ECLI:NL:RBROT:2019:4730

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
7526697 CV EXPL 19-6408
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en reiskostenvergoeding in het kader van een uitzendovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een uitzendkracht, aangeduid als eiser, en een uitzendbureau, aangeduid als gedaagde. Eiser vorderde betaling van achterstallig loon en reiskostenvergoeding op basis van de toepasselijke cao voor uitzendkrachten. Eiser stelde dat gedaagde het loon niet correct had berekend en dat hij recht had op een reiskostenvergoeding, omdat de reisafstand volgens de cao moest worden berekend op basis van de auto en niet de fiets. Gedaagde betwistte de vorderingen en stelde dat zij het loon correct had berekend volgens haar personeelsreglement.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser recht had op de inlenersbeloning volgens de cao en dat de berekening van de reiskostenvergoeding niet correct was uitgevoerd door gedaagde. De rechter oordeelde dat de bepalingen in het bedrijfsreglement van gedaagde niet in strijd mochten zijn met de cao en dat eiser recht had op de reiskostenvergoeding zoals deze in de cao was vastgelegd. Uiteindelijk heeft de kantonrechter eiser in het gelijk gesteld en gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.848,66 aan reiskostenvergoeding en buitengerechtelijke kosten, alsook tot afgifte van de salarisspecificatie. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7526697 CV EXPL 19-6408
uitspraak: 7 juni 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 1 februari 2019,
gemachtigde: [naam gemachtigde] te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 1 februari 2019 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het vonnis van 14 februari 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 10 april 2019 gehouden comparitie van partijen.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] is een uitzendbureau dat zich onder meer richt op de inzet van flexibel personeel binnen de sector Glastuinbouw.
2.2
[gedaagde] en [eiser] zijn drie uitzendovereenkomsten (fase 1/2) aangegaan, namelijk van 7 april 2014 tot en met 20 november 2014, 2 april 2015 tot en met 16 december 2015 en 17 maart 2016 tot en met 28 oktober 2016.
2.3
[gedaagde] en [eiser] zijn van 6 april 2017 tot en met 1 december 2017 een “Uitzendovereenkomst fase 3” overeengekomen.
2.4
Op de uitzendovereenkomsten zijn de voorwaarden uit de (meest recente) collectieve arbeidsovereenkomst voor uitzendkrachten van toepassing verklaard (hierna: de NBBU CAO).
2.5
[eiser] heeft vanaf 7 april 2014 als Medewerker glastuinbouw II werkzaamheden verricht voor [naam bedrijf 1] te Berkel en Rodenrijs. In de door [gedaagde] verstrekte uitzendbevestiging is opgenomen dat [eiser] zal worden beloond volgens de CAO Glastuinbouw/CAO algemeen (de inlenersbeloning).
2.6
In artikel 20.2 van de Glastuinbouw CAO 2012-2014 (thans artikel 36 van de Glastuinbouw CAO) is ten aanzien van reiskosten woon-werk opgenomen dat een werknemer een reiskostenvergoeding ontvangt voor de afstand boven de 10 kilometer van zijn woning tot de plaats van aanvang van de werkzaamheden volgens de in dat artikel opgenomen tabel. Deze vergoeding geldt per gewerkte dag.
2.7
[gedaagde] heeft op 4 april 2018 een eerste herberekening van het loon aan [eiser] gestuurd. Op 24 april 2018 heeft [gedaagde] een herberekening gestuurd van het volgens haar verschuldigde loon inclusief toeslagen. Op 2 mei 2018 heeft [gedaagde] het door haar berekende achterstallige loon inclusief toeslagen aan [eiser] betaald.

3.Het geschil

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
  • tot betaling van € 217,02 aan achterstallig loon en de daaraan verknochte emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging wegens vertraging;
  • tot betaling van € 2.607,62 netto aan restant reiskostenvergoeding;
  • tot verstrekking van deugdelijke salarisspecificaties van de gevorderde (na)betalingen aan [eiser] , zulks binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag (althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag) voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00;
  • tot betaling van de wettelijke verhoging wegens vertraging over het reeds nabetaalde van € 511,32 aan achterstallige loon;
  • tot betaling van de wettelijke rente over de loonvordering en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW vanaf 3 februari 2016, zijnde de gemiddelde datum van de tekortkomingen, tot aan de dag van algehele voldoening;
  • tot betaling van € 590,96 aan buitengerechtelijke kosten, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
  • tot betaling van € 531,19 aan redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW;
  • in de proceskosten, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proces- en nakosten indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen aan hetgeen in dit vonnis is bepaald voldoet.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Sprake is van onderbetaling, omdat [gedaagde] het loon niet volgens de geldende (inleen)cao heeft uitbetaald. De vordering bedraagt € 586,07 aan achterstallig loon en
€ 142,28 aan toeslagen, totaal een bedrag van € 728,34 bruto aan achterstallig loon. [gedaagde] heeft een bedrag van € 511,32 voldaan, waardoor een bedrag van € 217,02 aan achterstallig loon resteert.
[eiser] maakt tevens aanspraak op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW.
3.2.2
Wat betreft de reiskosten vordert [eiser] een bedrag van € 2.747,65 minus de reeds betaalde € 140,03, zijnde een bedrag van € 2.607,62. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de reiskosten fout heeft berekend, waardoor hij recht had op reiskostenvergoeding. Zo is [gedaagde] uitgegaan van de reisafstand met de fiets, zijnde minder dan 10 km, waardoor [eiser] geen reiskostenvergoeding kreeg, terwijl dit conform de cao dient te worden berekend met de auto en de reisafstand meer is dan 10 km, waardoor [eiser] wel recht heeft op reiskostenvergoeding.
3.2.3
Tevens maakt [eiser] aanspraak op de door hem gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Het is het werk van [gedaagde] om het loon correct te berekenen. Dit heeft zij, ondanks de daarvoor gegeven geredelijke termijn, niet gedaan. Daarom heeft [eiser] de schade en aansprakelijkheid laten berekenen.
3.2.4
[eiser] maakt tevens aanspraak op rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. Daartoe heeft [gedaagde] - verkort en zakelijk weergeven - het volgende aangevoerd.
3.3.1
Ondanks dat [eiser] geen recht heeft op toekenning van een hogere salaristrede, gelet op de termijn van meer dan drie maanden dat [eiser] uit dienst was, heeft [gedaagde] dit toch toegekend en betaald om zodoende tot een minnelijke oplossing te komen. Daarmee is al het achterstallige loon door [gedaagde] uitbetaald.
3.3.2
De reiskostenvergoeding heeft [gedaagde] berekend conform haar personeelsreglement, wat inhoudt dat de reisafstand wordt berekend met de fiets. Hierdoor is de reisafstand minder dan 10 km en heeft [eiser] geen recht op de gevorderde reiskostenvergoeding. Dit is conform de cao Glastuinbouw.
3.3.3
Op de overige standpunten van [eiser] en [gedaagde] zal, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, hieronder worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Vaststaat dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] naast haar eigen aansprakelijkheid tevens aansprakelijk is voor de vordering van [eiser] op [gedaagde] . Dit betekent dat de gehele vordering van [eiser] kan en zal worden beoordeeld.
Achterstallig loon
4.2
[eiser] vordert onder andere betaling van het achterstallig loon, waaronder de volgens hem foutief berekende toeslag. [gedaagde] heeft dit gedeelte van de vordering gemotiveerd betwist door haar eigen herberekening van 24 april 2018 over te leggen. [eiser] heeft daar tijdens de comparitie van partijen op gereageerd door te stellen dat de herberekening van [gedaagde] onjuist is, omdat [gedaagde] geen rekening heeft gehouden met de reserveringen, waaronder het vakantiegeld en de vakantiedagen. Daardoor komt [gedaagde] uit op een te laag bedrag, aldus [eiser] . Daarnaast gaat [gedaagde] met betrekking tot de berekening van de toeslagen over het loon uit van een percentage van 25%, terwijl dit volgens de cao 35% moet zijn.
4.3
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn verweer ter zake de herberekening van [gedaagde] . Uit de herberekening van [gedaagde] van 24 april 2018 blijkt immers dat zij wel rekening heeft gehouden met de reserveringen, waaronder het vakantiegeld en de vakantiedagen. Daarbij is eveneens rekening gehouden met de toekenning van de hogere treden. Tevens blijkt dat [gedaagde] rekening heeft gehouden met het juiste percentage aan toeslagen. Wanneer [eiser] recht heeft op toeslag staat in de kolom percentage correctie immers “135” in plaats van “100” voor het normale loon. De stellingen van [eiser] worden dan ook gepasseerd. Gelet op hetgeen door partijen is aangevoerd en dan met name de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , komt naar het oordeel van de kantonrechter vast te staan dat [gedaagde] al het achterstallige loon heeft uitbetaald. De loonvordering wordt dan ook in zijn geheel afgewezen, dat wil zeggen het gevorderde loon, de daaraan verknochte emolumenten en toeslagen.
4.4
Het voorgaande brengt met zich dat de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het loon eveneens worden afgewezen.
Reiskostenvergoeding
Bedrijf
Van
Tot
Reisafstand (km)
Recht op
Ontvangen
werkdagen
Verschil x werkdagen
[naam bedrijf 1]
07-04-2014
01-03-2015
11
€ 4,45
€ 0,00
174
€ 774,30
[naam bedrijf 1]
01-03-2015
14-03-2016
11
€ 4,50
€ 0,00
196
€ 882,00
[naam bedrijf 2]
14-03-2016
03-04-2016
10,5
€ 4,50
€ 0,00
10
€ 45,00
[naam bedrijf 3]
03-04-2016
26-06-2016
14,3
€ 4,50
€ 0,00
65
€ 292,50
[naam bedrijf 4]
11-09-2016
30-10-2016
14,2
€ 4,60
€ 4,50
33
€ 3,30
[naam bedrijf 1]
01-01-2017
01-07-2017
11
€ 4,66
€ 0,00
61
€ 284,26
[naam bedrijf 1]
01-07-2017
03-12-2017
11
€ 4,71
€ 0,00
99
€ 466,29
4.5
Daarnaast is aan de orde of [eiser] in het kader van de door hem verrichte uitzendwerkzaamheden aanspraak kan maken op een reiskostenvergoeding zoals bedoeld in de Glastuinbouw CAO. [eiser] vordert de reiskostenvergoeding als volgt:
4.6
Partijen zijn het erover eens dat tussen [gedaagde] en [eiser] in de voornoemde periode sprake is geweest van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 BW.
Ingevolge het bepaalde in artikel 22 van de daarop van toepassing zijnde NBBU CAO zijn het loon en de vergoedingen van de uitzendkracht gelijk aan het loon en de vergoedingen
die worden toegekend aan werknemers die werkzaam zijn in dienst van de inlener. Daaronder valt ook het component reiskostenvergoeding. Dit loonverhoudingsvoorschrift dient volgens de NBBU CAO ter bescherming van de rust op de arbeidsmarkt en sluit aan bij artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten voor intermediairs (Waadi), waarin is opgenomen dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die gelden voor werknemers die werkzaam zijn in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, onder meer met betrekking tot het loon en overige vergoedingen.
4.7
Uit de door [eiser] overgelegde uitzendbevestiging en de door [gedaagde] gedane correcties met betrekking tot het loon, blijkt dat [gedaagde] voor de functie van [eiser] (Medewerker glastuinbouw II) de inlenersbeloning heeft toegepast. In zoverre is tussen partijen ook niet in geschil dat [eiser] vanaf de aanvang van de terbeschikkingstelling door [gedaagde] aanspraak heeft op betaling van loon en emolumenten volgens de Glastuinbouw CAO. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het door haar eerder aangehaalde bedrijfsreglement van toepassing is. [eiser] heeft dit betwist. De vraag of het bedrijfsreglement onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden van [eiser] hoeft echter niet aan een beslissing in de weg te staan, gelet op het volgende.
4.8
In het door [gedaagde] geciteerde bedrijfsreglement is met betrekking tot het woon-werkverkeer - kort gezegd - opgenomen dat de bepaling van de reisafstand geschiedt op basis van de kortste route per fiets. [eiser] heeft als onweersproken gesteld dat hij voor zijn werkzaamheden steeds gebruik heeft gemaakt van een auto als vervoermiddel. Nu niet gesteld of gebleken is dat aan [eiser] bedrijfsvervoer is aangeboden of dat partijen bij het aangaan van de uitzendrelatie afspraken hebben gemaakt over vervoer per auto of vervoer per fiets, stond het [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter geheel vrij deze (gebruikelijke) keuze te maken. In artikel 20.2 (thans artikel 36) van de Glastuinbouw CAO is ten aanzien van de woon-werkafstand geen onderscheid gemaakt tussen vervoer per auto of vervoer per fiets.
De Glastuinbouw CAO is een zogenaamde minimum-CAO, waarbij afwijkingen ten gunste van de werknemer wèl zijn toegestaan, maar ten nadele niet. In het laatste geval gelden de bepalingen van de CAO. Voor zover [gedaagde] al gevolgd zou worden in haar standpunt dat de reisafstand berekend moet worden via de kortste reisafstand per fiets, dan zou dit
ertoe leiden dat [eiser] ten aanzien van deze arbeidsvoorwaarde (mogelijk) in een slechtere positie komt te verkeren dan andere werknemers die onder de Glastuinbouw CAO vallen. Door [gedaagde] is op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat door haar een voorziening voor woon-werkverkeer is aangeboden die in ieder geval gelijkwaardig is aan de in de CAO opgenomen voorziening. Opmerking verdient bovendien dat het bedrijfsreglement van [gedaagde] voor meerdere uitleg vatbaar is, nu daarin eveneens is opgenomen dat de vergoeding voor het woon-werkverkeer afhankelijk is van het bepaalde in de bij de opdrachtgever (inlener) geldende CAO, hetgeen juist in een andere richting wijst dan het standpunt van [gedaagde] .
4.9
Op grond van het vorenstaande komt de kantonrechter tot de slotsom dat de bepaling met betrekking tot het woon-werkverkeer in het bedrijfsreglement tussen partijen is aan te merken als een nietig beding in de zin van artikel 12 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst. Door [gedaagde] zijn geen relevante feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden en die zijn evenmin op andere wijze gebleken.
4.1
Vervolgens komt aan de orde of [eiser] op grond van de CAO aanspraak kan maken op een reiskostenvergoeding. Met betrekking tot de reisafstand is door [eiser] (via Google Maps) de berekende route per auto overgelegd tussen het woonadres van [eiser] en het adres van [naam bedrijf 1] , waarbij de kortste route 11 kilometer bedraagt. [eiser] heeft bij dagvaarding een berekening overgelegd met de data waarop door hem werkzaamheden zijn verricht alsmede de bedragen aan reiskosten op basis van een reisafstand van meer dan 10 kilometer, zijnde een bedrag van € 4,45 (tot 1 maart 2015),
€ 4,50 (vanaf 1 maart 2015), € 4,66 (vanaf 1 januari 2017) dan wel € 4,71 (vanaf 1 juli 2017) per gewerkte dag. Deze bedragen corresponderen met de vergoedingen zoals opgenomen in de tabel bij artikel 20.2 van de CAO. [gedaagde] heeft deze berekening cijfermatig niet bestreden, zodat van de juistheid daarvan in rechte zal worden uitgegaan. De conclusie luidt dan ook dat over voornoemde perioden dat [eiser] bij [naam bedrijf 1] werkzaam was, een bedrag van € 2.406,85 netto aan reiskostenvergoeding toewijsbaar is.
4.11
Zoals reeds is overwogen wordt bij de toekenning van de reiskostenvergoeding uitgegaan van de reisafstand berekend op basis van de kortste route met de auto. Dit brengt met zich dat wordt uitgegaan van de juistheid van de gestelde reisafstand in kilometers door [eiser] . Deze afstanden zijn ook opgenomen in de tabel onder punt 4.5.
4.12
Over de periode dat [eiser] bij [naam bedrijf 2] heeft gewerkt, vordert hij
€ 45,00 aan reiskostenvergoeding. [gedaagde] heeft dit gedeelte van de vordering gemotiveerd betwist en stelt op basis van de door haar gemaakte berekening dat reeds een bedrag van € 4,41 per dag is betaald aan [eiser] . Dit is door [eiser] niet weersproken. Op grond van de CAO heeft [eiser] recht op € 4,50 per dag. Derhalve heeft [gedaagde] in totaal € 0,90 te weinig betaald. Derhalve wordt € 0,90 aan reiskostenvergoeding toegewezen.
4.13
Over de periode dat [eiser] bij [naam bedrijf 3] heeft gewerkt, vordert hij
€ 292,50 aan reiskostenvergoeding. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist en stelt op basis van de door haar overgelegde berekening dat € 4,50 per dag is betaald. Dit is door [eiser] niet weersproken. Op grond van de CAO heeft [eiser] recht op € 4,50 per dag. Derhalve is [gedaagde] ten aanzien van dit gedeelte van de gevorderde reiskostenvergoeding niets verschuldigd. De gevorderde € 292,50 aan reiskostenvergoeding wordt dan ook afgewezen.
4.14
Over de periode dat [eiser] bij [naam bedrijf 4] heeft gewerkt, vordert [eiser] € 3,30 aan reiskostenvergoeding. [gedaagde] heeft dit gedeelte van de vordering niet weersproken. De gevorderde € 3,30 wordt dan ook toegewezen.
4.15
De door [eiser] gevorderde dwangsom ten aanzien van de (salaris)specificaties voor onder andere de nabetalingen voor zover die betrekking hebben op de reiskostenvergoeding wordt toegewezen, met dien verstande dat het maximum aan te verbeuren dwangsommen zal worden gesteld op € 5.000,00.
4.16
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een afzonderlijke vergoeding rechtvaardigen. Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 590,96 overschrijdt de daarvoor gebruikelijk forfaitaire tarieven aangezien niet de hele vordering wordt toegewezen. De kantonrechter wijst de buitengerechtelijke incassokosten daarom toe tot een bedrag van € 437,61.
4.17
[eiser] vordert voorts € 531,19 aan redelijke kosten ter vaststelling van de schade een aansprakelijkheid op grond van 6:96 lid 2 sub b BW. Deze kosten hebben betrekking op de herberekeningsrapportage. Naar het oordeel van de kantonrechter worden die kosten geacht te zijn begrepen in de onder punt 4.16 genoemde buitengerechtelijke incassokosten, zodat reeds hierom de vordering wordt afgewezen. Anders dan [eiser] kennelijk betoogt, biedt artikel 6:96 BW geen grondslag voor het naast elkaar vorderen van dergelijke kosten.
4.18
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld, begroot op € 104,54 aan explootkosten, € 231,00 aan griffierecht en € 360,00 (2 punten á
€ 180,00) aan salaris voor de gemachtigde.
4.19
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 2.848,66 aan reiskostenvergoeding en buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de salarisspecificatie voor de toegewezen reiskostenvergoeding aan [eiser] , zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, voor iedere dag dat [gedaagde] 14 dagen na uitspraak van dit vonnis daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 335,54 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en, indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 131,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing te vermeerderen met btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35386