ECLI:NL:RBROT:2019:4617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
10/036733-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op metrostation Beurs te Rotterdam op 2 februari 2019

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 2 februari 2019 openlijk geweld heeft gepleegd op het metrostation Beurs in Rotterdam. De verdachte, samen met medeverdachte [naam medeverdachte], heeft een onbekend gebleven persoon aangevallen. De medeverdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen bedreigd en meerdere keren geschoten, terwijl de verdachte een mes heeft getoond en het slachtoffer een schop heeft gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte in nauwe samenwerking hebben gehandeld, ondanks dat er geen voorafgaand plan was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging en heeft hem een gevangenisstraf van 111 dagen opgelegd, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en inspanningsverplichtingen voor het vinden van een zinvolle dagbesteding. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de samenleving in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/036733-19
Datum uitspraak: 4 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw J.V. van Blitterswijk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 110 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden die zijn voorgesteld in het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 10 mei 2019.

4.Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijsverweer primair tenlastegelegde
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de geweldshandelingen die medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gepleegd jegens de in de tenlastelegging bedoelde, tot nu toe onbekend gebleven persoon. [naam medeverdachte] is de confrontatie aangegaan met die ook voor de verdachte onbekende jongen. Tijdens die confrontatie hoorde de verdachte een schot en zag hij dat de jongen naar zijn jaszak greep. De verdachte reageerde daarop door zijn mes te pakken. Alles ging heel snel. Toen hij [naam medeverdachte] met de jongen zag vechten heeft hij de jongen een schop gegeven. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam medeverdachte] . De verdachte had bovendien geen wetenschap van het feit dat [naam medeverdachte] een vuurwapen bij zich had, zodat hij geen opzet kan hebben gehad op het schieten door [naam medeverdachte] .
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende:
De verdachte was op 2 februari 2019 met medeverdachte [naam medeverdachte] in de hal van metrostation Beurs te Rotterdam. Daar stond ook een groepje jongens, onder wie het slachtoffer. [naam medeverdachte] is met versnelde pas, en daarmee dreigend, naar de groep jongens toegelopen en heeft het slachtoffer een klap of stomp (een hoek) tegen het lichaam gegeven. Direct daarna heeft de verdachte een gevechtshouding aangenomen. Vervolgens heeft [naam medeverdachte] een vuurwapen gepakt en daarmee twee keer in de richting van het slachtoffer geschoten. Vrijwel meteen daarna heeft de verdachte een mes gepakt en deze aan het slachtoffer getoond. Vervolgens zijn [naam medeverdachte] en het slachtoffer in een gevecht terecht gekomen, waarin zij over en weer hebben geduwd, getrokken en elkaar hebben proberen te slaan. Op dat moment is de verdachte naar het slachtoffer toegelopen en heeft hem een schop gegeven. De geweldshandelingen vonden plaats binnen slechts enkele seconden. De verdachte en [naam medeverdachte] stonden daarbij steeds vlakbij elkaar.
Uit het voorgaande volgt dat [naam medeverdachte] de aanval op het slachtoffer is begonnen en dat de verdachte zich daarbij heeft gevoegd en ook geweld is gaan gebruiken tegen het slachtoffer. Mede gelet op het tijdsbestek dat de geweldshandelingen plaatsvonden en het feit dat de verdachte en [naam medeverdachte] steeds vlakbij elkaar stonden, ziet de rechtbank deze opeenvolgende handelingen als onlosmakelijk met elkaar verbonden en daarom als één geheel. De verdachte heeft net als [naam medeverdachte] een significante bijdrage geleverd aan het geweld en ook het opzet gehad het slachtoffer tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] geweld aan te doen. Daarom is de verdachte evenals [naam medeverdachte] strafrechtelijk verantwoordelijk voor alle hiervoor vermelde geweldshandelingen die openlijk zijn gepleegd, waaronder het schieten door [naam medeverdachte] . Dat zij vooraf geen plan hadden gemaakt of met elkaar hierover hebben gesproken doet hier niet aan af.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de verdachte niet verantwoordelijk is voor de geweldshandelingen die [naam medeverdachte] heeft verricht en dat geen sprake is van openlijke geweldpleging.
4.2.
