ECLI:NL:RBROT:2019:447

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
7035568 CV EXPL 18-26947
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en aansprakelijkheid van voormalig bestuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een huurovereenkomst tussen [eiseres], vertegenwoordigd door Smaal Finance Incasso B.V., en [gedaagde 1], een besloten vennootschap, en [gedaagde 2], de voormalig bestuurder van [gedaagde 1]. De eiseres vorderde betaling van een huurachterstand van € 5.302,00 en andere kosten, terwijl [gedaagde 1] niet verschenen was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 31 mei 2016 was aangegaan en dat [gedaagde 1] de huur tot april 2017 had betaald. De eiseres stelde dat [gedaagde 2] als voormalig bestuurder aansprakelijk was voor de huurachterstand, omdat hij de vennootschap had verkocht aan [naam 1] zonder de eiseres te informeren over de slechte financiële situatie van [gedaagde 1]. De kantonrechter oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor een persoonlijk ernstig verwijt aan [gedaagde 2]. De vordering tegen [gedaagde 2] werd afgewezen, terwijl de vordering tegen [gedaagde 1] werd toegewezen, met een veroordeling tot betaling van de huurachterstand en bijkomende kosten. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7035568 CV EXPL 18-26947
uitspraak: 18 januari 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] h.o.d.n. [handelsnaam] ,
woonplaats: Vlaardingen,
eiseres,
gemachtigde: Smaal Finance Incasso B.V. te Capelle aan den IJssel,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 1] ,
statutair gevestigd te Rotterdam, doch feitelijk zonder bekend kantooradres in Nederland en zonder bekend kantooradres elders,
gedaagde sub 1,
die niet is verschenen,
2. [gedaagde 2] ,
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. W.J.G. Schröder.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de exploten van dagvaarding van 28 maart 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] ;
  • het tussenvonnis van 1 augustus 2018, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de bij brief van 9 oktober 2018 voorafgaand aan de comparitie door [eiseres] in het geding gebrachte producties;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 17 oktober 2018.
1.2
Gelet op het bepaalde in artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiseres] als verhuurder en [gedaagde 1] als huurster hebben op 31 mei 2016 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is namens [gedaagde 1] ondertekend door [gedaagde 2] , die ten tijde van ondertekening bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1] was. Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW van toepassing.
2.2
De huurovereenkomst is aangegaan voor de initiële duur van zes maanden en partijen zijn overeengekomen dat deze daarna wordt voortgezet voor zes maanden en na afloop van de tweede huurperiode steeds wordt voorgezet voor de duur van drie maanden.
2.3
[gedaagde 2] heeft een onderhandse koopovereenkomst gedateerd 1 april 2017 met de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) gesloten ter zake de verkoop van alle aandelen van [gedaagde 1] .
2.4
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is vermeld dat [gedaagde 2] op 13 juli 2017 is uitgetreden als bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1] .
2.5
[naam 1] is op 23 november 2017 overleden. Mr. P.R. Dekker, advocaat bij Dekker en Smits advocaten te Rosmalen, is bij beschikking van 1 mei 2018 door de familierechter van deze rechtbank benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van [naam 1] .
2.6
De gemachtigde van [eiseres] heeft [gedaagde 1] bij brief van 19 februari 2018 tot betaling van de huur gesommeerd.
2.7
Bij brief van 7 maart 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde 2] persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de huurachterstand.

3.De vordering

3.1
[eiseres] heeft, na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] primair hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 5.302,-- aan huurachterstand berekend tot en met februari 2018 alsook de verschuldigde huur van € 528,99 per maand tot aan de dag dat de huurovereenkomst wordt ontbonden, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de respectievelijke facturen;
II. subsidiair [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 1.334,58, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de respectievelijke facturen;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 640,10 aan buitengerechtelijke kosten;
IV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2
Aan zijn gewijzigde vordering heeft [eiseres] naast de onder 2. vermelde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Sprake is van een huurachterstand van € 5.302,00, die ziet op de maanden april 2017 en juni 2017 tot en met februari 2018. [gedaagde 1] is als huurder gehouden de huur tijdig te voldoen en is aansprakelijk voor de ontstane huurachterstand. Nu de huurovereenkomst tot op heden niet is ontbonden, loopt de huurachterstand nog steeds door.
3.2.2
Daarnaast is [gedaagde 2] als voormalig bestuurder aansprakelijk voor de ontstane huurachterstand, omdat hij zich niet aan de in artikel 2:9 BW neergelegde verplichting heeft gehouden om zijn taken als bestuurder behoorlijk uit te oefenen. [gedaagde 2] was van 2 juni 2016 tot 13 juli 2017 bestuurder, tevens enig aandeelhouder van [gedaagde 1] . Aan [gedaagde 2] kan als een persoonlijk verwijt worden gemaakt, aangezien hij heeft toegelaten dat [gedaagde 1] haar contractuele verplichtingen (het voldoen van de huur) jegens [eiseres] niet nagekomen is. Het grootste verwijt dat [gedaagde 2] kan worden gemaakt is gelegen in het aangaan van de aandelenovereenkomst met [naam 1] terwijl [gedaagde 1] blijkens de door haar gedeponeerde jaarrekening d.d. 22 mei 2017 een schuldenlast had van ten minste € 56.794,00. [gedaagde 2] heeft nagelaten [eiseres] vooraf te verwittigen van zijn voornemen om [gedaagde 1] te verkopen, terwijl [gedaagde 1] volgens de algemene voorwaarden wel gehouden was eventuele wijzigingen/aanpassingen van de huurovereenkomst te melden.
[gedaagde 2] is dus gehouden de schade die [eiseres] heeft geleden te vergoeden, welke schade gelijk is aan het bedrag dat door [gedaagde 1] onbetaald is gelaten ter zake de huurachterstand.

4.Het verweer

4.1
[gedaagde 2] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
4.2
[gedaagde 2] heeft daartoe -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende aangevoerd.
4.2.1
[eiseres] heeft gecontracteerd met [gedaagde 1] , zodat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de ontstane huurachterstand. Op 1 april 2017 zijn de aandelen in [gedaagde 1] verkocht en geleverd aan [naam 1] . De aandelenoverdracht heeft plaatsgehad ten overstaan van Ligthelm en Dekker notarissen en de inschrijving van de bedrijfsovername in het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft plaatsgevonden op 13 juli 2017. Van de verkoop van de onderneming van [gedaagde 1] is aan [eiseres] mondeling mededeling gedaan zowel door [gedaagde 2] als door mevrouw [naam 2] , een vaste medewerker van [gedaagde 1] . [gedaagde 2] heeft vanaf 1 april 2017 geen bemoeienis meer gehad met [gedaagde 1] . De hoedanigheid van voormalig directeur van [gedaagde 1] creëert geen aansprakelijkheid van [gedaagde 2] voor huurschulden van [gedaagde 1] die dateren van na de bedrijfsovername door [naam 1] . In artikel 6 van de koopovereenkomst is bepaald dat [gedaagde 2] aansprakelijk is voor rechtsfeiten die dateren van voor 1 april 2017. Voor rechtsfeiten van na 1 april 2017 is [gedaagde 2] niet meer aansprakelijk, maar zal [eiseres] zich tot (de directie van) [gedaagde 1] moeten wenden.
4.2.2
Betwist wordt dat de verkoop van de onderneming onrechtmatig jegens [eiseres] zou zijn. Van een wijziging of aanpassing van de huurovereenkomst is geen sprake. [gedaagde 1] was voor 1 april 2017 de huurder en is dat na de bedrijfsovername door [naam 1] nog steeds. In de huurverhouding is geen enkele wijziging gekomen.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde 2]
5.1
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder een hoge drempel geldt. Uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit haar tekortschieten in de nakoming van een verbintenis. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap op grond van artikel 6:162 BW. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
5.2
Van een ernstig verwijt dat de bestuurder persoonlijk treft, kan sprake zijn indien
(i) de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden en indien
(ii) de bestuurder willens en wetens heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt met schade voor zijn wederpartij als voorzienbaar gevolg.
Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
5.3
Het onder punt 5.2 sub (i) bedoelde geval doet zich hier niet voor. Er zijn onvoldoende feitelijke gegevens om te veronderstellen dat [gedaagde 2] , toen hij namens [gedaagde 1] in mei 2016 de huurovereenkomst met [eiseres] aanging, wist of behoorde te begrijpen dat deze vennootschap niet aan haar verplichtingen uit deze overeenkomst jegens [eiseres] zou kunnen voldoen of geen verhaal zou bieden. Immers, [gedaagde 1] heeft de huur vanaf juni 2016 tot april 2017 gewoon betaald en zij was tevens op grond van de huurovereenkomst gehouden een waarborgsom te voldoen en niet gesteld is dat deze niet door haar is voldaan.
5.4
Vervolgens is aan de orde of het onder 5.2 sub (ii) bedoelde geval zich hier voordoet. Het gaat er daarbij om of [gedaagde 2] als voormalige bestuurder van [gedaagde 1] een persoonlijk ernstig verwijt treft voor het bewerkstelligen of toelaten van handelingen van [gedaagde 1] die tot gevolg hadden dat [gedaagde 1] haar verplichtingen jegens [eiseres] niet meer nakwam of dat zich andere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan een zodanig verwijt kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval.
[eiseres] heeft in de dagvaarding en ter comparitie gesteld dat [gedaagde 2] willens en wetens [eiseres] heeft geschaad door (de aandelen in) [gedaagde 1] te verkopen terwijl hij wist wat de slechte financiële toestand van [gedaagde 1] op dat moment was, namelijk dat [gedaagde 1] een schuldenlast had van ten minste € 56.794,00 zoals vermeld in de jaarrekening van 22 mei 2017 had en dat hij heeft nagelaten [eiseres] vooraf te verwittigen van zijn voornemen om [gedaagde 1] te verkopen. De relevantie van voornoemde stellingen van [eiseres] voor wat betreft de thans ingestelde vordering van [eiseres] ontgaat de kantonrechter. Formeel gezien was [gedaagde 2] als bestuurder en enig aandeelhouder bevoegd om over te gaan tot verkoop van de aandelen in [gedaagde 1] aan [naam 1] . Door [eiseres] is niet gesteld, noch is gebleken, dat en op welke grond een norm door [gedaagde 2] zou zijn geschonden bij de verkoop van de aandelen in [gedaagde 1] . Uit niets blijkt dat bij een transactie als de verkoop van de aandelen in [gedaagde 1] door het bestuur toestemming moest worden gevraagd of mededeling vooraf moest worden gedaan aan de verhuurder. Voor zover [eiseres] meent dat een dergelijke plicht uit de algemene voorwaarden volgt, had het op zijn weg gelegen nader te duiden uit welk artikel dat zou volgen, hetgeen [eiseres] heeft nagelaten. Aan [gedaagde 2] kan derhalve niet het verwijt worden gemaakt dat hij de aandelen heeft verkocht zonder [eiseres] daarover vooraf te informeren of hem daarin te kennen.
Daar komt bij dat de aandelenoverdracht op zich geen wijziging in de rechtsverhouding verhuurder-huurder teweeg heeft gebracht, nu [gedaagde 1] voor de aandelenoverdracht de huurder was en dit na de aandelenoverdracht nog steeds is. Op welke wijze de aandelenoverdracht [eiseres] schade zou hebben berokkend, is de kantonrechter niet zonder meer duidelijk. Het moge dus zo zijn dat de financiële positie van [gedaagde 1] ten tijde van de aandelenoverdracht niet rooskleurig was, maar deze positie zou evengoed hetzelfde zijn wanneer de aandelenoverdracht niet had plaatsgevonden, terwijl de verschuldigde huur voordien steeds werd betaald.
Gezien deze feiten en omstandigheden heeft [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter te weinig concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan voortvloeien dat [gedaagde 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake de niet betaling van de achterstallige huurpenningen.
5.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de (primaire en subsidiaire) vorderingen jegens [gedaagde 2] bij gebreke van een deugdelijke grondslag worden afgewezen.
5.6
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres] veroordeeld in de kosten van de procedure jegens [gedaagde 2] . De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
Ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde 1]
5.7
Voldoende is gebleken dat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, zodat aan [gedaagde 1] verstek wordt verleend.
5.8
Nu tegen [gedaagde 1] verstek is verleend dient ten aanzien van de tegen haar ingestelde vorderingen op grond van artikel 139 Rv te worden beoordeeld of deze, gelet op hetgeen [eiseres] in de dagvaarding heeft gesteld, niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is, zodat de vordering voor toewijzing vatbaar is, met inachtneming van het navolgende.
5.9
De primair bij dagvaarding ingestelde vordering ter zake de huurachterstand tot en met februari 2018 van € 5.302,00 is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar, nu [gedaagde 1] als huurder aansprakelijk is voor betaling van de overeengekomen huur.
5.1
Terzake de ter comparitie van partijen ingediende eisvermeerdering onder I dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de verschuldigde huurpenningen van € 528,99 per maand tot aan de dag dat de huurovereenkomst wordt ontbonden, wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 130 lid 3 Rv is een verandering of vermeerdering van eis tegen een partij die niet in het geding is verschenen uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. Dit laatste is in het onderhavige geval gesteld noch gebleken, zodat de ter comparitie van partijen gedane eiswijziging jegens [gedaagde 1] , inhoudende de huurtermijnen vanaf maart 2018 tot aan de dag dat de huurovereenkomst wordt ontbonden, niet toewijsbaar is.
5.11
De bij dagvaarding gevorderde handelsrente over de huurachterstand en de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar.
5.12
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde 1] veroordeeld in de kosten van deze procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde 2]:
wijst de vordering van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 2] vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde,
en indien [eiseres] niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op:
€ 205,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde 1]:
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 5.302,00 aan huurachterstand berekend tot en met februari 2018 en € 640,10 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over voornoemd bedrag aan huurachterstand vanaf de vervaldatum van de respectieve facturen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 571,79 aan verschotten en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
735