Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 1 februari 2019 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het vonnis van 14 februari 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 10 april 2019 gehouden comparitie van partijen.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
- tot betaling van € 217,02 aan achterstallig loon en de daaraan verknochte emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging wegens vertraging;
- tot betaling van € 2.607,62 netto aan restant reiskostenvergoeding;
- tot verstrekking van deugdelijke salarisspecificaties van de gevorderde (na)betalingen aan [eiser] , zulks binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag (althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag) voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00;
- tot betaling van de wettelijke verhoging wegens vertraging over het reeds nabetaalde van € 511,32 aan achterstallige loon;
- tot betaling van de wettelijke rente over de loonvordering en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW vanaf 3 februari 2016, zijnde de gemiddelde datum van de tekortkomingen, tot aan de dag van algehele voldoening;
- tot betaling van € 590,96 aan buitengerechtelijke kosten, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
- tot betaling van € 531,19 aan redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW;
- in de proceskosten, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proces- en nakosten indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen aan hetgeen in dit vonnis is bepaald voldoet.
[eiser] maakt tevens aanspraak op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW.