ECLI:NL:RBROT:2019:4835

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5255
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake ontslag en bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij BOOR Services, bezwaar gemaakt tegen een akte van ontslag die haar op 12 juni 2018 was toegezonden. Het college van bestuur van de stichting BOOR verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, wat eiseres aanvocht. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat eiseres tijdig bezwaar had gemaakt en dat de niet-ontvankelijk verklaring onterecht was. De rechtbank stelde vast dat de brief van 17 mei 2018, waarin eiseres haar tijdelijke aanstelling beëindigde, niet als een rechtsgeldig besluit kon worden aangemerkt, omdat de afzender niet bevoegd was. De rechtbank concludeerde dat het ontslagbesluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, vooral gezien de omstandigheden waaronder eiseres haar ontslag had aangevraagd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de rechtspositie van eiseres door haar aanstelling voor onbepaalde tijd te handhaven. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/5255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2019 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. W.P. Bekenkamp,
en

het college van bestuur van de stichting BOOR, verweerder,

gemachtigde: mr. B. van Bon.

Procesverloop

Op 12 juni 2018 heeft verweerder eiseres een akte van ontslag toegezonden.
Bij besluit van 18 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de akte van ontslag niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door G.P. Simjouw.

Overwegingen

1.1
Eiseres was sinds 9 juni 2017 voor bepaalde tijd tot en met 8 juni 2018 aangesteld bij BOOR Services in de functie van medewerker lokale administratie. Op de aanstelling is de collectieve arbeidsvoorwaardenovereenkomst Voortgezet Onderwijs (cao VO) van toepassing. Bij akte van aanstelling van 28 maart 2018 is aan eiseres met ingang van 9 juni 2018 een aanstelling voor onbepaalde tijd verleend.
1.2
Begin april 2018 heeft eiseres zich ziekgemeld. Bij e-mailbericht van 10 mei 2018 heeft eiseres verweerder laten weten dat zij haar aanstelling met ingang van 8 juni 2018 wil laten eindigen. Bij e-mailbericht van 14 mei 2018 heeft eiseres bevestigd dat zij achter de inhoud van haar e-mailbericht van 10 mei 2018 staat.
1.3
Bij brief van 17 mei 2018 heeft M. Wessels, Hoofd Huisvesting & Facilitair (Wessels), eiseres bevestigd dat zij ervoor gekozen heeft de aangeboden vaste aanstelling niet te accepteren en dat haar tijdelijke aanstelling van rechtswege afloopt op 8 juni 2018. In de brief staat verder dat de verstuurde akte van aanstelling van 28 maart 2018 als niet verzonden kan worden beschouwd.
1.4
Op 12 juni 2018 heeft verweerder eiseres een akte van ontslag toegezonden. In deze akte staat dat stichting BOOR eiseres ontslag verleent en dat het dienstverband voor bepaalde tijd op 8 juni 2018 is geëindigd. Onderaan vermeldt de akte van ontslag dat belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het besluit bezwaar kunnen maken bij BOOR. De begeleidende brief meldt dat de akte van ontslag het officiële document is met betrekking tot beëindiging van het dienstverband.
1.5
Bij e-mailbericht van 14 juni 2018 heeft eiseres kenbaar gemaakt dat zij wil terugkomen van haar wens de aanstelling te laten eindigen. Wessels heeft eiseres hierop bij e‑mailbericht van 15 juni 2018 geantwoord dat zij niet op het verzoek van eisers wil ingaan. Bij brief van haar gemachtigde van 3 juli 2018 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de akte van ontslag van 12 juni 2018.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag, met overneming van het advies van de adviseur bezwaarschriften van 10 september 2018, dat eiseres niet binnen zes weken na verzending van het primaire besluit van 17 mei 2018 bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar van eiseres is volgens verweerder wegens deze termijnoverschrijding niet-ontvankelijk.
3. Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 7:1, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover hier van belang, dat degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar dient te maken.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a en 1°, van de Awb wordt met een besluit gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
4.1
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder de brief van 17 mei 2018 ten onrechte als het primaire besluit aanmerkt. De brief van 17 mei 2018 bevat niet meer dan een mededeling van het Hoofd Huisvesting & Facilitair, dat niet bevoegd is om een op rechtgevolg gerichte beslissing te nemen. Daarnaast bevat de brief geen rechtsmiddelenclausule. Het primaire besluit is volgens eiseres de akte van ontslag van 12 juni 2018. Eiseres stelt dat zij tegen dit besluit tijdig bezwaar heeft gemaakt. Subsidiair voert eiseres aan dat, als de brief van 17 mei 2018 als (primair) besluit moet worden aangemerkt, de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 17 mei 2018 niet als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Niet in geschil is dat eiseres bij akte van 28 maart 2018 een aanstelling voor onbepaald tijd was verleend. De omstandigheid dat eiseres kenbaar heeft gemaakt dat zij afziet van een aanstelling voor onbepaalde tijd neemt niet weg dat het aanstellingsbesluit toen al genomen was en dat er om die reden een eenzijdige rechtshandeling van verweerder nodig was om de rechtsgevolgen van de akte van aanstelling voor onbepaalde tijd ongedaan te maken. De brief van Wessels kan niet als een zodanige rechtshandeling worden aangemerkt. Niet in geschil is dat Wessels in haar functie van Hoofd Huisvesting & Facilitair niet bevoegd was namens verweerder te besluiten over het in het leven roepen dan wel beëindigen van een aanstelling. Anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft gesteld, blijkt uit de gedingstukken niet dat het bevoegd gezag (verweerder) de inhoud van de brief van 17 mei 2018 voor zijn rekening heeft genomen. Dat betekent dat eerst de akte van ontslag van 12 juni 2018 een wijziging in de rechtspositie van eiseres teweeg heeft gebracht. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 17 mei 2018 als handeling als bedoeld in artikel 8:2 van de Awb kan worden aangemerkt en om die reden gelijk dient te worden gesteld met een besluit, overweegt de rechtbank dat, nu Wessels niet bevoegd was te besluiten de aanstelling in te trekken, zij ook niet bevoegd is een handeling met die strekking te verrichten.
4.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de akte van ontslag van 12 juni 2018 en dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
5. In de gedingstukken en ter zitting hebben partijen ook hun inhoudelijke standpunten over het bezwaar toegelicht. Gelet hierop en gezien artikel 8:41a van de Awb zal de rechtbank het geschil tussen partijen definitief beslechten. Ter zitting hebben partijen verklaard dat zij dit wenselijk vinden als de rechtbank het beroep gegrond zou verklaren.
6.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder zich niet als goed werkgever heeft gedragen. Verweerder heeft niet voldaan aan de vergewisplicht en had gelet op de gesteldheid van eiseres ten tijde van het ontslag niet zonder meer gevolg mogen geven aan de opmerking van eiseres dat zij afzag van een aanstelling voor bepaalde tijd.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de Raad, onder meer de uitspraak van 24 juli 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD9294), moet een ontslagverzoek zijn te herleiden tot een eigen en in vrijheid genomen beslissing van de ambtenaar. De werkgever dient zich er voorts van te vergewissen dat betrokkene zich ten volle bewust is van zijn (rechts)positie, van de gevolgen van zijn ontslagname en van eventuele alternatieven en dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om tot een afgewogen beslissing te komen. Op 10 mei 2018 schrijft eiseres in het hiervoor onder 1.2 genoemde e-mailbericht dat zij na lang nadenken en overwegen toch heeft besloten dat zij met ingang van 8 juni 2018 haar aanstelling wil laten eindigen. Eiseres geeft aan dat zij niet op haar plek zit als receptioniste en dat zij via een familielid een paar uur per week administratieve werkzaamheden kan verrichten. In het e‑mailbericht dat eiseres op 14 mei 2018 naar Wessels stuurt, schrijft zij dat zij er goed over heeft nagedacht en dat zij bij haar vorige mail (van 10 mei 2018) blijft. Verder meldt eiseres dat het ‘privé niet zo lekker gaat’ en dat zij niet goed slaapt, tenzij zij er iets voor inneemt.
6.3
Ondanks dat eiseres vier dagen na haar eerste mededeling nogmaals schriftelijk verklaard heeft dat zij niet langer bij stichting BOOR in dienst wil blijven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft gedaan om zich ervan te vergewissen dat eiseres zich bewust was van de gevolgen van haar verzoek. De rechtbank kent gewicht toe aan de omstandigheid dat eiseres ten tijde van haar verzoek ziek was. Daarbij heeft eiseres in de e-mail van 14 mei 2018 aangegeven dat zij als zij op kantoor is er met haar gedachten niet bij is en dat zij medicatie gebruikt om te kunnen slapen. Op dat moment stond er nog een afspraak gepland met de bedrijfsarts. Onder deze omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om, alvorens het verzoek in te willigen, de afspraak bij de bedrijfsarts af te wachten in plaats van die af te zeggen, dan wel eiseres op de gevolgen te wijzen die een uitdiensttreding in haar omstandigheden met zich brengt en haar een bedenktijd te gunnen, al dan niet om zich (juridisch) te laten adviseren omtrent haar beslissing. Ter zitting heeft G.P. Simjouw, de opvolger van Wessels, verklaard dat hij een collega van eiseres gevraagd heeft contact met haar op te nemen om na te gaan of eiseres achter haar beslissing stond. Daargelaten dat uit het dossier niet blijkt dat de collega op verzoek van verweerder contact met eiseres heeft gelegd, doet dit er niet aan af dat eiseres hiermee niet is gewezen op de gevolgen van het ontslag en dat zij daarnaast geen bedenktijd heeft gekregen, in ieder geval niet uitdrukkelijk. Het voorgaande betekent dat het bezwaar gegrond moet worden verklaard.
6.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet voldaan aan de onderzoeksplicht die gelet op de onder 6.2 vermelde rechtspraak op hem rust. Het ontslagbesluit is dus niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
7. De rechtbank zal onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond te verklaren en dat besluit te herroepen. Dit betekent dat de aanstelling van eiseres voor onbepaalde tijd niet rechtsgeldig is beëindigd en dus nog steeds van kracht is. Daargelaten de mogelijkheid van hoger beroep is het aan partijen om met elkaar in gesprek te gaan over de ontstane situatie en te bespreken hoe nu verder.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1). Eiseres heeft daarnaast verzocht om vergoeding van haar reis- en verblijfkosten. De rechtbank stelt de hoogte van deze kosten vast op € 6,82 op basis van de reiskosten per openbaar vervoer.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.054,82.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 juni 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.