ECLI:NL:RBROT:2019:4731

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
7479712 CV EXPL 19-2579
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van reiskostenvergoeding op basis van uitzendovereenkomst en CAO

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een uitzendkracht, aangeduid als [eiser], en een uitzendbureau, aangeduid als [gedaagde]. De eiser vorderde een reiskostenvergoeding van € 1.454,70 netto, gebaseerd op de voorwaarden van de Glastuinbouw CAO, omdat hij gedurende zijn werkzaamheden van 7 april 2014 tot en met 16 december 2015 niet was vergoed voor zijn reiskosten. De eiser stelde dat hij recht had op deze vergoeding omdat zijn woon-werkafstand meer dan 10 kilometer bedroeg en hij geen gebruik had kunnen maken van kosteloos bedrijfsvervoer. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de reisafstand op basis van het bedrijfsreglement van de gedaagde moest worden berekend, waarbij de kortste route per fiets werd gehanteerd.

De kantonrechter oordeelde dat de bepalingen in het bedrijfsreglement van de gedaagde niet geldig waren, omdat deze in strijd waren met de CAO-bepalingen. De rechter stelde vast dat de eiser recht had op de reiskostenvergoeding zoals opgenomen in de Glastuinbouw CAO, en dat de gedaagde ten onrechte geen vergoeding had betaald. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de CAO-bepalingen en de rechten van uitzendkrachten met betrekking tot vergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7479712 CV EXPL 19-2579
uitspraak: 7 juni 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: F.W. Roguski ,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde.
Partijen worden hierna nader aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding van 15 januari 2019, met producties;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De uitspraak van het vonnis is (nader) bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast.
2.1
[gedaagde] is een uitzendbureau dat zich onder meer richt op de inzet van flexibel personeel binnen de sector Glastuinbouw.
2.2
[gedaagde] en [eiser] zijn per 7 april 2014 een “uitzendovereenkomst fase 1/2” overeengekomen. In deze overeenkomst is opgenomen dat [eiser] door [gedaagde] ter beschikking van een derde zal worden gesteld en dat [eiser] krachtens de aan [gedaagde] verstrekte opdracht arbeid zal verrichten onder toezicht en leiding van de derde.
2.3
Op de uitzendovereenkomst zijn de voorwaarden uit de (meest recente) collectieve arbeidsovereenkomst voor uitzendkrachten van toepassing verklaard (hierna: de NBBU CAO).
2.4
[eiser] heeft vanaf 7 april 2014 als Medewerker glastuinbouw II werkzaamheden verricht voor [naam bedrijf] te Berkel en Rodenrijs. In de door [gedaagde] verstrekte uitzendbevestiging is opgenomen dat [eiser] zal worden beloond volgens de CAO Glastuinbouw/CAO algemeen (de inlenersbeloning).
2.5
In artikel 20.2 van de Glastuinbouw CAO 2012-2014 (thans artikel 36) is ten aanzien van reiskosten woon-werk opgenomen dat een werknemer een reiskostenvergoeding ontvangt voor de afstand boven de 10 kilometer van zijn woning tot de plaats van aanvang van de werkzaamheden volgens de in dat artikel opgenomen tabel. Deze vergoeding geldt per gewerkte dag.

