1.4.Op 20 februari 2018 heeft rapporteur [naam 2] , onderzoeker en toezichthouder bij de directie Handhaving van verweerder, een rapport van bevindingen naar aanleiding van het onderzoek (het onderzoeksrapport) uitgebracht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op grond van het onderzoeksrapport aannemelijk is geworden dat eiser niet werkzaam is geweest bij [naam bedrijf] in de periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2016. Hiermee wordt niet voldaan aan de vereiste criteria voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, namelijk het feitelijk verrichten van arbeid, een verplichting tot betaling van loon en het bestaan van een gezagsverhouding. Daardoor wordt eiser niet als verzekerde in de zin van de ZW en de Wet WIA aangemerkt, zodat geen recht op een uitkering bestaat. Volgens verweerder is er geen dringende reden op grond waarvan hij van herziening of terugvordering van de ontvangen uitkeringen had moeten afzien.
3. Eiser betwist dat er sprake is van een gefingeerd dienstverband en stelt dat de anonieme meldingen zijn ingegeven door wraak vanwege een conflict van zijn zoon
[naam 1] met de voormalige aandeelhouder en directeur van [naam bedrijf] , [naam 3] . Eiser voert aan dat verweerder niet aannemelijk heeft kunnen maken dat eiser de werkzaamheden bij [naam bedrijf] (het halen en brengen van bussen), niet heeft verricht. Eiser had een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden en niet van achttien maanden zoals vermeld in het exemplaar van de arbeidsovereenkomst uit de administratie van [naam bedrijf] . Zijn handtekening onder het arbeidscontract is dan ook vervalst en wie voor de werkgever heeft getekend valt niet te achterhalen. Eiser stelt dat de door verweerder gebruikte verklaringen onbetrouwbaar zijn. Voor zover het verklaringen van ex-werknemers betreft is dat volgens eiser verklaarbaar omdat [naam 3] kan dreigen met nieuwe fraudemeldingen. Eiser stelt dat in ieder geval [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] zwart hebben gewerkt.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht de aan eiser verstrekte ZW-uitkering heeft geschorst en over de periode van 1 juli 2016 tot en met 21 januari 2018 heeft herzien en teruggevorderd en eisers aanvraag om een WIA-uitkering heeft afgewezen, omdat geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de ZW en in artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA. Hiervoor is maatgevend of eiser en [naam bedrijf] een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek hebben gesloten.