ECLI:NL:RBROT:2019:4577

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
AWB-19_2235
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Salarisbetaling ambtenaar gestaakt wegens gebrek aan medewerking aan medisch onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 juni 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een ambtenaar wiens salarisbetaling door de gemeente Rotterdam was gestaakt. De zaak betreft een ambtenaar die sinds 7 mei 2009 in dienst was en die op 11 februari 2019 ziek was gemeld vanuit het buitenland. De gemeente had de salarisbetaling per 1 maart 2019 stopgezet op grond van artikel 56b van het Ambtenarenreglement, omdat de ambtenaar geen medewerking verleende aan een door de arbodienst ingesteld medisch onderzoek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ambtenaar op verschillende momenten onbereikbaar was en niet voldeed aan de verzoeken van de gemeente om informatie te verstrekken over zijn verblijf en gezondheidstoestand. Ondanks dat de ambtenaar op 25 maart 2019 een medische verklaring had overgelegd, ontbraken hierin cruciale gegevens. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente terecht de salarisbetaling had gestaakt, omdat de ambtenaar niet had meegewerkt aan het medisch onderzoek. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te schorsen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2235
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. J.S. Vlieger,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de salarisbetaling van verzoeker met ingang van 1 maart 2019 op grond van artikel 56b, eerste lid, aanhef en onder a en e van het Ambtenarenreglement (AR) gestaakt.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2019.
Voor verzoeker is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] .

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
1.1
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan het spoedeisend belang te twijfelen.
2.1
Verzoeker, geboren in 1962, is vanaf 7 mei 2009 in dienst van verweerder, laatstelijk in de functie van Facilitair medewerker bij Toezicht en Handhaving. Bij besluit van 25 januari 2019 heeft verweerder verzoekers salarisbetaling met ingang van 21 januari 2019 stop gezet vanwege ongeoorloofde afwezigheid sedert 18 december 2018.
2.2
In een appbericht van 28 januari 2019 schrijft verzoeker aan de senior teamleider [naam teamleider] ‘(…) In ieder geval, je had met gebeld, vakantie in mijn HR “bijgeboekt”, dus dat is de reden dat ik nog niet begonnen ben met werken (…) Ik had dit in mijn HR aangevraagd, dit was goedgekeurd ook, ik heb voor die tijd [naam 3] en [naam 4] dit laten weten (…) ik ben half februari weer terug (…).’ In een email van 18 februari 2019 schrijft verzoeker dat hij verweerder naar aanleiding van zijn ziektemelding op 11 februari 2019, zoals toegezegd op de hoogte zou houden van zijn ziekteverloop en dat er nog geen zicht op is wanneer hij weer kan gaan werken. Bij email van 20 februari 2019 nodigt verweerder verzoeker uit voor een bezoek aan de bedrijfsarts op donderdag 21 februari 2019. In een email van 20 februari 2019 deelt verzoeker zijn collega [naam collega] mee dat hij de afspraak bij de bedrijfsarts op 21 februari 2019 moet afzeggen, omdat hij tijdens zijn vakantieverlof ziek is geworden en hij niet weet wanneer hij terug naar Nederland kan afreizen. Mocht verweerder medische gegevens van hem nodig hebben met de reden waarom hij niet in staat is af te reizen, dan zal hij deze doen toekomen. Bij email van 21 februari 2019 bericht verweerder verzoeker dat zijn salaris weer wordt uitbetaald en dat hij verzoeker in overleg met de bedrijfsarts met terugwerkende kracht met ingang van 18 december 2019 heeft ziekgemeld.
2.3
Op 22 februari 2019 mailt [naam bedrijfsarts] , Senior Bedrijfsarts ( [naam bedrijfsarts] ), verzoeker dat hij diverse varianten van het door verzoeker aan verweerder opgegeven telefoonnummer heeft gebeld, maar dat dit niet lijkt te kloppen. [naam bedrijfsarts] verzoekt om een correct nummer waarop verzoeker te bereiken is en geeft aan dat verzoeker hem ook op een nader genoemd nummer en tijdstip zelf mag bellen.
