Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 15 januari 2019, met producties;
- de aantekeningen van het mondelinge antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een uitzendkracht, aangeduid als [eiser], en een uitzendbureau, aangeduid als [gedaagde]. De eiser vorderde een reiskostenvergoeding van € 1.454,70 netto, gebaseerd op de voorwaarden van de Glastuinbouw CAO, omdat hij gedurende zijn werkzaamheden van 7 april 2014 tot en met 16 december 2015 niet was vergoed voor zijn reiskosten. De eiser stelde dat hij recht had op deze vergoeding omdat zijn woon-werkafstand meer dan 10 kilometer bedroeg en hij geen gebruik had kunnen maken van kosteloos bedrijfsvervoer. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de reisafstand op basis van het bedrijfsreglement van de gedaagde moest worden berekend, waarbij de kortste route per fiets werd gehanteerd.
De kantonrechter oordeelde dat de bepalingen in het bedrijfsreglement van de gedaagde niet geldig waren, omdat deze in strijd waren met de CAO-bepalingen. De rechter stelde vast dat de eiser recht had op de reiskostenvergoeding zoals opgenomen in de Glastuinbouw CAO, en dat de gedaagde ten onrechte geen vergoeding had betaald. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de CAO-bepalingen en de rechten van uitzendkrachten met betrekking tot vergoedingen.