ECLI:NL:RBROT:2019:4714

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
7359132 CV EXPL 18-49353
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkoop en ontbinding van een financiële lease-overeenkomst in faillissement

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] Q.Q., vertegenwoordigd door curator [gefailleerde], en [gedaagde], een besloten vennootschap. De zaak betreft de ontbinding van een financiële lease-overeenkomst die op 31 januari 2014 was gesloten tussen [gefailleerde] en [gedaagde] voor de leasing van een Opel Vivaro. Na het faillissement van [gefailleerde] heeft de curator de overeenkomst ontbonden en vorderde hij betaling van een bedrag van € 7.419,30 van [gedaagde]. De curator stelde dat de overeenkomst kwalificeerde als huurkoop, waardoor hij bevoegd was deze te ontbinden op grond van artikel 38a van de Faillissementswet.

De kantonrechter heeft de vordering van de curator afgewezen. De rechter overwoog dat de overeenkomst niet kwalificeerde als huurkoop, omdat de eigendom van het voertuig al onvoorwaardelijk was overgegaan op [gefailleerde] bij de levering en betaling van de koopprijs aan de verkoper, [naam bedrijf 2]. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een overeenkomst van dezelfde strekking als huurkoop, omdat [gedaagde] niet kan worden aangemerkt als (huur)verkoper. De rechter oordeelde dat de curator niet kon stellen dat [gedaagde] gehouden was de overwaarde van het voertuig aan hem af te dragen, aangezien de eigendom al was overgedragen.

De uitspraak resulteerde in een veroordeling van de curator in de proceskosten, en de kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak voor de interpretatie van huurkoop en de rechten van curatoren in faillissementen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 7359132 CV EXPL 18-49353
Uitspraak: 14 juni 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[gefailleerde],
kantoorhoudende te Rotterdam,
eiser bij exploot van dagvaarding van 9 november 2018,
gemachtigde: mr. drs. E-J.W. Griffioen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.M. van Elst te Utrecht.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] q.q.’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis van 19 december 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 13 februari 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • de brief van 20 februari 2019 van de gemachtigde van [eiser] q.q.;
  • de brief van 21 februari 2019 van de gemachtigde van [gedaagde] .
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld danwel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend of niet (voldoende) gemotiveerd zijn betwist:
2.1
Op 31 januari 2014 heeft [gefailleerde] (hierna: ‘ [gefailleerde] ’) met (destijds [naam bedrijf 1] (DLL), thans) [gedaagde] een ‘financiële lease-overeenkomst’ (hierna: ‘de Overeenkomst’) gesloten met betrekking tot een voertuig, een Opel Vivaro, gekentekend [kentekennummer] , blijkens welk stuk tevens een tweetal bezitloze pandrechten op het voertuig werd gevestigd, een eerste ten behoeve van [gedaagde] en een tweede ten behoeve van [naam bank] (hierna: ‘ [naam bank] ’).
2.2
De Overeenkomst kent (voorts) onder meer de volgende inhoud:
[ AFBEELDING OVEREENKOMST ])
2.3
In de op de Overeenkomst van toepassing zijnde voorwaarden is onder meer bepaald dat [gefailleerde] het voertuig voor eigen rekening in goede staat van onderhoud en verzekerd dient te houden, dat zij aan het voertuig geen ingrijpende veranderingen mag aanbrengen en dit niet mag vervreemden of bezwaren zonder toestemming van [gedaagde] en dat zij verplicht is op eerste verzoek van [gedaagde] informatie te verstrekken.
2.4
Bij vonnis van 31 juli 2018 van deze rechtbank is [gefailleerde] in staat van faillissement verklaard, waarbij [eiser] q.q. tot curator werd benoemd.
2.5
Bij e-mail van 13 augustus 2018 heeft (de gemachtigde van) [eiser] q.q. met een beroep op artikel 38a Fw de ontbinding van de Overeenkomst ingeroepen.
2.6
Op 20 augustus 2018 heeft [gedaagde] het voertuig in vuistpand genomen, waarna het voertuig via de openbare veiling van BCA Autoveiling te Barneveld in opdracht van [gedaagde] is verkocht, met als resultaat een (netto) opbrengst van € 8.300,-.

3.Het geschil

3.1
[eiser] q.q. heeft bij dagvaarding, onder overlegging van producties, gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat de e-mail van 13 augustus 2018 van [eiser] q.q. de Overeenkomst heeft ontbonden als bedoeld in artikel 38a Fw, en
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.419,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2018, althans 20 augustus 2018, althans 20 september 2018, althans de dag der dagvaarding,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten alsook in de nakosten, deze kosten eveneens vermeerderd met wettelijke rente.
3.2
Aan die vordering heeft [eiser] q.q. -samengevat en voor zover nu van belang- ten grondslag gelegd dat de Overeenkomst kwalificeert als huurkoop. Dat brengt met zich dat [eiser] q.q. bevoegd was deze op grond van artikel 38a Fw te ontbinden, met als gevolg dat [gedaagde] , niettegenstaande de op het voertuig gevestigde pandrechten, op grond van het hier (nog) toepasselijke -dwingendrechtelijke- artikel 7A:1576t (oud) BW gehouden is de ten tijde van die ontbinding bestaande overwaarde aan [eiser] q.q. af te dragen. Het gaat dan om het verschil van de op verzoek van [eiser] q.q. getaxeerde waarde van het voertuig - € 10.000,- (exclusief btw) - en het bedrag van de onbetaald gelaten termijnen - € 2.580,70 -, derhalve € 7.419,30. [gedaagde] heeft echter geweigerd dit laatste bedrag af te dragen, waartoe zij zich, volgens [eiser] q.q., ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hier geen sprake is van huurkoop.
3.3
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser] q.q., uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en in de nakosten. Op hetgeen [gedaagde] als verweer naar voren heeft gebracht en hetgeen [eiser] q.q. (mede naar aanleiding daarvan) overigens nog heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst, teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1
Het geschil spitst zich toe op de vraag of, naar [eiser] q.q. heeft betoogd en [gedaagde] heeft bestreden, de Overeenkomst kwalificeert als huurkoop.
4.2
Onder huurkoop moet volgens het hier (vanwege de datum waarop de Overeenkomst werd gesloten) toepasselijke artikel 7A:1576h lid 1 (oud) BW worden verstaan de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper verschuldigd is uit hoofde van de koopovereenkomst. Lid 2 van genoemd artikel bepaalt voorts dat alle overeenkomsten die dezelfde strekking hebben, ongeacht hun vorm of naam, als huurkoop worden aangemerkt. Daarbij is niet de titel die partijen aan de overeenkomst hebben gegeven (in dit geval een ‘financiële lease-overeenkomst’) doorslaggevend maar de inhoud en strekking daarvan.
4.3
De kantonrechter overweegt dat volgens de tekst van de Overeenkomst (zie 2.2) [gedaagde] [gefailleerde] een bedrag van € 28.579,- in leen zal verstrekken, en wel door betaling op haar (eigen) bankrekening ten behoeve van de aanschaf van genoemd voertuig, waarvan [gefailleerde] reeds eigenaar is of zal worden zodra het voertuig door de leverancier aan haar is geleverd en de koopsom is betaald.
4.4
Als onbetwist staat vast dat het voertuig, op basis van een door [gefailleerde] rechtstreeks en zelfstandig gesloten koopovereenkomst, is verkocht door [naam bedrijf 2] (hierna: ‘ [naam bedrijf 2] ’) en dat [gedaagde] daarbij niet is betrokken en ook geen enkele band met deze verkoper had.
4.5