2.4
Bij email van vrijdag 22 februari 2019 schrijft verzoeker aan [naam bedrijfsarts] :
‘Dit is een Nederlands 06 nummer, ik verblijf in de Phillipijnen,
Ik zal u Maandag zelf bellen, dit lijkt met beter, ik ga nu slapen, Maandag praten we verder, u hoort van mij aanstaande Maandag.’
2.5
Bij email van 4 maart 2019 bericht [naam bedrijfsarts] verweerder dat hij na de mail van verzoeker van 22 februari 2019 niets meer van verzoeker heeft gehoord.
2.6
Bij email van 4 maart 2019 schrijft verweerder aan verzoeker:
‘Eerder heb jij aangegeven dat je in het buitenland verblijft. Aanvankelijk zou je op 11 februari 2019 weer starten met werken. Je gaf aan dat je niet kon komen werken en dat je nog in het buitenland bent omdat je ziek zou zijn. Hierdoor kun je niet reizen.
Normaal gesproken zou je in Nederland uitgenodigd worden voor een controle bij de bedrijfsarts om oa. je belastbaarheid te toetsen. Aangezien je in het buitenland bent, willen we dit in dat land uit laten voeren.
Je zult dan ook uitgenodigd worden.
Om jou uit te kunnen nodigen hebben wij van jou verblijfsgegevens nodig. Wij willen jou verzoeken om per ommegaande ons en mail te sturen met daarin de exacte verblijfsgegevens van jou op dit moment (…).’
2.7
In een email van 7 maart 2019 bericht verweerder verzoeker dat hij tot aan heden niet bereikbaar is geweest voor een telefonische gesprek met [naam bedrijfsarts] en dat van hem wordt verwacht dat hij 1) [naam bedrijfsarts] die dag gaat bellen en 2) dat hij die dag per mail aan zijn senior teamleider en collega’s in cc de exacte adresgegevens van zijn verblijfplaats doorgeeft. Verzoeker wordt erop gewezen dat als hij niet aan beide verzoeken voldoet, passende maatregelen zullen worden genomen.
2.8
In een email van 7 maart 2019 aan verweerder schrijft verzoeker “het adres is [adres] [plaats] (postcode mag je zelf opzoeken)”.
2.9
In een email van 23 maart 2019 schrijft verweerder dat verzoeker geen medewerking verleent aan zijn re-integratie en geen openheid van zaken geeft over zijn mate van arbeidsongeschiktheid, zijn verblijfs- en contactgegevens in het buitenland. Verzoeker wordt erop gewezen dat hij o.a. een getekende verklaring van de behandelend arts in het buitenland dient op te sturen naar de bedrijfsarts van de gemeente Rotterdam (een met de PC opgemaakt document, dus niet handgeschreven) dat de volgende gegevens moet bevatten: naam, adres en telefoonnummer van de behandeld arts; de naam van verzoeker en zijn volledige verblijfadres, aanvangstijd van ziekte en/of datum ongeval; duidelijke omschrijving van de mate van ongeschiktheid of van het ongeval; een schatting van de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid en een verklaring of verzoeker al dan niet in staat is om te reizen en, zo nee, waarom niet.
2.1
In email van 23 maart 2019 schrijft verzoeker aan verweerder:
‘Het is nogal een aanvulling die je vraagt (…) je komt nu pas met dingen aan, waarvan ik denk dat had [naam teamleider] toch al veel eerder kunnen vragen of de bedrijfsarts? (…) Maandag kan ik hier naar de dokter, toch omdat ik nog geen salaris heb gekregen ga ik je toch bij deze om een voorschot vragen (…) Ik stel voor dat je zorgt dat Maandag € 200 word gestort op mijn rekening, van dit geld kan ik hier de dokter van betalen, de gevraagde medische verklaring en medicijnen (…) Ik neem aan dat de verklaring naar de bedrijfsarts gemaild kan worden, die mij 25 Februari rond middernacht heeft gebeld (…).’
2.11
In een andere email van 23 maart 2019 schrijft verzoeker aan verweerder:
‘(…) Waarom moet het contact moment van mij uit gaan (…) het enige wat de bedrijfsarts zelf heeft gedaan, is dat hij op 25 Februari mij heeft gebeld, rond middernacht trouwens, lokale tijd hier (…) er kan niet van mij worden verwacht dat ik op zo’n tijdstip nog wakker ben (…) de arts heeft na 25 februari geen contact meer met mij gezocht (…) Ik reken op je medewerking en stuur die uitnodiging voor een arts hier, voor onderzoek, zo spoedig mogelijk.’
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker vanaf 18 december 2018 geen medewerking verleent aan zijn re-integratie en geen openheid van zaken geeft over zijn mate van arbeidsongeschiktheid, zijn verblijfs- en contactgegevens in het buitenland. Verzoeker weigert mee te werken aan een door of vanwege de arbodienst in te stellen medisch onderzoek en is er de oorzaak van dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatsvinden. Verweerder heeft verzoeker een hersteltermijn gegeven tot 8 april 2019 om alsnog een getekende verklaring volgens paragraaf 3.2.3. de Leidraad verzuim gemeente Rotterdam ‘Samen verantwoordelijk voor duurzame inzetbaarheid (de Leidraad) te verstrekken.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij er van uitgaat dat verzoeker zich op
11 februari 2019 vanuit het buitenland heeft ziekgemeld.
4. Verzoeker betoogt dat verweerder zijn salarisbetaling ten onrechte heeft gestaakt, omdat hij niet nalatig heeft gehandeld dan wel heeft geweigerd om verweerder informatie te verstrekken. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat hij op 7 maart 2019 zijn volledige adresgegevens aan verweerder had doorgegeven en dat hij in afwachting was van een medisch onderzoek ter plaatse. Door dit onderzoek niet in gang te zetten heeft verweerder verzoekers vertrouwen geschonden en onzorgvuldig gehandeld. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij op 25 maart 2019 een medische verklaring heeft overgelegd, dat de bedrijfsarts conform afspraak op 29 maart 2019 telefonisch contact heeft opgenomen met verzoekers behandelaar en dat daaruit (volgens opgave van de bedrijfsarts zelf) zijn arbeidsongeschiktheid in elk geval over de periode 21 maart 2019 tot en met 31 maart 2019 blijkt. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd het onzorgvuldig van verweerder te vinden om terwijl verzoeker tot 23 maart 2019 nog in afwachting was van een uitnodiging voor een medisch onderzoek ter plaatse hem daarna, gelet op de datum van het bestreden besluit, maar twee dagen te geven om informatie van een arts te verstrekken.
5. Artikel 51c van het AR luidt als volgt.
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de arbodienst opdracht te geven de ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:
a. indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;
b. indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn betrekking, dit ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen.
2. De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het eerste lid, te onderwerpen.
Op grond van artikel 56b, eerste lid, aanhef en onder a en e, van het AR wordt de doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 52, gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:
a. weigert de in artikel 51c, tweede lid, of artikel 56, eerste lid, neergelegde verplichting tot het verlenen van medewerking aan een door of vanwege de arbodienst in te stellen medisch onderzoek na te komen;
(..)
e. er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben.
6. In 3.2.3 van de Leidraad is het volgende bepaald.
Verzuimmelding bij ziekte in het buitenland
Bij ziekte tijdens verblijf in het buitenland meldt de medewerker het verzuim op de gebruikelijke wijze.
Daarnaast moet de medewerker een getekende verklaring van de behandelend arts in het buitenland opsturen naar de bedrijfsarts van de gemeente Rotterdam (een met de PC opgemaakt document, dus niet handgeschreven).
De verklaring moet de volgende gegevens bevatten:
- Naam, adres en telefoonnummer van de behandelend arts;
- Naam en volledig verblijfadres van de medewerker;
- Aanvangsdatum van ziekte en/of datum (dienst) ongeval;
- Duidelijke omschrijving van de mate van ongeschiktheid of van het (dienst) ongeval;
- Een schatting van de vermoedelijke duur van arbeidsongeschiktheid;
- Verklaring of medewerker al dan niet in staat is om te reizen en, zo nee, waarom niet.
De werkgever kan een verzuimcontrole in het buitenland laten uitvoeren.
6.1
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoeker de toepasselijkheid van de Leidraad en de daarin opgenomen verplichting tot het verstrekken van alle noodzakelijke informatie en het verlenen van medewerking niet heeft betwist.