Bewijsmiddelen en bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 februari 2019 te Rotterdam openlijk, te weten op het metrostation Beurs, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een tot op dit moment onbekend gebleven
persoon door
- dreigend op die persoon af te lopen, en- een gevechtshouding aan te nemen, en- die persoon tegen het lichaam te slaan/stompen, en
- met een vuurwapen meermalen te schieten in de richting van die
persoon, en
- een mes, aan die persoon te tonen en- die persoon tegen het lichaam te schoppen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn neef openlijk geweld gepleegd in de hal van metrostation Beurs te Rotterdam. Zijn neef heeft daar een voor de verdachte onbekende jongen aangevallen en heeft meerdere malen in de richting van deze jongen geschoten met een vuurwapen. De verdachte heeft tijdens dit incident een mes uit zijn zak gepakt en is daarmee dreigend naar de jongen gelopen. Voorts heeft hij de jongen geschopt.
De hal van metrostation Beurs is een drukbezochte plek. Verschillende mensen waren getuigen van het schietincident en hebben de verdachte met het mes gezien. Uit hun verklaringen volgt dat zij erg geschrokken zijn van de schoten en het geweld dat plaatsvond. Behalve voor deze getuigen brengt dit soort strafbare feiten ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij anderen in de samenleving. Hoewel het slachtoffer onbekend is gebleven, kan het niet anders dan dat ook hij enorm is geschrokken van het geweld dat de verdachte en de medeverdachte tegen hem hebben gebruikt.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 april 2019 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 mei 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte functioneert op een gemiddeld intelligentieniveau. Er bestaan zorgen omtrent het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en scholing. Mede hierdoor wordt het risico op herhaling van het plegen van strafbare feiten als gemiddeld ingeschat. De reclassering adviseert de verdachte bij een veroordeling een verplicht reclasseringscontact op te leggen gekoppeld aan een inspanningsverplichting ten aanzien van het vinden en behouden van (zinvolle) dagbesteding (studie, werk, anderszins). Binnen voornoemd reclasseringscontact kan de verdachte, indien dit op termijn aangewezen wordt geacht, toegeleid worden naar eventuele gedragsveranderende interventies dan wel kunnen andere geïndiceerde begeleidings-/behandeltrajecten worden opgestart. Gelet op de ingeschatte gebrekkige bereidheid tot medewerking van de verdachte geeft de reclassering in overweging een voorwaardelijk strafdeel aan de verdachte op te leggen. Dit kan dienen als 'motivatie' om de begeleidings- en mogelijke behandelbereidheid van de verdachte zoveel mogelijk op peil te houden.
Psycholoog drs. M.H. Keppel heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 20 mei 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is geen sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogen van de verdachte. Wel zijn er zorgen vanwege het ontbreken van scholing en werk en het niet hebben van een zinvolle dagbesteding. Daarnaast zou er sprake zijn van contacten met een (deels) negatief netwerk en bewapent de verdachte zich met een mes vanuit gevoelens van onveiligheid.
De psycholoog onthoudt zich van een interventieadvies, maar stelt dat het gewenst is dat de reclassering toezicht en begeleiding biedt bij het vormgeven van een toekomstperspectief en tevens aandacht besteedt aan het negatieve netwerk van de verdachte en de gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank is, gezien de ernst van het feit, van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is acht geslagen op het feit dat de rol die de verdachte bij het delict heeft gehad aanzienlijk minder is geweest dan die van zijn mededader die met het vuurwapen heeft geschoten. Voorts is gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de rechtbank met de reclassering en de psycholoog begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden. Daarmee heeft de officier van justitie beoogd dat het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf gelijk zal zijn aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank echter een andere berekening ten aanzien van het voorarrest gehanteerd dan de officier van justitie, waardoor de op te leggen straf licht afwijkt van de eis van de officier van justitie.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 111 (honderdelf) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot van
60 (zestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt en zich ook overigens zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
2. de veroordeelde zal zich houden aan de inspanningsverplichting tot het vinden behouden van een (zinvolle) dagbesteding, zoals studie, werk of anderszins;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht (te weten: 51 dagen), bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. F.A. Groeneveld en A.A. Kalk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.V. Wagener, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 2 februari 2019 te Rotterdam openlijk, te weten op het metrostation Beurs, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een tot op dit moment onbekend gebleven
persoon door
- dreigend op die persoon af te lopen, en/of
- een gevechtshouding aan te nemen, en/of
- die persoon op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen, en/of
- met een vuurwapen meermalen te schieten op/in de richting van die persoon, en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die persoon te tonen en/of voor te
houden, en/of
- die persoon op/tegen het lichaam te schoppen/trappen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
A. op of omstreeks 2 februari 2019 te Rotterdam een tot op heden onbekend gebleven persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die persoon te
tonen/voor te houden,
en
B. op of omstreeks 2 februari 2019 te Rotterdam een tot op heden onbekend gebleven persoon heeft mishandeld door deze op/tegen het lichaam te schoppen/trappen;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )