ECLI:NL:RBROT:2019:4599

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
ROT 18/5181, ROT 19/54, ROT 19/55, ROT 19/56 en ROT 19/57
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing werkgelegenheidsgarantie uit Sociaal Plan na verzelfstandiging Dienst Openbaar Onderwijs

In deze zaak hebben eisers, voormalige werknemers van de Dienst Openbaar Onderwijs (DOO) van de gemeente Rotterdam, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om toepassing van de terugkeergarantie uit het Sociaal Plan na de verzelfstandiging van de dienst. De rechtbank Rotterdam heeft op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in deze meervoudige kamer. De primaire besluiten van 7 februari 2018, waarbij het verzoek van eisers werd afgewezen, zijn door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, in de bestreden besluiten van 27 augustus 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers op 31 december 2017 in dienst waren bij DOO en dat het Sociaal Plan van toepassing is, ondanks dat de verzelfstandiging al lange tijd was afgerond. De rechtbank oordeelt dat de evaluatie van de verzelfstandiging in 2011 niet heeft geleid tot de voorwaarden voor een terugkeergarantie zoals vastgelegd in artikel 4 van het Sociaal Plan. De rechtbank concludeert dat eisers geen beroep meer kunnen doen op de werkgelegenheidsgarantie, omdat niet aan de voorwaarden is voldaan. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 18/5181, ROT 19/54, ROT 19/55, ROT 19/56 en ROT 19/57

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2019 in de zaken tussen

1. [eiseres 1] e/v [eiser 1]te [woonplaats 1] , eiseres,
2. [eiser 1]te [woonplaats 1] , eiser,
3. [eiser 2]te [woonplaats 2] , eiser,
4. [eiseres 2]te [woonplaats 3] , eiseres,
5. [eiseres 3]te [woonplaats 4] , eiseres,
tezamen eisers,
gemachtigde: mr. R.F. van Leeuwen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. W.B. van Lingen.

Procesverloop

Bij besluiten van 7 februari 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder het verzoek van eisers tot toepassing van de terugkeergarantie van artikel 4 van het Sociaal Plan (Verzelfstandiging Dienst Openbaar Onderwijs in Stichting Integrale Dienstverlener) afgewezen.
Bij besluiten van 27 augustus 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. De beroepen zijn ter zitting gevoegd behandeld. Eisers 1, 2, 4 en 5 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en mr. L. Winde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
[naam] .

Overwegingen

1.1.
Eisers waren in dienst bij de Dienst Openbaar Onderwijs (DOO) van de gemeente Rotterdam. In 2008 is deze dienst verzelfstandigd en zijn er twee stichtingen opgericht:
Stichting Openbaar Onderwijs Rotterdam (BOOR) en Stichting Integrale Dienstverlening Onderwijs met als werktitel Stichting Prosco (Prosco). BOOR bestuurde de scholen en de personeels- en salarisadministratie ervan werd ondergebracht bij Prosco. Het personeel dat op 31 december 2007 in dienst was bij DOO werd eervol ontslagen en aansluitend in dienst genomen op basis van een arbeidsovereenkomst bij Prosco. Dit was vastgelegd in artikel 3, tweede lid, van de verzelfstandigingsovereenkomst tussen DOO en Prosco. Bij de verzelfstandiging was de afspraak gemaakt dat de scholen over wie BOOR het bestuur voerde, verplicht waren om hun producten en diensten bij Prosco in te kopen, de zogeheten gedwongen winkelnering.
1.2.
Met de vakorganisaties is er een Sociaal Plan (het Sociaal Plan) overeengekomen als bijlage bij de verzelfstandigingsovereenkomst tussen DOO en Prosco. In de preambule staat:
“Het Sociaal Plan heeft betrekking op de consequenties van de verzelfstandiging en heeft in beginsel een oneindige doorlooptijd, maar een natuurlijk ijkmoment na vier jaar”.
1.3.
Artikel 4 van het Sociaal Plan - voor zover van belang - luidt als volgt:
Artikel 4 Werkgelegenheidsgarantie
1. Ten gevolge van de verzelfstandiging van de Dienst Openbaar Onderwijs zullen geen gedwongen ontslagen vallen. De werknemers krijgen de garantie dat de werkgever het dienstverband met hen binnen vier jaar niet zal beëindigen om een reden die voortkomt uit de verzelfstandiging. Werkzaamheden gaan over en mensen volgen hun taak.
2. De gemeenteraad van Rotterdam heeft gevraagd om een evaluatie van de gedwongen winkelnering in 2011 tussen de Stichting Openbaar Onderwijs Rotterdam en de Stichting Integrale Dienstverlener Onderwijs. In zoverre de uitkomsten van de evaluatie leiden tot het opheffen van de gedwongen winkelnering en hieraan dientengevolge personele consequenties zijn verbonden, zal op dat moment een nieuw sociaal plan worden afgesproken, incl. de terugkeergarantie naar de gemeente voor het personeel dat is verzelfstandigd en op dat moment nog in dienst is van de werkgever.”
1.4.
Na een in 2009 ingezette tussentijdse evaluatie van de verzelfstandiging, is, zie de brief van 19 september 2011, gekozen voor een scenario (scenario 4) zijnde een samenwerkingsverband tussen BOOR en andere afnemers van de diensten van Prosco met een zelfstandige stichting Prosco. Prosco is vervolgens op 27 juni 2012 gefuseerd met een, niet aan de gemeente Rotterdam gelieerde, stichting SROL (SROL) waaruit de Stichting Vizyr (Vizyr) is ontstaan die van ruim 600 scholen in heel Nederland de personeels- en salarisadministratie voert onder andere ook die van BOOR. In de vestiging in Rotterdam waren 34 medewerkers hoofdzakelijk voor BOOR werkzaam waarvan sommigen op locaties van BOOR. Door middel van een arbeidsovereenkomst zijn de bij Prosco en SROL werkzame medewerkers, onder andere de eisers in dit geding, in dienst getreden bij Vizyr. Er is op 3 juli 2012 een dienstverleningsovereenkomst gesloten tussen Prosco, SROL en Vizyr waarin een opzegtermijn van vier jaar is overeengekomen. Bij brief van 28 november 2012 heeft BOOR de dienstverleningsovereenkomst per 1 januari 2017 opgezegd. BOOR heeft in november 2015 besloten om de door Vizyr geleverde diensten per 1 januari 2017 zelf te gaan verrichten.
1.5.
Vanaf 1 april 2016 heeft Vizyr zich met diverse brieven tot verweerder gewend en zich op het standpunt gesteld dat de gedwongen winkelnering is opgeheven als gevolg van de opgezegde dienstverleningsovereenkomst. Dit zou volgens Vizyr moeten leiden tot een nieuw door verweerder op te stellen Sociaal Plan inclusief een terugkeergarantie naar de gemeente. Hierna is het primaire besluit genomen.
1.6.
Vizyr heeft, na verkregen ontslagvergunning, de arbeidsovereenkomsten met eisers, per 1 februari 2017 opgezegd.
2. Mede gelet op het gestelde in het verweerschrift legt verweerder aan het bestreden besluit primair ten grondslag dat er geen beroep meer kan worden gedaan op het Sociaal Plan en de beschermende werking daarvan omdat de verzelfstandiging al lange tijd is afgerond. Subsidiair neemt verweerder het standpunt in dat met de evaluatie van de verzelfstandiging niet is voldaan aan de voorwaarden voor een terugkeergarantie op grond van artikel 4, tweede lid, van het Sociaal Plan. De evaluatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 4 van het Sociaal Plan, is volgens verweerder in 2009 gestart en in 2011 afgerond en heeft niet geleid tot personele consequenties zodat er geen nieuw sociaal plan inclusief terugkeergarantie behoefde te worden afgesproken. Personele gevolgen hebben zich pas voorgedaan na de opzegging van de dienstverleningsovereenkomst tussen BOOR en Vizyr per 1 januari 2017. De opzegging kan aldus verweerder niet worden toegerekend aan de door BOOR zelfstandig genomen beslissing tot verzelfstandiging in 2008 waarin de gemeente geen rol heeft gespeeld. Tot slot ziet verweerder na een periode van bijna tien jaar na de verzelfstandiging geen causaal verband met het ontslag van eisers en ziet verweerder niet dat hij nog een verplichting jegens voormalig medewerkers zou hebben.
3. De vraag die door verweerder is opgeworpen en die allereerst beantwoord dient te worden is of het Sociaal Plan nog gelding heeft. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Het Sociaal Plan is opgesteld in het kader van de verzelfstandiging. Eisers waren op 31 december 2017 in dienst bij DOO en vielen dus, gelet op artikel 1 van het Sociaal Plan onder de werkingssfeer daarvan. Dat de verzelfstandiging mogelijk al was afgerond, betekent niet dat het Sociaal Plan niet meer van toepassing is. Evenmin betekent dit dat eisers geen beroep meer kunnen doen op het Sociaal Plan. De vraag of eisers met succes een beroep kunnen doen op de beschermende werking van het Sociaal Plan zal hierna beantwoord worden.
4. Eisers voeren aan dat zij nog een beroep kunnen doen op de beschermende werking in de zin van de terugkeergarantie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Sociaal Plan.
5. Daartoe wordt door eisers aangevoerd dat er nog geen evaluatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1.
Alhoewel volgens de bewoordingen van dit artikel de evaluatie pas in 2011 zou plaatsvinden, is met een motie (Celik, 2007-527) bepaald dat er een tussentijdse evaluatie zou plaatsvinden. Deze tussentijdse evaluatie is in 2009 gestart en uiteindelijk is de evaluatie, zo blijkt uit de brief van 19 september 2011 van Prosco aan verweerder, in 2011 afgerond. En hoewel aan eisers kan worden toegegeven dat de evaluatie niet volledig is uitgevoerd in 2011, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de evaluatie die nu heeft plaatsgevonden niet kan worden aangemerkt als een evaluatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Sociaal Plan. Overigens had het voor de hand gelegen dat als eisers van mening waren dat een evaluatie als bedoeld in het Sociaal Plan niet was uitgevoerd, dat eerder door eisers – bijvoorbeeld na de afronding van de evaluatie in 2011 en de daarop volgende fusie van SROL – aan de bel was getrokken.
6. Eisers betogen verder dat de evaluatie in 2009 heeft geleid tot beëindiging van de gedwongen winkelnering en ontslag als gevolg waarvan er een nieuw Sociaal Plan had moeten worden opgesteld inclusief een terugkeergarantie.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Uit de evaluatie is voortgekomen, zie de brief van 19 september 2011, dat naast de vorming van een nieuw samenwerkingsverband tussen BOOR en Prosco en andere afnemers - een Federatief Samenwerkingsverband - , het streven was om tot bestuurlijke ontvlechting te komen door BOOR op grotere afstand van de gemeente te plaatsen teneinde daarna op termijn
“binnen enkele jaren (max. 5 jaar)”te komen tot beëindiging van de gedwongen winkelnering. De gedwongen winkelnering was dus nog niet beëindigd en werd door de evaluatie ook niet direct beëindigd. In de praktijk heeft BOOR ook daadwerkelijk nog een aantal jaar diensten afgenomen bij Prosco en uiteindelijk Vizyr. Daartoe was ook in juli 2012 een dienstverleningsovereenkomst afgesloten. Dat uiteindelijk die overeenkomst door Boor in november 2012 is opgezegd, moet ook worden gezien in het licht van het feit dat er een opzegtermijn van vier jaar was overeengekomen in de dienstverleningsovereenkomst. Alles bij elkaar genomen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de evaluatie heeft geleid tot het opheffen van de gedwongen winkelnering noch dat er als gevolg daarvan personele consequenties in de zin van ontslagen hebben plaatsgevonden op grond waarvan een nieuw Sociaal Plan met een terugkeergarantie had moeten worden opgesteld.
7. En hoewel de teleurstelling van eisers over het feit dat ze zoveel jaar na de verzelfstandiging uiteindelijk toch zijn ontslagen invoelbaar is, kan die teleurstelling en het daarmee gepaard gaande gevoel van onrechtvaardigheid hier niet doorslaggevend zijn voor de vraag of het beroep slaagt.
8. Nu eisers gelet op de voorgaande overwegingen geen beroep meer kunnen doen op de werkgelegenheidsgarantie van artikel 4, tweede lid, van het Sociaal Plan, omdat aan de voorwaarden daarvan niet is voldaan, komt de rechtbank niet meer toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzitter, en mr. W.P.M. Jurgens en mr. L.A.C. van Nifterick, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 mei 2019.
griffier voorzitter
De griffier is niet in staat deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.