3.Het geschil

3.1
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 1.454,70 netto aan reiskostenvergoeding, te vermeerderen met rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde] is ondanks aanmaning en sommatie in gebreke gebleven met de betaling van de reiskostenvergoeding op grond van artikel 20 (thans 36) van de Glastuinbouw CAO. [eiser] kan als ingeleende uitzendkracht aanspraak maken op een reiskostenvergoeding, indien de enkele reisafstand berekend per auto méér dan 10 kilometer bedraagt.
Het woonadres van [eiser] was gedurende de looptijd van de uitzendovereenkomst altijd [adres eiser] , [woonplaats eiser] en het werkadres was altijd [werkadres] , [werkplaats] . [eiser] heeft voor zijn dagelijkse woon-werkverkeer gebruik gemaakt van een auto, hetgeen ook gebruikelijk is. Het is niet redelijk van [gedaagde] om van een werknemer te eisen dat hij iedere dag tussen 05:15 uur en 05:45 uur naar het werk fietst.
3.3
Nu geen sprake was van kosteloos bedrijfsvervoer en de enkele reisafstand meer dan
10 kilometer bedraagt heeft [gedaagde] ten onrechte in 2014 en 2015 geen reiskostenvergoeding aan [eiser] betaald. [eiser] had enkel een arbeidsrelatie met [gedaagde] , zodat het bedrijfsreglement van [gedaagde] niet van toepassing is.
3.4
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. Daartoe heeft [gedaagde] - verkort en zakelijk weergeven - het volgende aangevoerd.
In het bedrijfsreglement van [gedaagde] is opgenomen dat de reisafstand voor het woon-werkverkeer wordt berekend op basis van de kortste route per fiets. De berekening van de reiskosten c.q. afstanden heeft op basis van het bedrijfsreglement plaatsgevonden. Indien de kortste route op de fiets minder dan 10 kilometer bedraagt, dan geldt deze route als de kortste route. De reisafstand van het woonadres van [eiser] naar [naam bedrijf] is door [gedaagde] conform Google Maps berekend op 9,7 kilometer per fiets. Op grond van het binnen [gedaagde] geldende bedrijfsreglement en de Glastuinbouw CAO bestaat voor [eiser] dan ook geen recht op een reiskostenvergoeding voor het woon-werkverkeer naar de inlener.

4.De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil of [eiser] in het kader van uitzendwerkzaamheden die hij heeft verricht in de periode van 7 april 2014 tot en met 16 december 2015 aanspraak kan maken op een reiskostenvergoeding als bedoeld in de Glastuinbouw CAO.
4.2
Partijen zijn het erover eens dat tussen [gedaagde] en [eiser] in de voornoemde periode sprake is geweest van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 BW. Ingevolge het bepaalde in artikel 22 van de daarop van toepassing zijnde NBBU CAO zijn het loon en de vergoedingen van de uitzendkracht gelijk aan het loon en de vergoedingen
die worden toegekend aan werknemers die werkzaam zijn in dienst van de inlener. Daaronder valt ook het component reiskostenvergoeding. Dit loonverhoudingsvoorschrift dient volgens de NBBU CAO ter bescherming van de rust op de arbeidsmarkt en sluit aan bij artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten voor intermediairs (Waadi), waarin is opgenomen dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers die werkzaam zijn in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, onder meer met betrekking tot het loon en overige vergoedingen.
4.3
Uit de door [eiser] overgelegde uitzendbevestiging alsmede de loonspecificaties blijkt dat [gedaagde] voor de functie van [eiser] (Medewerker glastuinbouw II) de inlenersbeloning heeft toegepast. In zoverre is tussen partijen ook niet in geschil dat [eiser] vanaf de aanvang van de terbeschikkingstelling door [gedaagde] en de inlening door [naam bedrijf] aanspraak heeft op betaling van loon en emolumenten volgens de Glastuinbouw CAO. [gedaagde] heeft bij haar conclusie van dupliek aangevoerd dat het door haar eerder aangehaalde bedrijfsreglement van [gedaagde] ook van toepassing is binnen [gedaagde] . [eiser] heeft op deze stelling nog niet kunnen reageren, maar van een nadere reactie op dit punt zal om proceseconomische redenen worden afgezien.
De vraag of het bedrijfsreglement onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden van [eiser] hoeft thans niet aan een beslissing in de weg te staan, gelet op het volgende.
4.4
In het door [gedaagde] geciteerde bedrijfsreglement is met betrekking tot het woon-werkverkeer - kort gezegd - opgenomen dat de bepaling van de reisafstand geschiedt op basis van de kortste route per fiets. [eiser] heeft als onweersproken gesteld dat hij voor zijn werkzaamheden bij [naam bedrijf] altijd gebruik heeft gemaakt van een auto als vervoermiddel, mede gelet op de ongunstige werktijden. Nu niet gesteld of gebleken is dat aan [eiser] bedrijfsvervoer is aangeboden of dat partijen bij het aangaan van de uitzendrelatie afspraken hebben gemaakt over vervoer per auto of vervoer per fiets, stond het [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter geheel vrij deze (gebruikelijke) keuze te maken. In artikel 20.2 (thans artikel 36) van de Glastuinbouw CAO is ten aanzien van de woon-werkafstand geen onderscheid gemaakt tussen vervoer per auto of vervoer per fiets.
De Glastuinbouw CAO is een zogenaamde minimum-CAO, waarbij afwijkingen ten gunste van de werknemer wèl zijn toegestaan, maar ten nadele niet. In het laatste geval gelden de bepalingen van de CAO. Voor zover [gedaagde] al gevolgd zou worden in haar standpunt dat de reisafstand berekend moet worden via de kortste reisafstand per fiets, dan zou dit
ertoe leiden dat [eiser] ten aanzien van deze arbeidsvoorwaarde (mogelijk) in een slechtere positie komt te verkeren dan andere werknemers die onder de Glastuinbouw CAO vallen. Door [gedaagde] is op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat door haar een voorziening voor woon-werkverkeer is aangeboden die in ieder geval gelijkwaardig is aan de in de CAO opgenomen voorziening. Opmerking verdient bovendien dat het bedrijfsreglement van [gedaagde] voor meerdere uitleg vatbaar is, nu daarin eveneens is opgenomen dat de vergoeding voor het woon-werkverkeer afhankelijk is van het bepaalde in de bij de opdrachtgever (inlener) geldende CAO, hetgeen juist in een andere richting wijst dan het standpunt van [gedaagde] .
4.5
Op grond van het vorenstaande komt de kantonrechter tot de slotsom dat de bepaling met betrekking tot het woon-werkverkeer in het bedrijfsreglement tussen partijen is aan te merken als een nietig beding in de zin van artikel 12 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst. Door [gedaagde] zijn geen relevante feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden en die zijn evenmin op andere wijze gebleken.
4.6
Vervolgens komt aan de orde of [eiser] op grond van de CAO aanspraak kan maken op een reiskostenvergoeding. Met betrekking tot de reisafstand zijn door [eiser] (via Google Maps) drie berekende routes per auto overgelegd, waarbij de kortste route tussen het woonadres van [eiser] en het adres van [naam bedrijf] 12,5 kilometer bedraagt. [eiser] heeft bij dagvaarding een berekening overgelegd met de data waarop door hem werkzaamheden zijn verricht alsmede de bedragen aan reiskosten op basis van een reisafstand van 12,4 kilometer, zijnde een bedrag van € 4,45 (tot 1 maart 2015) dan wel
een bedrag van € 4,50 (vanaf 1 maart 2015) per gewerkte dag. Deze bedragen corresponderen met de vergoedingen zoals opgenomen in de tabel bij artikel 20.2 van de CAO. [gedaagde] heeft deze berekening cijfermatig niet bestreden, zodat van de juistheid daarvan in rechte zal worden uitgegaan. Nu [eiser] ook aan de overige voorwaarden heeft voldaan luidt de conclusie dat een bedrag van € 1.454,70 netto aan reiskostenvergoeding toewijsbaar is.
4.7
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente is als onweersproken toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.
4.8
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een afzonderlijke vergoeding rechtvaardigen. Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 284,76 overschrijdt de daarvoor gebruikelijk forfaitaire tarieven niet en is eveneens toewijsbaar.
4.9
Door [eiser] is in het lichaam van de dagvaarding opgenomen dat de vordering onder meer kosten voor een herberekeningsrapportage omvat. Nu [eiser] heeft nagelaten een daartoe strekkende vordering te formuleren behoeft dit punt echter geen bespreking.
4.1
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld.
4.11
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5.De beslissing

de kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.454,70 netto aan reiskostenvergoeding, een bedrag van € 114,25 aan vervallen rente en een bedrag van
€ 284,76 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 1.454,70, te rekenen vanaf 5 december 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 335,54 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en, indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 131,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing te vermeerderen met btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829