ECLI:NL:RBROT:2019:4653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
7 juni 2019
Zaaknummer
ROT 19/2833, ROT 19/2844 en ROT 19/2851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening pulsvisserij door voorzieningenrechter Rechtbank Rotterdam

Op 7 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin 19 vissers verzochten om een voorlopige voorziening met betrekking tot het gebruik van de pulsvismethode. Deze methode, die gebruik maakt van elektrische schokken om vissen te vangen, is recentelijk door het Europees Parlement verboden. De verzoeksters, die vissersvaartuigen exploiteren met pulskorinstallaties, hadden eerder toestemming gekregen voor het gebruik van deze methode, maar deze toestemming was verlengd tot 31 mei 2019. De voorzieningenrechter oordeelde dat, ondanks de bezwaren van de vissers op basis van het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel, er geen spoedeisend belang was om een voorlopige voorziening te treffen. De rechter stelde vast dat de verzoeksters financieel benadeeld zouden worden door het verbod, maar dat dit niet voldoende was om de voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verlengingsbesluiten naar verwachting in stand zouden blijven en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken werden afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/2833, ROT 19/2844 en ROT 19/2851
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
1. [verzoekster 1]vissersvaartuig [nummer vaartuig 1] , te Urk (ROT 19/2833),
2. [verzoekster 2]vissersvaartuig [nummer vaartuig 2] , te Urk (ROT 19/2844),
3. [verzoekster 3]vissersvaartuig [nummer vaartuig 3] , te Urk (ROT 19/2851), verzoeksters,
gemachtigden: mr. K. Boele en mr. P.F. Slob,
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. P.J. Kooiman.

Procesverloop

Verzoeksters exploiteren vissersvaartuigen met aan boord pulskorinstallaties voor de vangst van platvis. Op 4 april 2014 heeft verweerder aan (onder meer) verzoeksters voor de duur van vijf jaar toestemming verleend voor pulsvissen op grond van artikel 53 van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij en artikel 14 van Verordening 1380/2013 met het oog op onderzoek in het kader van de implementatie van de aanlandplicht.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 maart 2019 (de verlengingsbesluiten) heeft verweerder de toestemming voor de pulskorvisserij van 4 april 2014 voor verzoeksters verlengd tot en met 31 mei 2019.
Op 16 april 2019 heeft het Europees Parlement gestemd over het politiek akkoord dat enige maanden eerder was gesloten over de nieuwe Verordening Technische Maatregelen (Verordening), waarin een pulsverbod is opgenomen en hiermee ingestemd. Met de door het Europees Parlement aangenomen Verordening wordt de pulsvisserij in principe verboden.
Tegen deze besluiten hebben verzoeksters bezwaar gemaakt. Ook hebben verzoeksters op 28 mei 2019 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Naar aanleiding van daartoe strekkende verzoeken zijn de zaken, die bij de rechtbanken Den Haag, Zeeland-West Brabant en Midden-Nederland aanhangig zijn gemaakt, vanwege verwantschap met andere bij deze rechtbank aanhangige zaken, met toepassing van artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht, door deze rechtbank behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Namens de verzoeksters waren aanwezig: [naam 1] ( [naam rederij] ), [naam 2] ( [naam zeevisserijbedrijf 1] ), [naam 3] ( [naam zeevisserijbedrijf 2] ), [naam 4] ( [naam zeevisserijbedrijf 3] ) en [naam 5] ( [naam zeevisserijbedrijf 4] ), bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. S.F. Plessius en ir. H. Snijders.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers ROT 19/2682, ROT 9/2830 tot en met ROT 19/2832, ROT 19/2834 tot en met 19/2843, ROT 19/2845 tot en met ROT 19/2850, ROT 19/2852 tot en met ROT 19/2860, ROT 19/2862 en ROT 19/2863.
Ter zitting is het onderzoek geschorst tot 5 juni 2019 om 17:00 uur. Daarna is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Gelet op wat door verzoeksters is aangevoerd, hetgeen met stukken is onderbouwd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeksters een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het ligt voor de hand dat, nu niet meer met pulstuig gevist mag worden, verzoeksters inkomsten mislopen totdat hun vaartuigen weer geschikt gemaakt zijn voor het vissen met ander vistuig en dat er kosten gemaakt moeten worden om hun vaartuigen daarvoor aan te passen. Dat deze kosten aanzienlijk zijn, hebben verzoeksters door middel van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt, evenals dat ze thans geen inkomsten hebben.
3. Aan de verlengingsbesluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het pulsverbod definitief zal worden bij inwerkingtreding van de door het Europees Parlement aangenomen Verordening. Deze Verordening kent geen overgangsperiode. Hierdoor ziet verweerder geen mogelijkheid om de pulstoestemmingen nogmaals te verlengen. Dat betekent dat vanaf 1 juni 2019 het verbod geldt om met de elektrische pulskor te vissen en mag geen pulsvistuig (waaronder onder andere de onderwaterdelen zoals pulsmodules, elektroden en kabels voor de stroomvoorziening van de pulsmodules) meer op de vaartuigen van verzoeksters aanwezig zijn.
4. Verzoeksters verzoeken de einddatum van de pulstoestemming uit te stellen tot en met de dag voorafgaand aan de dag dat de Verordening in werking treedt, althans, voor het geval eerder op het bezwaar wordt beslist, tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Zij stellen dat vanwege de evidente onrechtmatigheid van het bestreden besluit, de onverwijlde spoed en hun belangen aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Zij voeren daartoe aan dat zij door het bestreden besluit ten opzichte van de andere twee groepen pulsvissers onevenredig hard worden geraakt. Zij hebben de lening die in herfst/winter 2014 is verkregen om te kunnen pulsvissen nog niet kunnen aflossen vanwege de loop- en aflostijd van vijf jaar. Daarnaast is de omzetderving van het bedrijf en de inkomstenderving van de individuele vissers door het verbod enorm. Ook worden zij geconfronteerd met flinke extra kosten voor het ombouwen van hun vaartuigen.
Vervolgens stellen verzoeksters dat de wijze waarop verweerder de beschikbare ruimte (de schaarste) heeft verdeeld, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat niet is onderzocht hoe de schaarste eerlijk kan worden verdeeld.
Ten slotte stellen verzoeksters dat het vertrouwensbeginsel is geschonden omdat zij hebben mogen vertrouwen op drie toezeggingen c.q. mededelingen. Ten eerste heeft het ministerie hen verzocht te wachten tot het ministerie duidelijkheid zou geven over aanvankelijk de ontwikkelingen en later het aanstaande pulsverbod. Ten tweede zouden er een passende overgangstermijn en voldoende voorbereidingsmaatregelen worden genomen waardoor de betreffende visserijbedrijven zonder problemen zouden kunnen overstappen. En ten derde heeft verweerder toegezegd dat de vissers uit categorie 3 mochten doorpulsen tot de inwerkingtreding van de nieuwe verordening. De nieuwe verordening treedt (op zijn vroegst) medio juli 2019 in werking.
5. In Nederland bestaan drie groepen pulsvissers:
  • groep 1, bestaande uit 22 vaartuigen, waaraan toestemming voor onbepaalde tijd is verleend in 2010 op basis van de algemene bepaling in de Europese regelgeving op grond waarvan 5% van de boomkorvloot mag pulsvissen (Verordening (EG) 850/98, artikel 31 bis);
  • groep 2, bestaande uit 20 vaartuigen, waaraan toestemming voor onbepaalde tijd is verleend in 2011/2012, gebaseerd op deelname aan wetenschappelijk onderzoek naar pulsvisserij (Verordening (EG) 850/98, artikel 43) en
  • groep 3, bestaande uit 37 vaartuigen, waaraan toestemming voor vijf jaar is verleend in 2014, gebaseerd op deelname aan het onderzoek voor de implementatie van de aanlandplicht (Verordening (EU)1380/2013, artikel 14).
Verzoeksters behoren tot groep 3 en stellen dat zij ten opzichte van groepen 1 en 2 onevenredig hard geraakt worden door het pulsverbod dat voor hen inging op 1 juni jl. Voor groep 1 geldt namelijk dat het verbod medio 2021 ingaat en de pulsvissers van groep 2 hebben toestemming om tot 31 december 2019 te blijven pulsvissen.
In tegenstelling tot groepen 1 en 2 is de pulstoestemming voor groep 3 gegeven voor bepaalde tijd (vijf jaar) en eindigde de termijn van de pulstoestemming op 4 april 2019. Bovendien hebben de verleende toestemmingen verschillende wettelijke grondslagen. Dat maakt dat de groepen 1, 2 en 3 niet gelijk zijn en dat geen sprake is van gelijke gevallen zoals verzoeksters stellen. Dat verweerder gehandeld heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat zij de schaarste niet eerlijk heeft verdeeld, volgt de voorzieningenrechter dus niet. Dat aan groepen 1 en 2 toestemmingen voor onbepaalde tijd zijn verleend, hetgeen onrechtmatig zou zijn volgens verzoeksters, staat thans niet ter discussie.
Verzoeksters ondervinden door het niet verlengen van de pulstoestemming financieel nadeel. Dat staat buiten kijf. Maar een verlenging van die toestemming voor een maand – hetgeen wordt verzocht – maakt niet dat de door verzoeksters gestelde onevenredige benadeling ten opzichte van groepen 1 en 2, te niet gedaan wordt.
6. Ook de stelling dat het vertrouwensbeginsel door verweerder is geschonden, volgt de voorzieningenrechter niet. Verzoeksters stellen dat verweerder zou hebben toegezegd dat het pulsverbod zou ingaan gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Verordening. Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat zij gekozen heeft voor de ingangsdatum van het pulsverbod op 1 juni 2019 voor deze categorie omdat het er lange tijd naar uitzag dat de inwerkingtredingsdatum van de Verordening rondom deze datum zou vallen en zij duidelijkheid wilde verschaffen omtrent de ingangsdatum van het verbod. Een onzekere datum gelegen in de toekomst gekoppeld aan de inwerkingtredingsdatum van de Verordening vond ze daarvoor niet geschikt vanwege de onzekerheid die dan zou blijven bestaan omtrent de ingangsdatum van het pulsverbod.
In tegenstelling tot wat verzoekers stellen, volgt uit de brieven van 19 februari 2019, 22 maart 2019 en 18 april 2019 van verweerder aan verzoeksters respectievelijk de Tweede Kamer niet dat het pulsverbod ingaat per datum inwerkingtreding van de Verordening. Dat staat er niet letterlijk en volgt ook niet uit de tekst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt er geen koppeling gemaakt tussen het pulsverbod en de datum van inwerkingtreding. In de brief van 19 februari aan de Tweede Kamer stelt verweerder dat ze de betrokken vissers zal informeren hoe ze om wil gaan met de afloop van hun vergunningen en “
of en zo ja welke transitieperiode voor hen zal gelden”. De brief van 22 maart 2019 van verweerder aan verzoeksters vermeldt onder meer dat ze haar definitieve stellingname en hoe om te gaan met de pulstoestemmingen zal bepalen en zo spoedig mogelijk aan hen zal melden na de stemming in het Europees Parlement en dat “
omdat formeel nog niet besloten is tot de nieuwe Verordening (…) heb ik vooruitlopend op de stemming van het Europees Parlement besloten alle pulstoestemmingen die aflopen voor 1 juni te verlengen tot en met 31 mei 2019 (…)”.In haar brief van 18 april 2019 aan de Tweede Kamer, waarvan een gelijkluidend exemplaar aan verzoeksters is gezonden, stelt verweerder dat ze gelet op het pulsverbod helaas geen mogelijkheid ziet om de pulstoestemmingen te verlengen na 1 juni 2019, nu na de aanneming in het Europees Parlement de inwerkingtreding van het pulsverbod in deze Verordening definitief zal worden. Hieruit volgt dat verweerder juist niet een koppeling heeft gemaakt tussen de ingangsdatum van het pulsverbod en de inwerkingtreding van de Verordening.
Ook tijdens de bijeenkomst van 15 februari 2019 of overleggen daaraan voorafgaand is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder de toezegging heeft gedaan dat de pulstoestemming zou worden verlengd tot de datum van inwerkingtreding van de Verordening. Wel komt steeds naar voren dat verweerder heeft toegezegd haar best te zullen doen voor een redelijke overgangstermijn, maar dat is niet te kwalificeren als een concrete ondubbelzinnige toezegging.
Dat verzoeksters het niet eens zijn met de datum waarop het pulsverbod ingaat en liever hadden gezien dat er wel een koppeling gemaakt was tussen de ingangsdatum van het pulsverbod en de inwerkingtreding van de Verordening is zeker invoelbaar. Maar om bovengenoemde redenen heeft verweerder er in redelijkheid voor gekozen om die data van elkaar los te koppelen.
7. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar de verlengingsbesluiten naar verwachting in stand kunnen blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 juni 2019.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.