In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de geldigheid van een testament centraal. De erflater overleed op 16 november 2017 en had in zijn testament van 11 november 1994 zijn voormalige partner als enige erfgenaam benoemd. De relatie tussen de erflater en de partner was in 1999 beëindigd, maar het testament was nooit aangepast. De eiseres, de huidige echtgenote van de erflater, vorderde dat het testament geen effect sorteert en dat zij als erfgename bij versterf moet worden aangemerkt.
De rechtbank oordeelde dat de erflater zijn voormalige partner als erfgenaam had benoemd zolang zij zijn partner was. Aangezien de relatie in 1999 was beëindigd, was de erflater bij zijn overlijden niet meer met de voormalige partner getrouwd. De rechtbank concludeerde dat de uiterste wilsbeschikking van de erflater geen effect meer sorteert, omdat de erflater zijn testament niet had aangepast na de beëindiging van de relatie. De rechtbank wees de vordering van de eiseres toe en verklaarde haar als erfgename bij versterf.
Daarnaast werd de gedaagde, de voormalige partner, veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank stelde de kosten vast op een totaalbedrag van € 1.476,91, vermeerderd met wettelijke rente. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 juni 2019.