6.2
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat verzoeker op een aantal momenten na zijn ziekmelding op 11 februari 2019 onbereikbaar is geweest voor verweerder en de bedrijfsarts. Verzoeker komt zijn toezegging (in zijn email van 22 februari 2019) dat hij zal bellen met de bedrijfsarts niet na en hij reageert ook niet op het verzoek van verweerder (in de email van 7 maart 2019) om de bedrijfsarts te bellen. Verder heeft verzoeker pas na herhaaldelijk aandringen van verweerder op 7 maart 2019 voldoende nadere verblijfsgegevens aan verweerder verstrekt terwijl het hem, reeds gelet op zijn standpunt dat hij in afwachting was van een uitnodiging voor een medisch onderzoek ter plaatse, duidelijk had kunnen en moeten zijn dat verweerder zijn volledige verblijfsgegevens (inclusief postcode) nodig had om hem voor dat onderzoek te kunnen uitnodigen. Dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, komt daarom voor rekening en risico van verzoeker. Dat verweerder nadat verzoeker uiteindelijk adresgegevens (zonder postcode) heeft verstrekt, verzoeker niet heeft laten oproepen bij een arts op de Filipijnen, maar hem vervolgens heeft gewezen op zijn verplichtingen zoals die zijn neergelegd in de Leidraad, waaronder de verplichting een getekende verklaring van de behandelend arts in het buitenland op te sturen naar de bedrijfsarts, leidt niet tot conclusie dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Verzoeker is verschillende keren de gelegenheid geboden zijn medewerking te verlenen en de noodzakelijke gegevens te verschaffen. De wijze waarop verzoeker reageert op deze verzoeken van verweerder getuigt niet van bereidheid om zijn medewerking te verlenen. Het standpunt van verzoeker dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld volgt de voorzieningenrechter dan ook niet.
6.3
De stelling van verzoeker dat hem vanaf 23 maart 2019 maar twee dagen zijn gegeven om te reageren, volgt de voorzieningenrechter evenmin. Vast staat dat verweerder verzoeker bij het bestreden besluit een hersteltermijn heeft gegeven tot 8 april 2019 om alsnog de benodigde getekende verklaring te verstrekken.
6.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 25 maart 2019 een medische verklaring heeft overgelegd. In een advies van 29 maart 2019 schrijft [naam bedrijfsarts] daarover het volgende:
‘ Uw uitwerknemer verzocht mij per e-mail u op de hoogte te brengen van het feit dat hij op 25 maart 2019 een medische verklaring (ziek in het buitenland) heeft overlegd aan de bedrijfsarts. Omdat in deze verklaring datum aanvang ziekte, duur ziekte, prognose bij voortduren ziekte, behandelgegevens en/of reis (on)bekwaamheid ontbraken stelde ik voor werknemer 29 maart 2019 te bellen voor de ontbrekende informatie. Uw werknemer verzocht mij voor deze informatie zijn behandelaar te benaderen, hetgeen 29 maart 2019 telefonisch plaats vond. De medische verklaring bleek betrekking te hebben op een eenmalig bezoek aan deze behandelaar op 25 maart 2019 voor een sedert vier dagen bestaand klachtenpatroon welk behandeling vergde van een week en dat naar oordeel van de behandelaar werknemer per 1 april 2019 hersteld en reisbekwaam geacht mocht worden op basis van het door werknemer bij de behandelaar benoemde klachtenpatroon. Over de initiële ziekmelding moet ik daarom nog altijd concluderen dat werknemer nog geen medewerking heeft verleend in het vaststellen van ziekte of gebrek (…).’
6.5
Alles overziende is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op juiste gronden de salarisbetaling van verzoeker met ingang van 1 maart 2019 heeft gestaakt. Naar voorlopig oordeel heeft verzoeker in ieder geval vanaf zijn ziekmelding op 11 februari 2019 geen medewerking verleend aan een door of vanwege de arbodienst in te stellen medisch onderzoek. Verweerder heeft hieraan terecht de conclusie verbonden dat verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan het bepaalde in artikel 56b, eerste lid, onder a en e van het AR.
7. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 juni 2019.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.