ECLI:NL:RBROT:2019:4618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
10/031593-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijke geweldpleging bij schietincident op metrostation Beurs te Rotterdam

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 februari 2019 betrokken was bij een schietincident op metrostation Beurs in Rotterdam. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Tetteroo. De officier van justitie, mr. J.B. Wooldrik, eiste een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een forensische zorginstelling.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk met een vuurwapen op een onbekend gebleven persoon had geschoten, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging, omdat hij samen met een medeverdachte geweld had gepleegd tegen het slachtoffer. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte een licht verstandelijke beperking had en dat er sprake was van een psychische stoornis, wat leidde tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, ondanks het feit dat er geen slachtoffers waren gevallen. De uitspraak is gedaan in het belang van de veiligheid van de samenleving en ter voorkoming van recidive.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/031593-19
Datum uitspraak: 4 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet houden aan een meldplicht bij de reclassering en zich ook verder zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zich zal laten opnemen in een FPA of soortgelijke zorginstelling voor klinische behandeling en (aansluitend) een ambulante behandeling zal volgen bij een forensische polikliniek, een en ander zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 16 mei 2019.

4.Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijsverweer
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 1: De verdachte heeft expres naast de in de tenlastelegging bedoelde jongen geschoten. De verdachte stond op zeer korte afstand van de jongen; als hij hem echt had willen raken dan was dit zeker gelukt. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad om de jongen van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zodat hij van feit 1 moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2, primair: De verdachte kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de (gewelds)handelingen die medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gepleegd. Verder is, zoals ten aanzien van feit 1 al is aangevoerd, geen sprake geweest van gericht schieten op de jongen. Bovendien is de verdachte niet dreigend op de jongen afgelopen. Wel heeft hij geprobeerd hem te slaan, maar dit is mislukt. Er was geen gezamenlijk plan om tot geweld over te gaan. Het ging om een toevallige ontmoeting. Gelet op dit alles kan de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging niet worden bewezen, zodat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende:
De verdachte was op 2 februari 2019 met medeverdachte [naam medeverdachte] in de hal van metrostation Beurs te Rotterdam. Daar stond een groepje jongens, onder wie het latere slachtoffer. De verdachte is met versnelde pas, en daarmee dreigend, naar de groep jongens toegelopen en heeft het slachtoffer een klap of stomp (een hoek) tegen het lichaam gegeven. Direct daarna heeft [naam medeverdachte] een gevechtshouding aangenomen. Vervolgens heeft de verdachte een pistool gepakt en daarmee twee keer geschoten. Vrijwel meteen daarna heeft [naam medeverdachte] een mes gepakt en deze aan het slachtoffer getoond. Vervolgens zijn de verdachte en het slachtoffer in een gevecht terecht gekomen, waarin zij over en weer hebben geduwd, en elkaar hebben trachtten te slaan. Op dat moment is [naam medeverdachte] naar het slachtoffer toegelopen en heeft hem een schop gegeven.
Feit 1 poging doodslag
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte met gestrekte arm zijn pistool, terwijl het doorgeladen was, op het slachtoffer heeft gericht en vervolgens twee keer in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer heeft geschoten. Op het moment dat de verdachte schoot, bevond hij zich op zeer korte afstand, tussen de 2 en 3 meter, van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van de verdachte - naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien – zozeer zijn gericht op het doodschieten van het slachtoffer dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat de verdachte het opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven. De verklaring van de verdachte dat hij expres mis heeft geschoten levert geen aanwijzingen op het voor het tegendeel in vorenbedoelde zin, nu deze verklaring geen enkele steun vindt in de stukken en het verdere onderzoek op de terechtzitting. Het feit dat de verdachte het slachtoffer niet heeft geraakt is naar alle waarschijnlijkheid veeleer een gevolg van de omstandigheid dat zowel de verdachte als het slachtoffer bewogen op het moment dat de verdachte schoot.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer dat de verdachte niet gericht heeft geschoten en hij daarom geen opzet had op het doden van het slachtoffer.
Feit 2 openlijke geweldpleging
Uit de hiervoor opgenomen vaststaande feiten volgt dat de verdachte de aanval op het slachtoffer is begonnen door dreigend op hem af te lopen en hem een zgn. hoek te geven. Het op dit punt gevoerde verweer dat een en ander niet heeft plaatsgevonden vindt dus zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
Verder blijkt dat [naam medeverdachte] daarna ook geweld is gaan gebruiken tegen het slachtoffer en zich aldus bij de verdachte heeft gevoegd. Gelet hierop en op het feit dat de geweldshandelingen in een tijdsbestek van slechts enkele seconden hebben plaatsgevonden en voorts dat de verdachte en [naam medeverdachte] bij elk van de door hen verrichte handelingen steeds vlakbij elkaar stonden, ziet de rechtbank deze opeenvolgende handelingen als onlosmakelijk met elkaar verbonden en daarom als één geheel. De verdachte heeft net als [naam medeverdachte] een significante bijdrage geleverd aan dit geweld en ook het opzet gehad het slachtoffer tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] geweld aan te doen. Daarom is de verdachte evenals [naam medeverdachte] strafrechtelijk verantwoordelijk voor alle hiervoor vermelde (gewelds)handelingen, waaronder het gebruik door [naam medeverdachte] van het mes. Dat zij vooraf geen plan hadden gemaakt of met elkaar hierover hebben gesproken doet hier niet aan af.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de verdachte niet verantwoordelijk is voor de geweldshandelingen die [naam medeverdachte] heeft verricht.
Feit 3 voorhanden hebben vuurwapen
Het onder 3 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijsmiddelen en bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 2 februari 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tot op heden onbekend gebleven persoon
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een vuurwapen in de richting van die onbekend gebleven persoon heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 2 februari 2019 te Rotterdam openlijk, te weten op het metrostation Beurs, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een tot op heden onbekend gebleven persoon door
- dreigend op die persoon af te lopen, en- een gevechtshouding aan te nemen, en
- die persoon tegen het lichaam te slaan/stompen, en
- met een vuurwapen meermalen te schieten in de richting van die persoon, en
- een mes, aan die persoon te tonen, en
- die persoon tegen het lichaam te schoppen;
3
hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 3 februari 2019 een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die Wet in de vorm van een (semi-automatisch) pistool voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

poging tot doodslag;

2.

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

3.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de hal van metrostation Beurs te Rotterdam meermalen met een pistool, dat hij meegenomen had naar de stad, op een jongen geschoten. Dit deed hij naar zijn zeggen omdat hij eerder zou zijn mishandeld door die jongen. Voorts heeft de verdachte samen met zijn mededader deze jongen geslagen en geschopt.
De hal van metrostation Beurs is een drukbezochte plek waar ook op het moment rond het schietincident meerdere reizigers aanwezig waren. Dat de jongen op wie de verdachte schoot niet is geraakt en dat er ook geen andere slachtoffers zijn gevallen, is niet aan het handelen van de verdachte te danken, maar puur geluk.
De mensen die getuigen waren zijn wel erg geschrokken van de schoten en het geweld dat plaatsvond. Behalve voor deze getuigen brengt dit soort strafbare feiten ook gevoelens van angst en onveiligheid te weeg bij anderen in de samenleving.
Hoewel het slachtoffer onbekend is gebleven, kan het niet anders dan dat ook hij enorm is geschrokken van het geweld dat de verdachte en de medeverdachte tegen hem hebben gebruikt.
De omstandigheid dat de verdachte eerder zou zijn mishandeld door de jongen op wie hij schoot, rechtvaardigt zijn handelen geenszins. Dit soort vormen van eigen richting is volstrekt ontoelaatbaar.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 april 2019 blijkt dat de verdachte eerder, zij het meer dan 5 jaar geleden, is veroordeeld voor strafbare feiten die gepaard gingen met geweld.
Psychiaters dr. A. Banaei Kashani en dr. B.G. Brusse hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 april 2019. Dit rapport houdt het volgende in. Ten tijde van het tenlastegelegde was bij de verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking, een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (AD(H)D), overwegend onoplettend beeld, en een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. Tot slot was bij de verdachte sprake van trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rapporteurs adviseren daarom om hem het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van de strafoplegging geven de rapporteurs de rechtbank in overweging bij een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde(n) te stellen dat de verdachte onder verplicht reclasseringstoezicht meewerkt aan begeleiding/behandeling. Gezien de matig-hoge kans op recidive is het van belang dat de verdachte na een eventuele straf direct geplaatst wordt in een klinische setting voor verdere behandeling en begeleiding.
Psycholoog drs. M.H. Keppel heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 mei 2019. Dit rapport houdt het volgende in. De psycholoog komt tot dezelfde diagnose ten aanzien van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte als de psychiaters en adviseert eveneens de verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis heeft op de voorgrond gestaan ten tijde van het ten laste gelegde. Bij confrontatie met het slachtoffer werd hij vanuit de eerdere traumatisering overmand door stress en emotie, die hem aanzette tot directe agressie. Vanuit de AD(H)D heeft hij de situatie niet overzien en heeft hij impulsief gehandeld en door de lichtverstandelijke beperking heeft hij de gevolgen niet overzien. De psycholoog adviseert evenals de psychiaters een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een klinische opname en daarna ambulante behandeling in een forensische polikliniek zoals de Waag of Het Dok.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 mei 2019. Dit rapport houdt het volgende in. De reclassering acht het risico op recidive gemiddeld tot hoog. De reclassering conformeert zich voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden aan de adviezen van de psycholoog en de psychiater en merkt op dat tijdens de behandeling in een FPA al hulp kan worden geboden op de praktische leefgebieden,
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarom wordt hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een flinke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van die straf is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In strafverminderende zin is meegewogen dat de feiten de verdachte verminderd worden toegerekend.
Nu de rechtbank evenals de reclassering, de psychiaters en de psycholoog begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal zij een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf komt, alle omstandigheden in aanmerking genomen, te hoog voor.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 55, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich voor behandeling gericht op zijn AD(H)D en psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis klinisch laten opnemen in een nader te bepalen Forensische Psychiatrische Afdeling of soortgelijke zorginstelling en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende maximaal zes maanden na de ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering en/of de (geneesheer) directeur van die instelling verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de forensische polikliniek De Waag of soortgelijke instelling voor zijn problematiek, gedurende
de duur van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. F.A. Groeneveld en A.A. Kalk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.V. Wagener, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (een) tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een vuurwapen op/in de richting van die onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Rotterdam openlijk, te weten op het metrostation Beurs, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een tot op heden onbekend
gebleven persoon door
- dreigend op die persoon af te lopen, en/of
- een gevechtshouding aan te nemen, en/of
- die persoon op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen, en/of
- met een vuurwapen meermalen te schieten op/in de richting van die persoon,
en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die persoon te tonen en/of voor te
houden, en/of
- die persoon op/tegen het lichaam te schoppen/trappen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Rotterdam een tot op heden onbekend gebleven persoon heeft mishandeld door deze op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij
in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 3 februari
2019
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1,
onder 3º van die Wet in de vorm van een (semi-automatisch) pistool
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )