ECLI:NL:RBROT:2019:4815

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
10/691119-18 en 10/741001-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Winkeldiefstal, woninginbraak, opzettelijk handelen in strijd met Opiumwet en Wet wapens en munitie

Op 28 februari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die zich schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder winkeldiefstal, woninginbraak, en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in een jeugdinrichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden, met aftrek van het voorarrest. De zaak omvatte twee parketnummers: 10/691119-18 en 10/741001-18, waarbij de verdachte onder andere werd beschuldigd van diefstal van sloffen sigaretten en shag, en het voorhanden hebben van verdovende middelen en een wapen. De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken, waarbij de verklaringen van getuigen en de resultaten van sporenonderzoek zijn meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele geweldshandelingen die niet bewezen konden worden. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn eerdere veroordelingen en het gebrek aan medewerking aan hulpverlening. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen wegens het ontbreken van bewijsstukken, maar de rechtbank legde wel een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10/691119-18 en 10/741001-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 28 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] 2001 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt,
raadsman mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam, inzake parketnummer 10/691119-18,
raadsvrouw mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam, inzake parketnummer 10/741001-18.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 14 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/691119-18 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/741001-18 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 onder parketnummer 10/691119-18
4.1.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde (bedreiging met) geweldshandelingen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De aangeefster heeft wisselend verklaard ten aanzien van de geweldshandelingen. Zij spreekt over duwen, tegenhouden en losrukken. Daarnaast zijn de geweldshandelingen niet op de camerabeelden te zien.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.1.2.
Beoordeling
De aangeefster heeft verklaard dat zij door een van de daders is tegengehouden en dat hij haar heeft geduwd. Later heeft de aangeefster verklaard dat deze dader haar met zijn schouder duwde. De verbalisant die de beelden van de overval heeft bekeken, heeft gerelateerd dat dit duwen op de beelden niet is te zien. In ieder geval is op die beelden te zien dat de dader haar niet aanraakt. Gelet hierop, in combinatie met de omstandigheid dat uit de verklaring van de aangeefster blijkt dat zij erg in paniek was en mogelijk in die paniek dingen anders heeft waargenomen dan ze daadwerkelijk waren, komt de rechtbank niet tot wettig en overtuigend bewijs van het gebruik van de ten laste gelegde geweldshandelingen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is de ten laste gelegde diefstal van sloffen sigaretten en shag zonder de ten laste gelegde (bedreiging met) geweldshandelingen.
4.2.
Bewijswaardering feit 3 en 4 onder parketnummer 10/691119-18
4.2.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de doorzoeking onrechtmatig was. Van een doorzoeking op grond van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering kan geen sprake zijn geweest, nu de verdachte reeds was aangehouden en geboeid en dus voor de politie duidelijk was dat hij de persoon was voor wie zij een aanhoudingsbevel hadden. De zoeking was dan ook niet noodzakelijk ter vaststelling van de identiteit van de verdachte. De als gevolg van de zoeking aangetroffen drugs en stiletto zijn daarom onrechtmatig verkregen en dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Bij gebreke van enig ander wettig bewijs is er onvoldoende bewijs om tot een veroordeling te komen, aldus de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking rechtmatig was en dat het onder parketnummer 10/691119-18 onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 2 november 2018 blijkt dat de verdachte die dag om 06:22 uur in zijn slaapkamer is aangehouden ter zake van een woninginbraak. Ter controle van de identiteit van de verdachte zijn de verbalisanten op zoek gegaan naar een identiteitskaart/paspoort van de verdachte, waarbij zij de zakken van een jas, gelegen in diezelfde kamer, hebben doorzocht.
Artikel 55b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geeft een opsporingsambtenaar de bevoegdheid om een aangehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken, een en ander voor zover zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit.
Naar het oordeel van de rechtbank legitimeert de vermelde bepaling ook het zoeken in jaszakken van een jas die een verdachte kennelijk heeft gedragen en/of zal dragen, omdat een jaszak, naar de algemene ervaring leert, een gebruikelijke plaats is om bijvoorbeeld een portefeuille met identiteitsbewijs te bewaren. Dat verdachte zich ten tijde van de aanhouding nog in pyjama bevond en zijn jas nog niet aan had, maakt dat niet anders, en maakt in het bijzonder niet, dat uitsluitend in de zakken van zijn pyjama kon worden gezocht naar een identiteitsbewijs. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal duidelijk dat de verbalisanten ook daadwerkelijk op zoek waren naar een identiteitsbewijs. Zij hebben dan ook, direct na het aantreffen van gripzakjes met vermoedelijk verdovende middelen, toestemming verzocht voor een doorzoeking op grond van de Opiumwet.
Voor de stelling van de verdediging dat de verbalisanten ten tijde van de aanhouding al wisten dat de aangehouden persoon de verdachte was, geldt, dat de enkele omstandigheid dat een verbalisant denkt te weten wie hij voor zich heeft, niet met zich brengt dat de betrokkene zich niet zou hoeven te legitimeren of de politie naar diens identiteit geen onderzoek zou mogen doen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verbalisanten niet buiten de grenzen van hun bevoegdheid zijn getreden. Er is dan ook geen sprake van enig vormverzuim, zodat bewijsuitsluiting niet aan de orde is.
4.2.3.
Conclusie
Het onder parketnummer 10/691119-18 onder 3 en 4 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering parketnummer 10/741001-18
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat niet voldaan is aan het bewijsminimum. De omstandigheden met betrekking tot de jas van de verdachte en die met betrekking tot het sporenonderzoek zijn onvoldoende om te dienen als steunbewijs voor de verklaring van de getuige. Het verband is te ver verwijderd.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het ontbreekt aan overtuigend bewijs. Er is sprake van zodanige twijfel dat op grond van het in dubio pro reo beginsel de verdachte alsnog vrijgesproken dient te worden.
Meer subsidiair heeft de verdediging voorwaardelijk verzocht om de rapporteur van het NFI, dhr. [naam getuige 1] , als getuige te horen over het sporenonderzoek. Zulks indien en voor zover het primaire noch het subsidiaire standpunt gevolgd wordt.
4.3.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder parketnummer 10/741001-18 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.3.3
Beoordeling
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank voor het onder parketnummer 10/741001-18 ten laste gelegde, voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. De rechtbank overweegt daartoe, onder verwijzing naar de uitgewerkte bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II, als volgt.
Getuige [naam getuige 2] heeft onder meer verklaard dat hij een van de twee jongens die hij op
31 december 2017, omstreeks 01:30 uur uit de kelderboxruimte zag komen rennen, meteen herkende als zijnde de verdachte.
“ [naam verdachte] droeg een zwarte jas van het merk The North Face. Het leek alsof [naam verdachte] iets onder zijn jas droeg wat aan de voorzijde bij de kraag een beetje uitstak. Ik dacht dat het een koevoet was maar dat weet ik niet zeker”. Op de vraag van [naam getuige 2] wat de verdachte in zijn portiek deed, renden de verdachte en zijn medeverdachte vervolgens weg.
Volgens [naam getuige 2] kent hij de verdachte goed omdat zij jarenlang op dezelfde basisschool hebben gezeten. [naam getuige 2] vermeldt ook dat de verdachte in de [adres verdachte] woont en zichzelf ' [naam 1] ' op Facebook noemt.
De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij en [naam getuige 2] elkaar kennen, dat zij een aantal jaren bij elkaar op de lagere school hebben gezeten, en dat hij, verdachte, een Facebook account genaamd “ [naam 1] ” heeft.
Uit het proces-verbaal van bevindingen ( [proces-verbaalnummer 1] ) komt naar voren dat verbalisanten op 31 december 2017 omstreeks 01:58 uur in de woning aan de [adres verdachte] arriveren om de verdachte aan te houden. In de eetkamer zien zij een zwarte jas van het merk The North Face liggen. De zus van de verdachte verklaart dat dit de jas van de verdachte betreft en dat hij sinds een half uur thuis is. De verbalisant merkt vervolgens op dat de jas nat en klam aanvoelt.
Direct bij zijn aanhouding verklaart de verdachte heel de tijd thuis te zijn geweest, in verdere verhoren heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroept. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij die bewuste nacht inderdaad niet de hele tijd thuis was, maar buiten is geweest om te chillen.
In de inbeslaggenomen jas van de verdachte zijn tijdens de insluiting in de jaszak stoffen handschoenen aangetroffen. In de stof van een van die handschoenen werd een houtsplinter aangetroffen. Van belang is dan dat uit het proces-verbaal sporenonderzoek ( [proces-verbaalnummer 2] ) naar voren komt dat de verbalisant ziet dat de deurstijl, ter hoogte van het slot, versplinterd was. De verbalisant ziet op de grond verschillende stukken hout liggen.
Voorts ziet de verbalisant op het deurschild van de deur van de kelderbox, in een indrukspoor, een roodkleurige substantie, gelijkend op rode verf. En uit het NFI rapport van 7 februari 2019 blijkt dat op de in de handschoen aangetroffen houtsplinter, onder andere rood materiaal is aangetroffen. Uit nader onderzoek is naar voren gekomen dat spectra van een verfsplinter aangetroffen in een van de handschoenen, overeenkomt met spectra van verf van Gamma breekijzers. Omdat er in het politieonderzoek geen breekijzer was veiliggesteld heeft er vervolgens een zogeheten spoor-spoorvergelijking plaatsgevonden tussen de deeltjes verf op het deurschild en deeltjes verf in de handschoen aangetroffen door middel van uitschudden van die handschoen. Uit deze analyses bleek dat de verfdeeltjes vanaf de handschoen niet homogeen zijn, maar subtiel in samenstelling variëren. De verf vanaf het deurschild valt binnen deze variatie. Vervolgens zijn twee hypotheses geformuleerd.
Hypothese 1: De sporen vanaf de handschoenen en vanaf het deurschild zijn (deels) afkomstig van hetzelfde voorwerp.
Hypothese 2: De sporen vanaf de handschoenen zijn afkomstig van een ander voorwerp dan de sporen vanaf het deurschild.
Op grond van alle voornoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat hypothese I zeer waarschijnlijk is, en dat kan worden uitgesloten dat de gebleken overeenkomsten tussen de verfdeeltjes uit de handschoen en de verfdeeltjes van het deurschild van de kelderbox op puur toeval berusten.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bewijswaarde van het NFI-rapport van 7 februari 2018 afzonderlijk bezien marginaal is en dat de uitkomst hiervan op zichzelf niet zodanig is dat dit gemakkelijk tot een veroordeling zou kunnen leiden. Echter, nu de hiervoor genoemde omstandigheden en de overtuigende herkenning door de getuige [naam getuige 2] cumuleren en in onderling verband en samenhang worden bezien, levert het NFI-rapport belangrijk én voldoende steunbewijs. Dit geldt te meer nu de verdachte geen aannemelijke of logische verklaring heeft gegeven voor de belastende omstandigheden waarmee hij is geconfronteerd, en geen duidelijkheid heeft willen verschaffen omtrent wat hij die bewuste nacht buiten heeft gedaan en in welk gezelschap hij verkeerde.
Gelet hierop acht de rechtbank een alternatief scenario niet aannemelijk.
Uit het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat de verdachte één van de twee personen is geweest die gepoogd heeft door middel van braak goederen uit de kelderbox weg te nemen. De rechtbank acht derhalve het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van het voorgaande zal het voorwaardelijk getuigenverzoek van de raadsvrouw worden afgewezen. Het belang van de raadsvrouw om drs. [naam getuige 1] van het NFI te bevragen over zijn standpunt: “Echter, de kans dat een willekeurige handschoen overeenkomende verf bevat, acht ik laag”, ontbreekt, nu de rechtbank op basis van de onderzoeksresultaten van het NFI in combinatie met voornoemde feiten en omstandigheden haar eigen conclusie heeft getrokken.
4.3.3.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/741001-18 ten laste gelegde heeft begaan en wijst het voorwaardelijk getuigenverzoek van de raadsvrouw af.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/691119-18 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/741001-18 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/691119-18
1.
hij op 30 september 2018 te Rotterdam in een winkelpand gelegen aan de [adres delict 1] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (groot) aantal sloffen sigaretten en shag, toebehorende aan Supermarkt [naam supermarkt] ;
2.
hij op 18 oktober 2018 te Rotterdam
ineen woning gelegen aan het [adres delict 2]
tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
cd('s) en/of dvd('s), toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader, die weg
te nemen goed(eren) onder hun bereik had(den) gebracht door middel van braak ;
3.
hij op 02 november 2018 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 30,6 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, en
- ongeveer 0,7 gram, van een materiaal bevattende
heroïne, en
- ongeveer 0,9 gram, van een materiaal bevattende
het middel MDMA (methyleendioxymethamfetamine),
zijnde cocaïne en heroïne en MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 02 november 2018 te Rotterdam,
een stiletto, een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I, onder 1°,
van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 10/741001-18
hij op 31 december 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
ter uitvoering van het voornemen om
twaalf potten oploskoffie en een douchekop,
toebehorend aan [naam slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- het slot en/of de deurpost van de deur van de kelderbox heeft geforceerd
en/of opengebroken en
- twaalf potten oploskoffie in een boodschappentas
heeft gedaan, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/691119-18

1.Diefstal door twee of meer verenigde personen;

2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;

3. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

4.Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

Parketnummer 10/741001-18
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een tijdsbestek van een jaar een variëteit aan strafbare feiten gepleegd.
Op 30 september 2018 heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, waarbij de kassamedewerkster zich feitelijk overvallen en machteloos voelde tegenover de verdachte en zijn mededaders. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit en bezorgt winkelbedrijven hinder, overlast en schade, en de onderhavige winkeldiefstal bezorgde de kassamedewerkster begrijpelijkerwijs ook angst.
Daarnaast heeft de verdachte op 18 oktober 2018 samen met een ander een woninginbraak gepleegd. Zij zijn naar de woning van het slachtoffer gegaan en zijn door middel van het verbreken van een ruit de woning ingegaan. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Bovendien zijn woningen bij uitstek de plaats waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het is zeer kwalijk dat de verdachte door het plegen van deze inbraak, dit gevoel van veiligheid heeft aangetast.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van verdovende middelen, te weten cocaïne, heroïne en MDMA. Deze verdovende middelen zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen en het gebruik ervan is ook
bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Voorts heeft de verdachte een stiletto voorhanden gehad. Het doel van de wapenwetgeving is beheersing van het legale wapenbezit en bestrijding van het illegale wapenbezit. Tegen onbevoegd wapenbezit dient krachtig te worden opgetreden.
Tot slot heeft de verdachte zich op 31 december 2017 met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een kelderbox. De verdachte heeft daarmee geen blijk gegeven van respect voor andermans eigendommen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
GZ-psycholoog M. Hulshof heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
14 januari 2019. Dit rapport houdt kort gezegd het volgende in.
De verdachte heeft op zijn voorwaarden meegewerkt aan het onderzoek. Hij heeft geen inzicht gegeven in zijn belevingswereld, wilde niet spreken over de ten laste gelegde feiten en hij weigerde toestemmingsverklaringen te ondertekenen of gegevens te verschaffen van voor hem belangrijke personen, waardoor de onderzoeker zich onthoudt van een advies ter preventie van recidive. Vanuit het onvolledige onderzoek blijkt wel dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis. De verdachte heeft zich het afgelopen jaar niet gehouden aan de schorsende voorwaarden, wil niet meewerken aan de opgelegde behandeling (FAST), weigert samen te werken met hulpverlenende instanties en stelt zich telkens zelfbepalend op. Omdat de verdachte heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan behandeling c.q. begeleiding, wordt het opleggen van jeugddetentie in overweging gegeven. Tijdens zijn detentie zou een poging tot delict-analyse gedaan kunnen worden zodat er meer zicht komt op zijn belevingswereld en kunnen mogelijke risicofactoren uitgebreid in kaart gebracht worden.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 februari 2019. Dit rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
Doordat de verdachte zelfbepalend gedrag laat zien, geen bemoeienissen wil van instanties, en weinig tot geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek, kan de Raad zich deels vinden in het advies van de GZ-psycholoog. Omdat enkel jeugddetentie de verdachte pedagogisch gezien niet de mogelijkheid geeft om te werken aan zijn toekomst, is de Raad van mening dat meer ruimte dient te komen voor praktische invulling. De Raad is van mening dat er buiten nog een kans ligt voor de verdachte, zodat hij kan laten zien dat hij volwassen is/wordt door zijn (zelfbepalend) gedrag ten positieve te keren. De Raad adviseert daarom aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd als stok achter de deur.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, afdeling jeugdreclassering (hierna: JBRR) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 februari 2019. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte laat zelfbepalend gedrag zien, wil zich niet conformeren aan regels of afspraken die hem van buitenaf worden opgelegd, en heeft tot op heden zijn medewerking geweigerd voor iedere vorm van begeleiding of behandeling die passend wordt geacht door JBRR. Daarnaast is er sprake geweest van aanhoudend schoolverzuim en heeft de verdachte niet voldaan aan het aantal te lopen stage uren. De verdachte heeft een verlenging gekregen tot uiterlijk juli 2019 om zijn diploma te behalen.
Daar de verdachte zich onttrekt aan ‘bemoeienis’ en de familie deze keuze respecteert, is JBRR van mening dat voortzetting van jeugdreclasseringsbegeleiding geen meerwaarde heeft. Geadviseerd wordt aan de verdachte een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Ter zitting heeft mevrouw [naam 2] van JBRR bevestigd dat de verdachte niet begeleidbaar is. Hij is erg zelfbepalend en wil niet meewerken aan de voorgestelde interventies. Op dit moment is sprake van 400 openstaande stage uren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
In navolging van het advies van JBRR, acht de rechtbank het – alles afwegende – passend en geboden om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van zes maanden. Daarvan zal de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht worden afgetrokken, waardoor de verdachte na zijn detentie en bij voldoende inspanning van zijn kant, zijn openstaande stage-uren alsnog zou moeten kunnen voldoen voor juli 2019.

8.Vordering benadeelde partij

De heer [naam benadeelde] , wonende te Rotterdam, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder parketnummer 10/691119-18 onder 2 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van de materiële schade, te weten de gestolen cd’s en dvd’s en kapotte vloerbedekking, en een vergoeding voor de immateriële schade, te weten de angst van zijn kinderen. De benadeelde partij heeft geen bedragen gevorderd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft een bedrag van € 250,- aan immateriële schade en een bedrag van € 250,- als voorschot op de materiële schade gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om afwijzing van de vordering van de benadeelde partij vanwege het ontbreken van bedragen en bewijsstukken.
8.3.
Beoordeling
Nu de vordering onbepaald is en bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontbreken, vormt de behandeling van de vordering terzake de materiële en de immateriële schade een onevenredige belasting voor dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Evenwel acht de rechtbank termen aanwezig de verdachte ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen terzake het bedrag ad € 150,= voor immateriële schade, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vastgesteld op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden.
8.4
Conclusie
De verdachte wordt opgelegd de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, terzake het bedrag ad € 150,= ten gunste van de heer [naam benadeelde] voormeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/691119-18 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 10/741001-18 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de duur van de opgelegde jeugddetentie;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in zijn vordering; bepaalt dat deze slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 150,-(hoofdsom,
zegge: honderdvijftig euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. de Geus, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. H. Benaissa en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/691119-18
1.
hij op of omstreeks 30 september 2018 te Rotterdam
in/uit een winkel/pand gelegen aan de [adres delict 1]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (groot)
aantal sloffen sigaretten en/of shag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3]
en/of Supermarkt [naam supermarkt] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die Kurtisa, gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen,
althans eenmaal, (telkens):
- ( met kracht) duwen/stoten tegen die Kurtisa, en/of
- tegenhouden/de weg versprerren voor die Kurtisa;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Rotterdam
in/uit een woning/pand gelegen aan het [adres delict 2]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer
cd('s) en/of dvd('s), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn
mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), dat/die weg
te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van
braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 02 november 2018 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 30,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, en/of
- ongeveer 0,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne, en/of
- ongeveer 0,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
het middel MDMA (methyleendioxymethamfetamine),
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 02 november 2018 te Rotterdam,
een stiletto, een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I, onder 1°,
van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
Parketnummer 10/741001-18
hij op of omstreeks 31 december 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van voornemen om
twaalf, althans één of meerdere potten oploskoffie en/of een douchekop,
dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- ( het slot en/of de deurpost van) de deur van de kelderbox heeft geforceerd
en/of opengebroken en/of
- twaalf, althans één of meerdere potten oploskoffie in een boodschappentas
heeft gedaan,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht