In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] Q.Q., vertegenwoordigd door curator [gefailleerde], en [gedaagde], een besloten vennootschap. De zaak betreft de ontbinding van een financiële lease-overeenkomst die op 31 januari 2014 was gesloten tussen [gefailleerde] en [gedaagde] voor de leasing van een Opel Vivaro. Na het faillissement van [gefailleerde] heeft de curator de overeenkomst ontbonden en vorderde hij betaling van een bedrag van € 7.419,30 van [gedaagde]. De curator stelde dat de overeenkomst kwalificeerde als huurkoop, waardoor hij bevoegd was deze te ontbinden op grond van artikel 38a van de Faillissementswet.
De kantonrechter heeft de vordering van de curator afgewezen. De rechter overwoog dat de overeenkomst niet kwalificeerde als huurkoop, omdat de eigendom van het voertuig al onvoorwaardelijk was overgegaan op [gefailleerde] bij de levering en betaling van de koopprijs aan de verkoper, [naam bedrijf 2]. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een overeenkomst van dezelfde strekking als huurkoop, omdat [gedaagde] niet kan worden aangemerkt als (huur)verkoper. De rechter oordeelde dat de curator niet kon stellen dat [gedaagde] gehouden was de overwaarde van het voertuig aan hem af te dragen, aangezien de eigendom al was overgedragen.
De uitspraak resulteerde in een veroordeling van de curator in de proceskosten, en de kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak voor de interpretatie van huurkoop en de rechten van curatoren in faillissementen.