ECLI:NL:RBROT:2019:4804

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
10/018966-19, 10/162591-18 en 10/177315-18 (ttz gevoegd) / TUL VV: 22/003667-16, 22/002028-18 en 22/000581-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel na niet-succesvolle voorwaardelijke maatregelen en meerdere strafbare feiten

Op 21 mei 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond. De zaak betrof meerdere parketnummers, waaronder 10/018966-19, 10/162591-18 en 10/177315-18, waarbij de verdachte werd beschuldigd van diefstal en vernieling. De officier van justitie eiste onder andere een ISD-maatregel van twee jaar, omdat eerdere voorwaardelijke maatregelen niet succesvol waren gebleken. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging van parketnummer 10/162591-18, omdat de verdachte hiervoor al eerder was veroordeeld. In de andere twee zaken werd de verdachte schuldig bevonden aan diefstal van een televisie en het vernielen van een ruit van een restaurant. De rechtbank legde de ISD-maatregel op, omdat de verdachte een veelpleger was met een lange strafblad en eerdere maatregelen niet effectief waren gebleken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om recidive te voorkomen. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding werd toegewezen voor de diefstal van de televisie en de vernieling van de ruit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/018966-19, 10/162591-18 en 10/177315-18 (ttz gevoegd)
Parketnummers vorderingen TUL VV: 22/003667-16, 22/002028-18 en 22/000581-17
Datum uitspraak: 21 mei 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, locatie Hoogvliet,
raadsman T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 mei 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 10/162591-18, bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/018966 ten laste gelegde en bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/177315-18 primair ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
  • primair, indien de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd, afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaken met parketnummers 22/003667-16, 22/002028-18 en 22/000581-17, subsidiair, als de voornoemde maatregel niet wordt opgelegd, toewijzing van deze vorderingen.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging
De officier van justitie dient in de zaak met parketnummer 10/162591-18 niet-ontvankelijk te worden verklaard nu verdachte voor het feit genoemd op deze tenlastelegging al op 28 augustus 2018 door de politierechter van deze rechtbank is veroordeeld.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de zaak met parketnummer 10/162591-18.
Beoordeling
Het is de rechtbank genoegzaam gebleken dat verdachte voor het feit dat aan hem ten laste is gelegd in de zaak met parketnummer 10/162591-18 (poging tot diefstal met braak dan wel vernieling m.b.t. Tandartspraktijk [naam tandartspraktijk] op of omstreeks 15 juli 2018) reeds eerder is gedagvaard voor de zitting van de politierechter van de rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2018 en op deze zitting voor dit feit is veroordeeld. Strafvervolging in de zaak met parketnummer 10/162591-18 is daarmee in strijd met het ne bis in idem-beginsel, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging in deze zaak.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging in de zaak met parketnummer 10/162591-18.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het in de zaak met parketnummer 10/018966-19 ten laste gelegde (diefstal van een televisie op 22 januari 2019 in Schiedam) is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.2.
Bewijswaardering
In de zaak met parketnummer 10/177315-18 wordt de verdachte verweten dat hij heeft geprobeerd in te breken bij restaurant [naam restaurant] in Schiedam in of omstreeks de periode van 3 tot en met 6 juni 2018, althans dat hij toen een ruit van dit restaurant heeft vernield.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde
poging tot inbraak wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
De ruit die is ingeslagen bestond uit twee delen: een raam van glas aan de buitenzijde en daarachter een raam van veiligheidsglas. Het DNA van verdachte is aangetroffen in het bloed dat zat op de rand van de beschadiging van het veiligheidsglas. Mede omdat verdachte hierover geen verklaring heeft afgelegd, valt niet in te zien hoe dit bloed van verdachte op deze rand terecht is gekomen anders dan bij het toebrengen van de beschadigingen aan de ruit.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen echter niet worden opgemaakt dat verdachte de ruit kapot heeft gemaakt met de intentie om het restaurant binnen te gaan om daar goederen en/of geld weg te nemen. Anders dan de officier van justitie meent, is het enkele het feit dat verdachte eerder is veroordeeld wegens inbraken onvoldoende om vast te stellen dat verdachte ook in het onderhavige geval het oogmerk had om in te breken in het restaurant.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het primair tenlastegelegde niet bewezen is en verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Wel bewezen is dat verdachte de ruit van restaurant [naam restaurant] heeft vernield, zoals dit subsidiair aan hem ten laste is gelegd.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 10/177315-18 opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 10/018966-19, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
in de zaak met parketnummer 10/018966-19:
hij op 22 januari 2019 te Schiedam een televisie (merk: LG, serienummer: [serienummer] ) die toebehoorde aan [naam slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in de zaak met parketnummer 10/177315-18:
(subsidiair)
hij in de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 te
Schiedam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit die aan restaurant [naam restaurant] en/of [naam slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit/en

De bewezen feiten leveren op:
in de zaak met parketnummer 10/018966-19:
diefstal
in de zaak met parketnummer 10/177315-18:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering maatregel

De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een televisie en aan het vernielen van een ruit van een restaurant. Door aldus te handelen heeft de verdachte de betrokkenen veel schade en overlast bezorgd. De verdachte heeft zich hier geen rekenschap van gegeven en heeft hierdoor blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het omvangrijke uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 april 2019, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten liep hij in drie proeftijden. De eerdere (voorwaardelijke) veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortelijke strafbare feiten te plegen. Hiermee wordt in het nadeel van de verdachte rekening gehouden.
Hiernaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 20 april 2019. Hieruit blijkt het volgende. De verdachte wordt als een veelpleger beschouwd. Er is in het verleden vastgesteld dat er sprake was van cocaïneafhankelijkheid en afhankelijkheid van benzodiazepine, maar de verdachte verklaart, behoudens een terugval in 2016, abstinent te zijn van drugs. In het verleden is er gerapporteerd dat de verdachte impulsief is en antisociaal gedrag laat zien waarbij hij zijn snelle behoeftebevrediging wil najagen. Tijdens het toezicht liet de verdachte steeds in eerste instantie een gemotiveerde houding zien. Dit hield hij echter niet vol en als hij het niet eens is met de gang van zaken, laat hij veel weerstand zien om vervolgens contact te mijden. De reclassering acht de ontvankelijkheid voor interventies gericht op gedragsverandering beperkt. Verdachte heeft sterk de neiging zijn eigen koers te willen varen. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. Het moeizame verloop van het toezicht en het uiteindelijk niet meer nakomen van afspraken, maakt dat de reclassering de kans op onttrekken aan voorwaarden hoog inschat. Dit maakt dat de reclassering komt tot een advies om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De psycholoog O. van den Bent concludeert in een NIFP-rapport van 26 februari 2019 dat er bij de verdachte sprake is (geweest) van een jarenlange bestaande verslaving, waarvan de verdachte zegt al geruime tijd abstinent te zijn. Er is tevens sprake van ADHD, wat de waargenomen psychomotore onrust verklaart. Er is geen contra-indicatie voor de ISD-maatregel, aldus deze deskundige. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
De rechtbank constateert dat is voldaan aan de formele vereisten die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht stelt om tot oplegging van de ISD-maatregel te kunnen komen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één of meer misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 april 2019 is verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregelen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen en ISD-maatregel er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. Ter zitting hebben de verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht dat de verdachte inmiddels geheel zelfstandig is afgekickt van zijn drugsverslaving, dat de verdachte werk had waar hij na zijn vrijlating mee verder kan gaan omdat hij daar voor zijn detentie naar tevredenheid heeft gefunctioneerd en dat het enige nog is dat hij een woning nodig heeft. Hij wil hiervoor naar Exodus in Groningen. Door toedoen van de reclassering, zo heeft de verdachte verklaard, is dit echter mislukt. De reclassering en een eerder opgelegde ISD-maatregel hebben hem niet geholpen, hij kan het beter zelf doen. De verdachte verzet zich dan ook ten stelligste tegen oplegging van de ISD-maatregel.
Wat er zij van het positieve beeld dat de verdachte schetst, tot een einde aan het plegen van strafbare feiten heeft dit niet geleid. Daarnaast blijkt uit de reclasseringsrapportage dat de plaatsingscoördinator van Exodus heeft aangegeven dat er op voorhand sterke twijfels zijn over de geschiktheid van verdachte voor een plaatsing bij Exodus in een voorwaardelijk kader. Het middelengebruik en het zich moeilijk kunnen conformeren aan regels in combinatie met de mate van vrijheid op de locatie in Groningen, zijn volgens haar mogelijke struikelpunten. Gelet hierop volgt de rechtbank de reclassering in de conclusie dat een plaatsing bij Exodus in een voorwaardelijk kader niet haalbaar is.
Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop en dat vereist, nu maatregelen in een voorwaardelijk kader niet succesvol zijn gebleken, dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de maatregel er mede toe strekt de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen boormachine en 34 boortjes in een doos verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Beoordeling
Nu niet is gebleken dat de boormachine en boortjes voorwerpen zijn die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring zoals omschreven in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht, zal de vordering worden afgewezen.
Ten aanzien van de in beslag genomen boormachine en doos met 34 boortjes zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] , mede-eigenaar van Tandartsenpraktijk [naam tandartspraktijk] , ter zake van de in de zaak met parketnummer 10/162591-18 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 913,44 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering aangezien deze vordering reeds ter zitting van de politierechter in deze rechtbank op 28 augustus 2018 aan de orde is geweest en er van deze vordering reeds een bedrag van € 613,44 is toegewezen.
Beoordeling
Aangezien er door de politierechter in deze rechtbank op 28 augustus 2018 reeds uitspraak is gedaan inzake deze vordering, zal de benadeelde partij in de onderhavige procedure niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/018966-19 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 600,00 aan materiële schade, bestaande uit de waarde van de weggenomen televisie.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze niet voldoende is onderbouwd.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De verdachte heeft de televisie weggenomen en heeft deze – zo blijkt uit de stukken – bij betrapping op zijn vlucht voor de politie kapot laten vallen. De aangever heeft verklaard dat de televisie (van het merk LG) ten tijde van de diefstal ongeveer vijf jaar oud was en dat hij de televisie destijds heeft gekocht voor ongeveer € 600,00. Gelet daarop stelt de rechtbank de schade naar maatstaven van billijkheid vast op een bedrag van € 150,00, met afwijzing van wat meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 januari 2019, de datum van de diefstal.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel als hierna weergegeven opleggen.
De benadeelde partij [naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 3] , eigenaar van restaurant [naam restaurant] , ter zake van de in de zaak met parketnummer 10/177315-18 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert – na aftrek van de schade die al door de verzekeraar is vergoed - een vergoeding van € 1.500,00 aan materiële schade, bestaande uit omzetderving omdat het restaurant een dag gesloten moest blijven vanwege het sporenonderzoek door de politie.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze niet voldoende is onderbouwd.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De rechtbank acht het aannemelijk dat het restaurant op last van de politie gesloten moest blijven totdat sporenonderzoek was verricht. Ter zitting is door de benadeelde partij toegelicht dat hij hierdoor een dag omzet mis is gelopen en dat zijn schade wegens omzetderving, gezien het aantal tafels/couverts en de gebruikelijke bezetting in het restaurant, de gevorderde € 1.500,00 bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank kan de schade op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 1.500,00. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 juni 2018, de dag dat het restaurant gesloten moest blijven voor sporenonderzoek en de gevorderde schade geleden is.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil,
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel als hierna weergegeven opleggen.

11.Vorderingen tenuitvoerlegging

11.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van het Gerechtshof Den Haag van 29 mei 2017 (parketnummer 22-003667-16) is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 50 dagen, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 13 juni 2017.
Verder is de verdachte bij vonnis van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2018 (parketnummer 22-000581-17) veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met een proeftijd van drie jaar. De proeftijd is ingegaan op 1 maart 2018.
Ten slotte is de verdachte bij vonnis van het Gerechtshof Den Haag van 18 december 2018 (parketnummer 22-002028-18) veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 3 januari 2019.
11.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt, primair, afwijzing van de vorderingen indien de ISD-maatregel zal worden opgelegd of subsidiair, toewijzing van de vorderingen.
11.3.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt afwijzing van de vorderingen.
11.4.
Beoordeling
De vorderingen zullen worden afgewezen nu een ISD-maatregel wordt opgelegd.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36f, 38m, 38n, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

14.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging in de zaak met parketnummer 10/162591-18;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/177315-18 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/018966-19 ten laste gelegde feit en het in de zaak met parketnummer 10/177315-18 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van de boormachine en de doos met 34 boortjes;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
 legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen € 150,00 (hoofdsom, zegge: honderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 150,00vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af wat door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] meer of anders is gevorderd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro)bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.500,00vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
25 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnissen van 29 mei 2017, 14 februari 2018 en 18 december 2018 van het Gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en D.I. Hendriks-van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
(in de zaak met parketnummer 10/018966-19):
hij op of omstreeks 22 januari 2019 te Schiedam
een televisie (merk: LG, serienummer: [serienummer] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(in de zaak met parketnummer 10/162591-18:)
hij op of omstreeks 15 juli 2018 te Vlaardingen ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een tandartspraktijk gelegen aan de [adres delict 1]
weg te nemen goederen en/of geld naar zijn, verdachtes, gading, geheel of ten dele
toebehorende aan tandartspraktijk [naam tandartspraktijk] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die
praktijk/bedrijfsruimte te verschaffen en/of die/dat weg te nemen
goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van
braak, verbreking en/of inklimming, immers
heeft verdachte een raam van die praktijk ingegooid en/of ingeslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juli 2018 te Vlaardingen
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan tandartspraktijk [naam tandartspraktijk] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(in de zaak met parketnummer 10/177315-18:)
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 te
Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een restaurant, gelegen aan de [adres delict 2] ,
weg te nemen goederen en/of geld naar zijn, verdachtes, gading, geheel of ten dele
toebehorende aan restaurant [naam restaurant] en/of [naam slachtoffer 2] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de
toegang tot dat restaurant te verschaffen en/of die/dat weg te nemen
goed(eren) en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van
braak, verbreking en/of inklimming, immers heeft verdachte een raam (naast de voordeur) beschadigd en/of ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 te
Schiedam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan restaurant [naam restaurant] en/of [naam slachtoffer 2]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.