Op 6 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren te Koyu (Turkije), die werd beschuldigd van uitkeringsfraude. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan het opzettelijk gebruik maken van valse documenten ten behoeve van het aanvragen van WW-uitkeringen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet is bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij het gebruik of verstrekken van deze valse documenten. Tijdens de zitting op 23 mei 2019 zijn getuigen gehoord, maar hun verklaringen waren onvoldoende om de betrokkenheid van de verdachte te bevestigen. De rechtbank concludeert dat er sterke aanwijzingen zijn dat de documenten vals zijn, maar dat er geen bewijs is dat de verdachte deze documenten heeft gebruikt of verstrekt. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de oudste en jongste rechter niet in staat waren het vonnis mede te ondertekenen.