[gedaagde] heeft voorts gemotiveerd en onder overlegging van bescheiden bestreden dat, naar [eiser] q.q. in de dagvaarding heeft gesteld, [gedaagde] de lening niet door betaling aan [gefailleerde] heeft verstrekt maar rechtstreeks aan de verkoper heeft voldaan teneinde voor haar ( [gefailleerde] ) (direct) te voldoen aan de verplichting tot betaling van de koopprijs. Nu [eiser] q.q. dit niet heeft bestreden, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van het door [gedaagde] betrokken standpunt dat zij het bedrag van de geldlening rechtstreeks aan [gefailleerde] heeft betaald en dat de eigendom van het voertuig, als gevolg van de levering daarvan door de verkoper aan [gefailleerde] en haar betaling van de koopprijs rechtstreeks aan [naam bedrijf 2] , destijds onvoorwaardelijk op [gefailleerde] is overgegaan.
4.6
Aldus is sprake van twee zelfstandige overeenkomsten die ertoe hebben geleid dat [gefailleerde] de eigendom van het voertuig heeft kunnen verwerven, te weten de genoemde koopovereenkomst tussen (verkoper) [naam bedrijf 2] en (koper) [gefailleerde] , en de onderhavige Overeenkomst tussen [gedaagde] en [gefailleerde] , ingevolge welke [gedaagde] [gefailleerde] een bedrag van € 28.579,-, gelijk aan het bedrag van de factuur van [naam bedrijf 2] (productie 2 bij antwoord), in leen heeft verstrekt (juist) ten behoeve van de aanschaf van het voertuig.
4.7
Het voorgaande betekent dat van de situatie bedoeld in artikel 7A:1576h lid 1 (oud) BW, waarbij de eigendom van de zaak eerst na algehele betaling van de koopprijs overgaat van de (huur)verkoper op de (huur)koper, hier geen sprake is. [gedaagde] is hier immers geen (huur)verkoper terwijl -zie hiervoor- de eigendom van het voertuig destijds al, na levering daarvan en betaling van de koopprijs, op [gefailleerde] is overgegaan.
4.8
Evenmin is hier sprake van een overeenkomst van dezelfde strekking als huurkoop. Op grond van het hiervoor overwogene moet immers worden vastgesteld dat [gedaagde] , die geen partij was bij de koopovereenkomst tussen [naam bedrijf 2] en [gefailleerde] en aan de eerste ook niet was gelieerd, niet kan worden aangemerkt of gelijkgesteld met een (huur)verkoper terwijl vaststaat dat de eigendom van het voertuig destijds al onvoorwaardelijk op [gefailleerde] is overgegaan. Ook kan [eiser] q.q. hier niet baten dat in de Overeenkomst is opgenomen dat de lening uitsluitend mag worden aangewend voor de eigendomsverkrijging van het voertuig, te minder nu het opnemen van een dergelijke bepaling bepaald voor de hand ligt ingeval [gefailleerde] een substantieel geldbedrag wil lenen voor de aanschaf van het voertuig en [gedaagde] dan, daartegenover, als zekerheid een pandrecht op dat voertuig bedingt. Hetzelfde geldt voor de onder 2.3 genoemde bedingen. Deze leggen [gefailleerde] weliswaar bepaalde verplichtingen en beperkingen op, waardoor zij niet vrijelijk kon beschikken over het voertuig, althans dit niet zonder toestemming van [gedaagde] kon vervreemden of bezwaren, totdat zij volledig aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst had voldaan, maar deze strekken er vooral toe dat ( [gefailleerde] ervoor dient te zorgen dat) het pandrecht voor [gedaagde] zijn waarde behoudt en maken niet dat er daarom sprake zou zijn van een overeenkomst van dezelfde strekking als huurkoop.
4.9
Het voorgaande betekent dat het door [eiser] q.q. gevorderde, dat immers gegrond is op zijn door de kantonrechter niet gevolgde standpunt dat hier sprake is van huurkoop, wordt afgewezen.
4.1
[eiser] q.q. wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure veroordeeld.
4.11
Ook de door [gedaagde] apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst het door [eiser] q.q. gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] q.q. in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 600,- aan salaris voor haar gemachtigde, en indien [eiser] q.q. niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op een bedrag van € 50,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening heeft plaatsgevonden, één en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654