ECLI:NL:RBROT:2019:4772
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid na onvoldoende bewijs van dwang
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en feitelijke aanranding. De aangeefster beschuldigde de verdachte ervan haar onder dwang te hebben gezoend, betast en verkracht tijdens hun werk bij Stichting [naam stichting] te Rotterdam op 10 maart 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden, maar dat niet bewezen kon worden dat deze handelingen onder dwang zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen zorgvuldig gewogen, evenals het DNA-onderzoek dat bevestigde dat het DNA van de verdachte op de BH van de aangeefster was aangetroffen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en het gedrag van de aangeefster na de vermeende incidenten niet consistent waren met de beschuldigingen van dwang. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten, en sprak hem vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.