ECLI:NL:RBROT:2019:4808

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
10/691131-18 vordering TUL VV: 10/691162-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Bezit vuurwapen en munitie, schuldheling, poging tot diefstal met geweld en straatroof.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2019, is de verdachte, geboren in 2001 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het bezit van een vuurwapen en munitie, schuldheling, en poging tot diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 november 2018 een geladen vuurwapen in zijn slaapkamer had, wat leidde tot de beschuldiging van wapenbezit. Daarnaast was hij betrokken bij een woningoverval en had hij bankpassen en een paspoort van een slachtoffer in zijn bezit, wat als schuldheling werd gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn leeftijd en de ernst van de feiten, verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op, rekening houdend met de zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte en de verhoogde kans op recidive. De rechtbank verwierp de vrijspraakverzoeken van de verdediging en achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de woningoverval, waar hij van werd vrijgesproken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gevaar vormde voor de samenleving en dat een PIJ-maatregel noodzakelijk was voor zijn ontwikkeling en rehabilitatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/691131-18
Parketnummer vordering TUL VV: 10/691162-17
Datum uitspraak: 4 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in RJJI De Hartelborgt,
raadsvrouw: mr. B.V. Rafaela, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 21 mei 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
  • afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 10/691162-17 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 30 dagen, met opheffing van alle voorwaarden behoudens de algemene voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, en 4 ten laste gelegde.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde vuurwapenbezit. Hiertoe is aangevoerd dat de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van het aantreffen van het vuurwapen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het schoudertasje, waarin het vuurwapen zat, is namelijk zonder toestemming van de verdachte of zijn moeder doorzocht. Daarnaast was er geen grond om tot een doorzoeking over te gaan. Deze fout in het voorbereidend onderzoek kan niet meer worden hersteld. Het gevolg van de fout is dat de verdachte in voorarrest heeft gezeten en dat momenteel een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd. Bovendien is aan de verdachte niet de cautie gegeven en is hij niet gewezen op het recht een advocaat te raadplegen.
De verdediging heeft tevens vrijspraak bepleit voor de onder 2 ten laste gelegde woningoverval en de heling. Hiertoe is aangevoerd dat de van het slachtoffer gestolen goederen niet bij de verdachte zijn aangetroffen. Ook de bij de verdachte aangetroffen PlayStation en mobiele telefoon zijn niet te herleiden naar het slachtoffer. De verdachte had het paspoort en de bankpassen van het slachtoffer in zijn bezit, maar deze heeft hij rechtmatig van het slachtoffer verkregen, namelijk als borg voor zijn eigen uitgeleende pinpas.
Ten slotte heeft de verdediging vrijspraak bepleit voor de onder 4 ten laste gelegde straatroof wegens het ontbreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte was al weggefietst en hoorde pas achteraf dat de beroving had plaatsgevonden.
4.2.3.
Beoordeling
Feit 1
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 10 september 2019 vindt een poging tot en een straatroof plaats. Het uitkijken van de beelden van de camera’s gericht op de betreffende omgeving leidt tot herkenning van de verdachte. Ter aanhouding van de verdachte treden politieambtenaren op 19 november 2019 zijn woning binnen waar in de slaapkamer van verdachte in een schoudertasje een geladen vuurwapen wordt aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat onder de zich hier voordoende feiten en omstandigheden geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hiertoe overweegt de rechtbank dat - na het binnentreden door de politieambtenaren - een verbalisant ter vaststelling van de identiteit van de verdachte aan hem heeft gevraagd waar zijn paspoort was, waarop de verdachte heeft verklaard dat zijn paspoort zich bevindt in een schoudertasje dat aan zijn bed hing. In het tasje treft de verbalisant naast het paspoort van de verdachte een vuurwapen aan. Het optreden van de verbalisant is onder deze omstandigheden gelegitimeerd op grond van artikel 55b Sv - en levert derhalve geen vormverzuim op. Ook de door de verdediging aangevoerde verplichting tot het geven van de cautie en het recht op een advocaat levert geen vormverzuim op, nu geen sprake was van een verhoorsituatie. Kortom, van een verzuim van vormen en bewijsuitsluiting kan geen sprake zijn. Het verweer wordt op dit punt verworpen.
Feit 2
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om betrokkenheid van de verdachte bij de onder 2 primair ten last gelegde woningoverval te kunnen aannemen. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Wel acht de rechtbank bewezen dat sprake is van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde schuldheling. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt:
Tegenover de lezing van de verdachte dat hij het paspoort en de bankpassen als borg zou hebben ontvangen van het slachtoffer, staat diens verklaring dat zijn paspoort en bankpassen zijn weggenomen bij een woningoverval. Het paspoort en de bankpassen van het slachtoffer van de woningoverval zijn ook aangetroffen in de woning van de verdachte. De verdachte verklaart bovendien ook wisselend als hij bij de politie verklaart dat hij het paspoort en de bankpassen bij Slinge heeft gepakt uit de broekzak van het slachtoffer. De rechtbank vindt de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig en hoewel de precieze omstandigheden waaronder de verdachte op enig moment de beschikking heeft gekregen over deze goederen niet zijn vast te stellen, geldt dat de verdachte - omdat sprake was van de combinatie van bankpasjes én een paspoort op naam van dezelfde persoon - (ten minste) redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat er sprake was van goederen die van misdrijf afkomstig waren: in het algemeen zal enkel de rechtmatige houder van deze voorwerpen deze gezamenlijk ter beschikking (kunnen) hebben.
Feit 4
Met betrekking tot de straatroof is het navolgende van belang.
De straatroof op de Tiengemetensingel heeft slechts enkele minuten na de, door de verdachte bekende, poging tot straatroof op de Slinge plaatsgevonden. De verdachte heeft ter zitting aangegeven ook bij de straatroof op de Tiengemetensingel te zijn geweest, en wel vijf meter voor de dader. Samen met deze jongen is hij vervolgens weggefietst. Ook de aangeefster geeft aan dat bij de dader nog een jongen (de verdachte) hoorde. Zij heeft ook gezien dat de jongens samen hard wegfietsten. De verdachte is dus steeds samen met de andere jongen geweest. Op geen enkel moment heeft hij zich ook gedistantieerd. De rechtbank is van oordeel dat uit al deze omstandigheden een nauwe en bewuste samenwerking volgt, zodat sprake is van medeplegen van deze straatroof, ook al is het niet de verdachte geweest die de sieraden van het slachtoffer heeft afgerukt.
De verweren worden verworpen.
4.2.4.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte schuldig kan worden bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, schuldheling en een staatroof.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 19 november 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een (ombouw) alarmrevolver van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22, en munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 3 kogelpatronen, kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
2.
hij op 19 november 2018 te Rotterdam goederen, te weten een paspoort op naam van [naam slachtoffer 1] en twee bankpassen (ING en SNS) op naam van [naam slachtoffer 1] , heeft voorhanden gehad , terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf, namelijk door diefstal verkregen goederen betrof.
3.
hij op 10 september 2018 te Rotterdam op de Slinge, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om sieradentoebehoorde aan [naam slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan
ente doen vergezellen van geweld tegen die [naam slachtoffer 2] ,
te plegen met oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
- die [naam slachtoffer 2] deed voorkomen alsof zij verdachte en zijn mededader kon passeren op haar scooter en vervolgens
- meermalen, (onverhoeds) die [naam slachtoffer 2] heeft vastgegrepen/vastgepakt bij haar shirt en/of jas en (vervolgens)
- meermalen, met kracht heeft getrokken aan dat shirt en/of die jas,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
hij op 10 september 2018 te Rotterdam, op de Tiengemetensingel, tezamen en in vereniging met een ander ,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drie bedels toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld bestond uit het
- dicht langs/naast die [naam slachtoffer 3] fietsen en vervolgens
- ( onverhoeds) met kracht trekken/rukken aan die kettingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit ook begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

2.subsidiair.

schuldheling

3.
poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
4.
diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft een functionerend omgebouwd alarmpistool en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Door het uitboren van de oorspronkelijk dichte loop, het plaatsen van een loop van het kaliber .22LR en door het verwijderen van de gedeeltelijke blokkades in de trommel is deze alarmrevolver geschikt gemaakt voor het verschieten van kogelpatronen. Het bezit van vuurwapens leidt al te gemakkelijk tot gebruik ervan. De gevolgen van het gebruik van vuurwapens zijn over het algemeen desastreus. Ook als geen lichamelijk ernstig of dodelijk letsel wordt toegebracht, veroorzaken vuurwapens maatschappelijk ontwrichtende gevoelens van angst en onveiligheid.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling, hetgeen wordt aangemerkt als een vervelend strafbaar feit, nu het de maatschappij veel hinder oplevert en het plegen van vermogensdelicten op deze manier wordt bevorderd. Heling dient dan ook op een zelfde wijze als vermogensdelicten te worden bestraft.
Ten slotte heeft de verdachte zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot en een diefstal met geweld. Hiermee is de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden, maar ook het eigendomsrecht en het recht zich ongestoord en veilig op te houden op de openbare weg. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit een grote impact op de slachtoffers heeft en dat de slachtoffers nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk feit gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent de verdachte dit feit zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 mei 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte woont met zijn nichtje bij zijn moeder. Thuis gaat het niet goed. Vanwege persoonlijke problematiek is de moeder niet bij machte om aan te sluiten bij de behoeftes van de verdachte vanwege zijn kindeigen problematiek. De verdachte is een beïnvloedbare jongen die opportunistische keuzes maakt en zichzelf daarin voorop zet ten kosten van anderen en daarin weinig wroeging laat zien. In het verleden is sprake geweest van intensieve interventies, maar dit heeft recidiveren niet kunnen voorkomen. Ook zijn die interventies onvoldoende van de grond gekomen, mede door de geringe draagkracht van de moeder, maar ook omdat de verdachte niet het belang hiervan inzag. Er bestaan grote twijfels over de intrinsieke motivatie van de verdachte en de kans van slagen van een ambulante behandeling wordt uiterst gering geacht. Hiervoor lijken de gedragsproblematiek te ernstig aanwezig en de beschermingsfactoren ontoereikend. Er moet zwaarder worden ingezet om een strak en duidelijk strafrechtelijk kader te bieden.
De Raad schat de kans op recidive in als hoog en adviseert een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte op te leggen.
Mevrouw [naam vertegenwoordigster] van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, (hierna: te noemen JBRR) heeft ter zitting medegedeeld dat JBRR volledig achter het advies van de Raad, de psycholoog en de psychiater staat.
Psychiater mw. G.C.G.M. Broekman heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 februari 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis ernstig van aard en van (verbaal) cognitieve beperkingen. Indien bewezen wordt geadviseerd de verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Gezien de langer bestaande normoverschrijdende gedragsstoornis en de daarmee samenhangende agressieve impulsregulatieproblemen (met inhibitiezwakte) en de zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling, kan worden geconcludeerd dat de kans op ongewenst recidivegedrag groot is bij uitblijven van adequate begeleiding en behandeling en bij onvoldoende (dag-)structuur. De verdachte is vooralsnog niet in staat gebleken adequaat te functioneren zonder structuur met korte en duidelijke lijnen, vanuit een gecontroleerd overzichtelijk milieu. Behandeling kan niet meer voldoende geborgd worden vanuit een eventueel opgelegd voorwaardelijk kader. Een langdurige gesloten en intensieve behandeling is geïndiceerd. Voor wat betreft strafrechtelijke afdoening wordt, mede gelet op de ernst van het tenlastegelegde, de zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte en de verhoogde kans op recidive, een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel geadviseerd.
Psycholoog drs. C. van den Bergh heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 februari 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens van de verdachte waardoor hij disfunctioneert in verschillende levensdomeinen. Zijn gewetensontwikkeling is ten gevolge van het ontbreken van de affectieve component niet passend bij zijn kalenderleeftijd en er is geen probleembesef of probleeminzicht. De kans op grensoverschrijdend en crimineel gedrag wordt ingeschat als hoog, terwijl er nauwelijks beschermende factoren zijn. Ondanks intensieve ambulante hulpverlening is de verdachte weinig beïnvloedbaar of leerbaar gebleken. Het is belangrijk dat de verdachte behandeling krijgt die aansluit bij zijn persoonlijkheidsproblematiek en zijn cognitieve profiel. De dagelijkse routine, scholing en leefomgeving dienen daarop te zijn aangepast zodat de verdachte kan profiteren van een behandelklimaat. Er moet vooral praktisch worden ingezet op het verminderen van risicofactoren. Het behandelprogramma TOPS biedt een duidelijk kader en de mogelijkheid om de gestagneerde emotionele en daarmee de morele ontwikkeling van de verdachte positief te beïnvloeden. Geadviseerd wordt om de verdachte behandeling te geven in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van psychiater gedragen worden door haar bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Straf
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten, te weten de poging tot en de diefstal met geweld, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden, en het feit dat de vertegenwoordigster van JBRR zich ter zitting uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld zich te scharen achter de gegeven adviezen, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Alles afwegend acht de rechtbank het passend en geboden om aan de verdachte een PIJ-maatregel op te leggen.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 4143,69 aan materiële schade en een bedrag van € 5000,– aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. Primair is hiertoe aangevoerd dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de woningoverval en vrijspraak dient te volgen. Subsidiair is hiertoe aangevoerd dat het slachtoffer geen materiële schade heeft geleden, omdat hij zijn paspoort en bankpassen heeft teruggekregen. Het immateriële deel van de vordering dient te worden afgewezen op grond van het ontbreken van een onderbouwing.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde en bovendien de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 26 april 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal met geweld in vereniging veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie van 104 dagen, waarvan een gedeelte groot 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 15 mei 2018.
9.2.
Standpunt officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met opheffing van alle voorwaarden behoudens de algemene voorwaarden.
De verdediging heeft zich geschaard achter het standpunt van de officier van justitie.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven nu er een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen en de bij dit voorwaardelijk gedeelte behorende bijzondere voorwaarden opheffen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77s, 77gg, 312 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 26 april 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie;
bepaalt dat de bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijk gedeelte, groot 30 dagen, van de bij vonnis van 26 april 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie, komen te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. E.J. Stalenberg en M.E. van der Zouw, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. de Roo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2019.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 november 2018 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een (ombouw) alarmrevolver van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22, en/of munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 3 kogelpatronen, kaliber .22, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 04 november 2018 te Rotterdam
in uit een woning, gelegen aan de Beesdestraat 68,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een spelcomputer (Sony Playstation) én/of twee, althans een of meer mobiele telefoons (Iphone XS en/of Iphone 8) en/of een jas (merk Moose Knuckles) en/of twee, althans een of meer bankpassen (ING en of SNS) en/of een sleutelbos (met 7, althans een of meer sleutels) en/of een paspoort (met nummer [paspoortnummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- ( met kracht) opentrappen van de kamerdeur van die [naam slachtoffer 1] en/of
- tonen en/of voorhouden van een vuurwapen, althans van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (met kracht) slaan op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] ;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 19 november 2018 te Rotterdam
(een) goed(eren), te weten een paspoort op naam van [naam slachtoffer 1] en/of twee, althans een of meer bankpassen (ING en/of SNS) op naam van [naam slachtoffer 1] , heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op of omstreeks 10 september 2018 te Rotterdam
op de Slinge, althans op de openbare weg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om sieraden/geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] ,
te plegen met oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- die [naam slachtoffer 2] deed voorkomen alsof zij verdachte en/of zijn mededader kon passeren op haar scooter en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal (telkens) (onverhoeds) die [naam slachtoffer 2] heeft vastgegrepen/vastgepakt bij haar shirt en/of jas, in elk geval bij haar kleding en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal (telkens) met kracht heeft getrokken aan dat shirt en/of die jas, in elk geval aan haar kleding,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 10 september 2018 te Rotterdam,
op de Tiengemetensingel, althans op de openbare weg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drie ketting(en) met bedels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- dicht langs/naast die [naam slachtoffer 3] fietsen en/of (vervolgens)
- ( onverhoeds) met kracht trekken/rukken aan die ketting(en).