen grond in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW is dus evenmin sprake.
5.5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het verzoek van Heineken worden afgewezen.
5.6
Heineken zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De beoordeling van het tegenverzoek
5.7
Aangezien het verzoek van Heineken wordt afgewezen , wordt het primaire verzoek van [verweerster] toegewezen en treedt de voorwaarde van het subsidiaire verzoek niet in, zodat aan de beoordeling daarvan niet wordt toegekomen.
5.8
Gelet op de nauwe samenhang tussen het verzoek en het primaire tegenverzoek zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek:wijst het verzoek af;
veroordeelt Heineken tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op een bedrag van € 720,- aan salaris voor de gemachtigde;
ten aanzien van het tegenverzoek:
wijst het primaire verzoek toe;
verstaat dat aan de beoordeling van het voorwaardelijke subsidiaire tegenverzoek niet wordt toegekomen;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
590