Op 8 mei 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R. van den Hemel, werd ervan beschuldigd op 8 januari 2018 in Nieuw-Beijerland, gemeente Korendijk, samen met anderen opzettelijk brand te hebben gesticht tegen een clubhuis van een sportvereniging. De officier van justitie, mr. R.H. van Dongen, eiste een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit had bekend en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte op dat moment 13 jaar oud was en dat hij de volle verantwoordelijkheid voor zijn daden had genomen. De rechtbank legde een werkstraf op van 60 uur, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de benadeelde partij, die materiële schade had geleden ter hoogte van € 41.977,40, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 47, 77m, 77n en 157 van het Wetboek van Strafrecht.