ECLI:NL:RBROT:2019:4511

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
7300874 \ CV EXPL 18-45675
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van kredietovereenkomst met zorgplicht en algemene voorwaarden

In deze zaak heeft ABN AMRO Bank N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op basis van een kredietovereenkomst. De vordering betreft een bedrag van € 12.500,00, dat bestaat uit een hoofdsom van € 11.916,63 en een vertragingsvergoeding van € 884,60. De procedure is gestart met een dagvaarding op 28 september 2018, waarna verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een comparitie van partijen is bepaald. Tijdens de comparitie heeft [gedaagde 1] haar eerdere verweer dat zij geen kredietovereenkomst had gesloten, ingetrokken en erkend dat er wel degelijk een overeenkomst was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat ABN AMRO haar zorgplicht heeft nageleefd bij het verstrekken van het krediet, en dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. De rechter heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van het krediet, ondanks hun persoonlijke omstandigheden. De vordering van ABN AMRO is toegewezen, en de gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 7 juni 2019.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7300874 \ CV EXPL 18-45675
uitspraak: 7 juni 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 28 september 2018,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Gouda,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: S.E. Schellekens,
2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde sub 2,
die niet heeft gereageerd.
Partijen worden hierna aangeduid als “ABN AMRO”, “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • de exploten van dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 19 december 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van 1 februari 2019 met producties aan de zijde van ABN AMRO;
  • het proces-verbaal van 11 februari 2019 van de gehouden comparitie van partijen.
1.2
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

3.De vordering

3.1
ABN AMRO heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen:
1. € 12.500,00 (zijnde een deel van de totale vordering, onder reserve van rechten op invordering van het restant),
 primair te vermeerderen met de overeengekomen kredietvergoeding op basis van samengestelde interest, met inachtneming van de wettelijke maximale kredietvergoeding conform de bepalingen van titel 2A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Besluit Kredietvergoedingen, over
€ 12.500,00 vanaf de dag van dagvaarding tot dag van algehele voldoening;
 subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
€ 12.500,00 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
2) de kosten van de procedure.
3.2
Aan haar vordering heeft ABN AMRO - zakelijk weergegeven en voor zover thans van
belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen partijen bestaat een kredietovereenkomst op grond waarvan ABN AMRO aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een doorlopend krediet heeft verstrekt tot een maximum van € 11.000,00. Ter aflossing van het ontvangen krediet en daarop in rekening-courant geboekte rente dienen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tenminste een bedrag van € 165,00 per maand aan ABN AMRO te voldoen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het krediet.
Ondanks sommatie daartoe hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een achterstand laten ontstaan in de betaling van de termijnbedragen. Het totaal uitstaande debetsaldo bedroeg op 11 oktober 2017 een bedrag van € 11.916,63.
Ingevolge de kredietovereenkomst zijn partijen over het uitstaande debetsaldo een kredietvergoeding verschuldigd. Deze kredietvergoeding wordt maandelijks op het saldo bijgeboekt.
Ook zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden een vertragingsvergoeding aan ABN AMRO verschuldigd over het debetsaldo. Berekend over de periode vanaf 11 oktober 2017 tot aan de dag van dagvaarding bedraagt deze vergoeding € 884,60. Op dit moment brengt ABN AMRO ter zake de vertragingsvergoeding een percentage in rekening van € 0,674%.
ABN AMRO beperkt haar vordering op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om haar moverende redenen tot een bedrag van € 12.500,00, waarbij ABN AMRO uitdrukkelijk al haar rechten reserveert met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel van haar totale vordering op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

4.Het verweer

4.1
[gedaagde 1] voert verweer dat strekt tot het bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niet ontvankelijk verklaren van ABN AMRO in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen danwel af te wijzen met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van de procedure.
4.2
[gedaagde 1] heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
Primair betwist [gedaagde 1] dat zij een kredietovereenkomst heeft gesloten met ABN AMRO. Ook is [gedaagde 1] niet bekend met de door ABN AMRO gestelde algemene voorwaarden. Zij zijn niet door ABN AMRO aan [gedaagde 1] ter hand gesteld en zij zijn niet door [gedaagde 1] geaccepteerd. De algemene voorwaarden zijn daarom niet van toepassing. [gedaagde 1] is ook geen kredietvergoeding overeengekomen met ABN AMRO. [gedaagde 1] komt daarom tot de conclusie dat zij de door ABN AMRO gevorderde hoofdsom ten bedrage van € 11.916,63 niet is verschuldigd. Dit bedrag is ook niet gespecificeerd.
Nu [gedaagde 1] de door ABN AMRO gevorderde hoofdsom niet is verschuldigd, dient zij ook de door ABN AMRO gevorderde vertragingsvergoeding ten bedrage van € 884,60 niet aan ABN AMRO te voldoen.
Subsidiair voert [gedaagde 1] aan dat ABN AMRO haar zorgplicht heeft geschonden. Gelet op het inkomen van [gedaagde 1] heeft zij aan [gedaagde 1] een te hoog krediet verstrekt. Omdat ABN AMRO in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht is de door ABN AMRO gestelde kredietovereenkomst nietig vanwege strijd met de goede zeden danwel dient de overeenkomst vernietigd te worden vanwege misbruik van omstandigheden. De nietigheid danwel vernietigbaarheid leidt tot het gevolg dat [gedaagde 1] niets maar aan ABN AMRO is verschuldigd. Dit tenminste op grond van de redelijkheid en billijkheid.
Meer subsidiair is [gedaagde 1] van mening dat zij niet in verzuim verkeert. ABN AMRO heeft de kredietovereenkomst niet opgezegd en ABN AMRO heeft [gedaagde 1] niet genoegzaam in gebreke gesteld.

5.De beoordeling

5.1
Tegen [gedaagde 2] wordt verstek verleend. Hij is niet verschenen, terwijl de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht genomen zijn. Nu door [gedaagde 1] is voortgeprocedeerd, wordt op grond van artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering één vonnis tussen partijen gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
5.2
Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde 1] haar standpunt dat zij geen kredietovereenkomst heeft gesloten met ABN AMRO niet langer gehandhaafd. Integendeel, zij erkent dat zij een kredietovereenkomst heeft gesloten met ABN AMRO. [gedaagde 1] heeft zelfs actie ondernomen naar aanleiding van de overeenkomst met ABN AMRO door steeds contact met ABN AMRO te houden over de betalingsachterstand en door ook daadwerkelijk betalingen aan ABN AMRO te verrichten. Dit heeft tot gevolg dat in rechte komt vast te staan dat tussen ABN AMRO en [gedaagde 1] een kredietovereenkomst, overgelegd als productie 1 bij dagvaarding, is gesloten.
5.3
Anders dan door [gedaagde 2] is aangevoerd, is voornoemde kredietovereenkomst niet nietig danwel vernietigbaar. Uit hetgeen ABN AMRO in deze procedure naar voren heeft gebracht blijkt voldoende dat zij bij het sluiten van de overeenkomst heeft voldaan aan haar zorgplicht. Zo heeft ABN AMRO voordat zij overging tot het sluiten van de kredietovereenkomst het inkomen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gecontroleerd aan de hand van loonstroken. Hieruit bleek dat het gezamenlijk inkomen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voldoende was om de kredietovereenkomst te sluiten. Ook heeft ABN AMRO onweerspoken gesteld dat zij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft gewezen op de gevolgen van onder andere werkloosheid en arbeidsongeschiktheid.
5.4
Anders dan door [gedaagde 2] is aangevoerd, zijn de door ABN AMRO gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. Deze voorwaarden worden in de overeenkomst immers van toepassing verklaard, terwijl in de overeenkomst staat vermeld “
U verklaart dat u deze voorwaarden heeft gekregen.” Onderaan de desbetreffende pagina heeft [gedaagde 1] haar handtekening gezet. Door ondertekening van de kredietovereenkomst heeft [gedaagde 1] de algemene voorwaarden geaccepteerd en verklaart zij dat zij de voorwaarden heeft gekregen van ABN AMRO.
5.5
Op grond van de met ABN AMRO gesloten kredietovereenkomst en de van toepassing zijnde algemene voorwaarden zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de op grond van die overeenkomst op hen rustende verbintenissen tot terugbetaling van het krediet. In de kredietovereenkomst staat dit ook expliciet vermeld. Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] inmiddels zijn gescheiden en [gedaagde 1] thans niet over voldoende inkomen beschikt teneinde de vordering te voldoen, doet hier niet aan af. De gevolgen van de scheiding van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] komen immers voor rekening en risico van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en kunnen niet aan ABN AMRO worden tegengeworpen.
5.6
Op grond van de kredietovereenkomst en de van toepassing zijnde algemene voorwaarden is [gedaagde 1] gehouden om het uitstaande debetsaldo en een kredietvergoeding aan ABN AMRO te voldoen. De betwisting door [gedaagde 1] van de hoogte van het opgenomen kredietbedrag en de niet betaalde kredietvergoeding, is in het licht van het door de bank overgelegde rekeningafschriften (productie 27 bij de brief van 1 februari 2019 aan de zijde van ABN AMRO) en overzichten van de rentepercentages (productie 28 en 29 bij de brief van 1 februari 2019 aan de zijde van ABN AMRO), onvoldoende gemotiveerd en wordt daarom verworpen. Uit deze stukken volgt eveneens dat bij de berekening van de kredietvergoeding is voldaan aan de bepalingen van titel 2A van boek 7 van het BW en het Besluit Kredietvergoedingen. Gelet daarop staat de hoogte van de door bank gevorderde hoofdsom vast. De door ABN AMRO gevorderde hoofdsom van € 11.916,63 komt daarom voor toewijzing in aanmerking.
5.7
[gedaagde 1] heeft niet tijdig voldaan aan haar betalingsverplichtingen jegens ABN AMRO. Ingevolge artikel 6:83 BW is zij daardoor direct in verzuim. Een ingebrekestelling is daartoe niet vereist. Het verweer dat [gedaagde 1] niet in verzuim verkeert stuit op het voorgaande af.
5.8
De door ABN AMRO gevorderde vertragingsvergoeding komt op grond van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden eveneens voor toewijzing in aanmerking op de wijze zoals hierna is vermeld.
5.9
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het gevorderde bedrag van in totaal € 12.500,00, als zijnde een deel van de totale vordering (€ 11.916,63 aan hoofdsom en € 884,60 aan vertragingsvergoeding) toewijsbaar is.
5.1
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan ABN AMRO tegen kwijting te betalen € 12.500,00, vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding op basis van samengestelde interest, met inachtneming van de wettelijke maximale kredietvergoeding conform de bepalingen van titel 2A van boek 7 van het BW en het Besluit Kredietvergoedingen vanaf de dag van dagvaarding tot dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO vastgesteld op € 679,78 (€ 476,00 aan vast recht en € 203,78 aan explootkosten) aan verschotten en € 720,00 (2 x € 360,00) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
572